De polders,
het land van de stille,
vreedzame, brede natuur

door Maurice Ryckaert
 

Laten wij, alvorens onze stamboom verder in te klimmen, eerst even kennis maken met de polders, de streek waar het mereldeel van de gezinnen Ryckaert sedert eeuwen hebben gewoond en gewerkt, waar sommigen nu nog huizen op hun prachtige hofsteden en waar, het kan niet meer betwijfeld worden, de diepere wortels van ons geslacht moeten opgedolven worden.

Als leidraad hebben wij het zeer voortreffelijk en vooral betrouwbaar werk gevolgd van Dr M.K.E. Gottschalk; "Historische Geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen", waarin de wordingsgeschiedenis van de polders en haar soms tragische evolutie, op meesterlijke manier gevolgd en beschreven wordt.

Gans de geschiedenis van de polders ligt vervat in deze korte, kernachtige zin; "land gewonnen op de zee na de herhaaldelijke zeeaanspoelingen, door bedijkingen, waaraan ze hun vruchtbaarheid danken en waardoor zij van nieuwe overstromingen gevrijwaard zijn gebleven".  Ze liggen uitgestrekt langs de zee achter brede duinenrijen en dijken en langs scheldeoevers, meestal in het noordelijk deel van het Meetjesland en het Waasland.

De naam "dijk" komt voor het eerst voor in toponiemen, zoals in "Tubindic" in 1046 en "isenducke" in 1047.  De benaming polder komen wij voor het eerst tegen als "polre" op het eiland Kadzand in Nederland in 1177 in "Kercpolre" en "Subpolre".

Tot vóór de vloed van 1377 is ons over de streek, waar zich thans de vruchtbare polders uitstrekken, betrekkelijk weinig bekend.  Uit verschillende studies zijn wij te weten gekomen, dat het gewest reeds bewoond was vanaf de 7de of 8ste eeuw, wanneer enkele bewoonde plaatsen geciteerd worden, zoals Aardenburg en Watervliet in 707 en 972 als bedrijvige havenstadjes.  Zij waren als geisoleerde eilandjes te beschouwen en bezaten stadsrechten.  Buiten die stadjes, bestonden er in de 11de en 12de eeuw tal van nieuwe nederzettingen, die alras zelfstandige parochies gingen vormen met een snelle bevolkingstoename.  Naarmate de bevolking aangroeide, was het noodzakelijk meer grond in kultuur te brengen en zo rezen steeds meer en meer nieuwe nederzettingen uit de grond, die zelfstandige dorpen werden en een kerkje met een pastoor kregen.  In een charter Van 1370 werden reeds tal van plaatsen genoemd zoals, den Piet, Biervliet, Ysendijke, Elmare, Schoondijke, Gaternisse, St Niklaas in Vaarne, St Margriete, Oostmanskerke, St Cathalijne, Hamar, Cunkercke, Watervliet, Nivelle, Huyghersvliet, Bocoute, Volmarbeek, Bentille en Roeselaere.  Sint-Laureins en St.-Jan-in-Eremo zouden volgens Gottschalk omstreeks 1300 als parochie ontstaan zijn, maar waren voordien al bewoond.

Het grootste deel van deze bewoonde kernen werd door de vloed van 1377 overspoeld en zijn nadien nooit meer herrezen.

Na elke overstroming ging men met man en macht aan de slag om door bedijkingen de zee in bedwang te houden en het verloren gebied van de zee terug te winnen en vruchtbaar te maken.  Het waren vooral de rijke Benediktijnerabdijen van Sint Pieter en Sint Baafs te Gent en de adel en gefortuneerde en ondernemende patriciersfamilies uit de steden, die hier als dijkenbouwers optraden.  Maar de zee nam niet steeds genoegen met deze indijkingen en beukte voortdurend met genadeloos geweld tegen de soms wankele weringen, met het gevolg dat in de loop der jaren de dijkbreuken elkaar geregeld opvolgden en het herwonnen land met de nieuw opgerichte dorpjes andermaal in de golven verdwenen.  Het beschikbaar archief laat ons de dijkbreuken kennen van 1377, 1404, 1409, 1417/18, 1421, 1427, 1439/40, 1445, 1449, 1472, 1480, 1483, 1491, 1494 en de Allerheiligenvloed van 1570.

