Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1972, 5de jaargang, nr. 3

De glazenmaker-dichter Jan Laureyns
uit Kaprijke (1802-1863)

Het is reeds meer dan een eeuw geleden dat de gelegenheids- en sneldichter, glazenmaker, bloemetjesbuitenzetter en kermisvogel, Jan Laureyns, alias Jan Frodure, overleed op 20/4/1863.

Jan Laureyns werd algemeen Jan Frodure genoemd naar de naam zijner moeder, Theresa Frodure.  Hij werd geboren te Kaprijke als zoon van Flip Laureyns in 1802.  Zoals veel van zijn tijdgenoten had Jan weinig school gelopen, hoewel hij het nodige talent bezat.  Toen hij nog jong was, had hij nog deel uitgemaakt van een reizend toneelgezelschap uit Zeeland, waar hij de hem toebedeelde rollen uitstekend vertolkte.  De leden van deze vereniging mochten Jan Frodure graag wegens zijn goed hart en vlug verstand en gaven hem de raad enkele jaartjes naar school te gaan.  Daar moest Jan echter niet van weten want hij was een vogel, zegde hij, die vrij en blij zweven wilde in de natuur en zijn liederen zong nu hier, dan daar, zonder aan iets of iemand gebonden te zijn.  Hij was inderdaad aanwezig op bijna alle kermissen, feesten en bruiloften, waar hij zijn gedichten voor de vuist weg improviseerde.  Het spreekt vanzelf dat er met deze verzen niet veel te verdienen was en Jan was genoodzaakt er een andere winstgevende bezigheid op na te houden en zo repareerde hij op zijn tochten hier en daar glazen deuren en vensters.  Deze stiel heeft hem niet rijk gemaakt, temeer dat Jan Frodure verslaafd was aan de drank en het is bekend dat in zijn huisgezin geen weelde heerste.  Zijn vrouw Sophie Roodermel, bij wie hij drie kinderen had, zat meer dan eens in de miserie en had alle moeite van de wereld om de twee eindjes aan elkaar te knopen.

Een ambtenaar van de belastingen bracht hem eens een formulier waarop de vragen in een minimum van tijd waren ingevuld:
- Uw naem en voornamen? - «In wandeling Jan Froduer».
- Hoeveel haerdsteden hebt gij? - «Aan één heerd ontsteek ik mijn vuer».
- Hoeveel vensters? - «Door één venster trek ik licht».
- Hoeveel deuren? -- «Met één deurtje sluit ik mijn kamerken dicht» !

Na de dood van zijn vrouw werd deze zonderlinge man opgenomen in het oudmannengesticht van Eeklo.  Hij werd er zeer graag gezien, want iedereen wist dat Jan geen vlieg kwaad zou doen en bovendien konden de zusters van het gesticht zijn talent goed gebruiken om kerkelijke feestelijkheden of herdenkingsdagen op te smukken met de nodige verzen.  Zijn natuur kon hem echter alleen 's winters in het gesticht houden.  Zodra de lentezon verscheen kroop Jan uit zijn schelp en zoals hij zelf zegde: «schudde hij zijn verkleumde vlerken en vloog als een overwinterde vogel uit zijn nest».  Kort vóór zijn dood, toen enkele vrienden hem kwamen bezoeken en naar zijn toestand informeerden, antwoordde hij prompt:

Ik zing altoos, en 'k zinge nog,
Waarom zou ik niet zingen?
Zijn jeugd en vreugd voor mij voorbij.
Ik leef aan zorg en kommer vrij:
Ik ben bij d'ouderlingen !

En is het soms niet aangenaam
Bij oude mans te wezen:
En al was d'armoe nog zo groot,
Hier hoeven wij om vuur en brood,
Om niemendal te vrezen.

Al hebben wij hier geen gezicht
Van landen, dorpen, steden,
Wij kunnen zien tot in 't verschiet
Wat menig mens niet eens en ziet,
Of hij moet buiten treden.

't Is waar, hier is concert, noch bal,
Noch schouwburg, noch comedie,
Maar ook hier is noch haat noch twist,
Noch iemand die zijn geld verkwist,
Geen huiselijk tragedie.

Er is hier ook geen overvloed
Aan drank of lekkernijen,
Wel, iedereen is toch verzaad;
Een mens behoeft de overdaad
Voor lijf en ziel te mijen.

't Viel Jan in 't eerste moeielijk
Zich aan 't regiem te wennen,
Maar zie, men leert hem dag na dag
Al wat hij mag en niet en mag;
Hij leert de regel kennen.

Ach vriend, wanneer men zestig jaar
De wereld heeft doorlopen,
En oud wordt en versleten is,
Dan heeft men zeker en gewis,
Niet veel meer te verkopen.

Goddank, dat 't mij zo wel mag gaan,
'k Ben met mijn lot te vrede;
En heb ik ook al eens verdriet,
Wel God, dan zing ik maar een lied
En d'oukens zingen mede.

Tot op het einde van zijn leven bleef Jan Frodure helder van geest en bleef hij zich voor de hem omringende dingen interesseren. Twee dagen vóór zijn dood zond hij nog een briefje aan de heer Van Acker, opsteller van de «Eecloonaer». Dit is natuurlijk ook in verzen opgesteld:

Mijnheer Van Acker, stuer mij toch
Het «Antwerpsch Handelsblad»,
De «Grondwet» of den «Eecloonaer»,
'k Weet niets uit dorp of stad.

En nieuws, daerop is iedereen,
Die graeg wat weet verhit,
Vooral als men in 't hospitael
Als ik gesloten zit.

Geloof mij, 't is geen geestigheid
Alzoo in 't klooster zijn;
Wil daerom in mijn droeven staet,
Mij eens een trooster zijn.

Zoo weet ik toch iets van den tijd,
En nu en weet ik niet.
Een mensch die zoo zijn leven slijt,
Hij slijt het in verdriet.

ROGER AUDENAERT
Ertvelde.

Separator

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024