Door de beruchte Elisabethvloed van 1404 gingen verscheidene dorpen die op de met moeite ingedijkte polders herrezen waren, opnieuw verloren, waaronder St Margriete, St.-Jan-in-Eremo, Elmare en Watervliet.
De dijkbreuken van 1377, 1472, 1570, 1583 en 1621 waren voor onze polderbewoners bijzonder tragisch.  De plaatsen Sint-Laureins, St.-Jan-in-Eremo en Watervliet hadden hiervan onnoemelijk veel te lijden.

Telkens na iedere dijkbreuk werden onmenselijke pogingen gedaan om het verloren land, have en goed, uit de greep van de zee te ontrukken.  Met man en macht werden dijken opgeworpen die soms maar enige tijd stand hielden tot het watergeweld daarin nieuwe bressen sloeg en alles opnieuw te herbeginnen was.

De streek ten noorden van Sint-Laureins, waar het huidige Waterland-Oudeman ligt, is gedurende gans de 15de eeuw gekenmerkt gebleven door herhaalde dijkbreuken en overstromingen, gevolgd door steeds nieuwe bedijkingen.  Een verbeten en haast ongelijke strijd van nemen en herwinnen tussen de zee en de bewoners.  Op de herwonnen polders bouwden de kleine lieden hun schamele hutten van leem en vakwerk en de gegoede landbouwers en kerkelijke stichten hun hofsteden.  Zij bewerkten de schorren tot vruchtbaar polderland en zagen angstig toe hoe de branding van de nabije golven hen bleef beloeren en bedreigde en dikwijls hun bedreigingen in daden omzette, hierdoor alles verwoestend wat jaren moeizaam werk had gevraagd.

En toch is de streek, ondanks alles, nooit helemaal onbewoond geweest.

Op 30 september 1497 kreeg zekere Paul de Baenst en zijn broer Gwijde van Filip de Schone toelating om de schorren ten noorden van Boekoute in te dijken, maar aangezien Paul de Baenst kort daarop stierf, werd het werk overgenomen door Jeronimus Laurens, die daarmede een aanvang nam in 1501 en reeds in 1504 op het herwonnen land de Heerlijkheid van Waterland stichtte, die hij aan zijn dochter Barbara als huwelijksgeschenk aanbood.  Zijn zoon Mathias bouwde er later, financieel gesteund door de prior van de Sint Pietersabdij van Gent, die er de grootste tiendeheffers waren, de eerste kerk.

Het dorp Waterland-Oudeman, waar onze vroegste voorouders van op het einde van de 15de, maar zeker vanaf het begin van de 16de eeuw huisden, ontstond dus eerst als parochie na de bouw van een kerk in het eerste kwartaal van de 16de eeuw, op dezelfde plaats waar het voormalige Sint Nicolaas ter Varent had gelegen, dat door de stormvloed van 1377 totaal werd verzwolgen en waar omstreeks 1229 genoemde Sint Pietersabdij de priorij van Elmare had gesticht.

Ook na de grote bedijkingen van het begin van de 16de eeuw, nam de zee nog meermaals wraak en overspoelde ze met geweld de gebieden rond Waterland-Oudeman.  Zo werden in 1621 nog grote gebieden overspoeld en kon men slechts in 1652 voorgoed aan een bestendige indijking beginnen.

Ook de oorlogsomstandigheden waren voor onze polderbewoners vaak zeer tragisch en uitzichtloos.  Vooral de onlusten en oorlogen van de 16de en 17de eeuw staan met weeklagende verhalen over vreselijke taferelen in onze kronieken beschreven.  De dijken vierden om strategische redenen meermaals door de tegenover elkaar staande legerbenden doorgestoken en kwamen hierdoor andermaal grote poldergebieden onder het water.  De streek ten westen van de Braakman heeft hierdoor fel geleden.  Nadien waren het de legerbenden van Lodewijk de XIVde die hier lelijk huis hielden.  In 1645 logeerden hier de troepen van prins Frederik-Hendrik die hier lelijk batavierden en nadien inscheepten voor Yzendijke, "uitsettende veele inpertinentien, onbetaemelycheden, scandaleus utgheloop ende ingheloop dat sy dickmal was". Enkele jaren nadien, in 1652, was St.-Jan-in-Eremo van het water bevrijd, maar het duurde weer niet lang eer de Hollanders de dijken doorstaken.  De pastoor van de Fooreeste verliet definitief zijn parochie om zich te Bentille in veiligheid te brengen.  Hij bouwde er een kerk wat een snelle uitbreiding van de bevolking aldaar met zich bracht.  Deze kerk werd om veiligheidsredenen opgetrokken juist buiten de polderdijk, hier 's Gravejansdijk of Weerdijk genoemd.  Een andere reden waarom de pastoor Sint Jan in Eremo verliet, was de baldadige manier waarop de soldaten en zelfs de bevolking zich tegenover hem gedroegen.  De hervorming was lang nog niet tot in de kiem gesmoord en onder het heimelijk smeulen van de ziedende as, woekerde het vuur van de herezie, om bij het minste briesje opnieuw als één grote vuurhaard van laaiend geweld op te flakkeren.  Er leefde de onrust van de revolutie en de contrarevolutie.  Waterland-Oudeman en omstreken bleven nog lang een broeinest van geloofsafvalligen.  De Hollanders hadden hun tenten opgeslagen in de kleine havendorpen langs de scheldeboorden en het Zwin en deden van daaruit regelmatig uitvallen om de streek af te stropen en de inwoners overlasten te bezorgen.  Telkens waren de landbouwers hiervan de grootste slachtoffers, met het gevolg dat velen hun landerijen en hoeven vaag en onbewoond achterlieten, om zich in de zuiderlijker gelegen dorpen te gaan vestigen in de hoop daar meer veiligheid en een nieuw bestaan te vinden.

Onze voorouders hebben ongetwijfeld zeer moeilijke en vaak lamentabele tijden moeten doorworstelen.

De polders zoals wij die nu kennen rond Waterland-Oudeman, Watervliet, Sint Laureins, Sint Margriete, Boekhoute, St.-Jan-in-Eremo, Kaprijke en nog andere plaatsen ten noorden van Eeklo, zijn dus ontstaan in de tweede helft van de 16de eeuw, na herhaalde en gedeeltelijke indijkingen van gebieden, waardoor het geweld van de zee werd bedwongen en het herwonnen land in een vruchtbaar areaal werd herschapen.  Uit het archief lichtten wij de namen van talrijke polders zoals; de Bentillepolder, de St.-Janspolder en de Kerselarepolder in St.-Jan in Eremo, de St Lievenspolder te St Margriete, de Oosthoekpolder, de Goochelarepolder en de Jeronimuspolder in Sint-Laureins en Waterland-Oudeman, de Beoosteredepolder ten zuiden van Aardenburg, de Hellepolder, de Oudemanspolder, de Janschrouwenpolder, de Cocquytpolder en de Clarapolder binnen Watervliet en nog een paar andere.

De meeste hofsteden zoals wij die nu kennen, dateren, voor wat hun ligging betreft althans, doorgaans van de 16de en 17de eeuw, naargelang de polders zuidelijker of noordelijker gelegen zijn.  De ingrijpende tussenkomst van de taaie landbouwers en het openbaar bestuur, bestond voornamelijk in het onderhouden van de dijken en de afwateringen.  In de glooiingen werden een net van sloten en kleine kanaaltjes aangelegd en zo ontstonden de wateringen-verenigingen met aan het hoofd een schout of dijkgraaf, die werden bijgestaan door een aantal dijkschepenen.  Ieder dijkplichtige kreeg een gedeelte of kaveldijk te onderhouden.  Eerst later zal er sprake zijn van een kollektieve geldelijke bijdrage of dijkpenningen.  De afwatering van onze polders is altijd het grootste zorgenkind van onze polderbewoners gebleven, hoewel hierin zeker een enorme verbetering is waar te nemen en het aanleggen van het Leopoldkanaal in 1842 loste heel wat problemen op.  De nabijheid van de zee, de herhaalde stormvloeden en het geweld van de krijgsverrichtingen tijdens de 80-jarige oorlog, hebben aan de polders hun specifiek karakter en uitzicht gegeven.  De kreken en waterlopen, de grillige slingerende dijken en het wijdse landschap met zijn verre horizonten die de hemel raken, zijn op onze dagen nog de rustige maar tevens de sprekende getuigen van de vroegere rusteloze maar nooit aflatende strijd die hier door de bewoners tegen een evenzeer hardnekkige zee werd geleverd en uiteindelijk ook werd gewonnen.

De dijken, die zich met hun hoge ruggen door het vlakke en wijdse landschap slingeren, maken onze polderstreek zo bijzonder karakteristiek en aantrekkelijk.  Eeuwig wellicht zullen ze de aansprekende getuigen blijven van de wilskracht, de moed en het doorzettingsvermogen van onze voorouders in hun onmeedogend gevecht tegen de zee.  De polderbewoners zijn, na eeuwen lang, nog steeds gekenmerkt gebleven door hun taaiheid, hun doorzettingsvermogen en hun wijs beleid.  Zij leven er vrij en onafhankelijk van elkaar op hun uitgestrekte en dungezaaide hofsteden, waar ze een haast uitgesproken liberaal leven leiden.

Luisteren wij even naar een fragment uit een lang gedicht, "Lofspraak der Polders", van C. Duvillers, pastoor van Middelburg in Vlaanderen, dat hij in 1840 aan dit unieke landschap wijdde.

Wie kent dat vruchtbaar oord.  Wie kent die vette schorren,
Die door hun rijken oogst een ieders oog bekoren ?...
Ja, hier buigt d'eiken balk, door 't overwigt van 't graan,
Waermede de akkerman zijn zolders heeft belaen.
Hier berst zijn ruime schuur van al de korenschooven.
Hier, hier is overvloed, hier hoeft men niet te rooven.
Hier wordt 't gebedeld brood met tranen niet besproeid,
't Is hier dat rijkdom woont, 't is hier dat honig vloeit.
Komt gij, die van dit land niet anders weet te spreken,
Al van zijn dyken en zyn ongezonde kreken,
Kom hier en ziet, o ziet dat vlakke reuzenveld,
Waer iedere aarden kluit van malschheid openzwelt.
Wanneer ik voor den oogst, by schoon en helder weder,
Een polder binnentreed, en daer, dyk op dyk neder,
De schoonste lommering en 't koele windje zoek,
O dan, hoe menigmael ontvalt my 't studieboek,
Wen ik het hoofd verhef, en 't veld eens wil beschouwen.
Wat aengenaem vertoog, wat lachende landouwen.
Het is een lusthof, 't is een ander paradys,
Waer vrucht en bloem als staen te dingen naer den prys...

(uit de Potter en Broeckaert :  Geschiedenis van Sint Margriete, Gent 1864, blz. 5)

Volgende blz:
Adriaan Ryckaert fs. Adriaan en Maria Weytsens

Meer over Pastoor Duvillers

Top van deze blz.
Onze Ryckaert welkomblz
Inhoudstafel  -   Zoek-bladzijde

U heeft een aanvulling, een commentaar, een foto of een verbetering ?
Neem dan aub contact op met ons !

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteland homepage

Copyright Notice

Meest recente bijwerking :  14/08/2022