Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1978, 11ste jaargang, nr. 1
" Bald wird die Trompete blasen,
Dann muss ich mein Leben lassen,
Ich und mancher Kamerad.
"
(Uit "Morgenrot", een oud Duits soldatenlied)
 

OUD-ST.LAUREINS:

DE VRIJHEIDSBOOM en
HET GEDENKTEKEN
DER GESNEUVELDEN

De hierboven neergeschreven verzen ("Weldra wordt de trompet voor de aanval ! - geblazen, dan moet ik mijn leven laten, ik en menig kameraad."), die zo dikwijls tijdens de twee wereld­oorlogen door onze toenmalige vijanden gezongen werden, geven op een ontroerende en treffende wijze een van de bijzon­derste aspekten weer van de oorlogs­tragiek : jonge mensen die, zonder het zelf te willen, ten strijde moeten trekken en hun leven geven voor hun vaderland...

In '14-'18 hebben een honderdtal St.-Laureinzenaars als soldaat aan de oorlog deelgenomen.  Sommigen waren onder de wapens toen de vijand ons land binnenviel — enkelen waren beroepsmilitair, bij het leger of de rijkswacht — anderen vervoegden het Belgisch leger van uit den vreemde of trokken tijdens de bezettingsjaren "over den draad" (1) langs Nederland en Engeland naar de Belgische opleidingskampen in Normandië... doch het grootste deel ervan werd in der haast gemobiliseerd tijdens de eerste oorlogsmaanden.


"Leeiken van onder 't stadhuis" (Leonie Jonckheere), omringd door haar kinderen.  Leeiken werd geboren te Maldegem, in 1877 en overleed te St.-Laureins in 1942.  Ze is gehuwd geweest met Kamiel Windey, afkomstig uit Kaprijke.  Toen ze concierge was van het gemeentehuis had ze haar keuken en woonkamer in de kelderverdieping van dat gebouw (van daar "van onder 't stadhuis"...)

Van links naar rechts: André, Edward, Alma, Leeiken, Arthur.

Deze foto werd genomen in 1928, toen Edward vertrok naar Amerika, waarheen hij emigreerde.
 

Voor 15 van hen weerklonk, tussen 4 augustus '14 en 11 november '18, de doodstrompet : ze sneuvelden tijdens de terugtocht in 't begin van de oorlog, bij de verdediging van de fortengordels, in het loopgravenslijk van de IJzerstreek, of stierven in de militaire hospitalen ten gevolge van de opgelopen verwondingen of ziekten...

Enkelen vielen zelfs tijdens het groot offensief in '18, met de eindoverwinning vóór de ogen !

Twee anderen overleden korte tijd na hun terugkeer: Jules De Sutter en Florimond Geernaert.

Doch ook toen hebben meer inwoners van de gemeente, vrouwen zowel als mannen, ongewapend, als burger hun land en de zaak der geallieerden gediend.  Ze spioneerden, brachten spionageberichten en briefwisseling (tussen de soldaten aan het front en hun families in bezet België en omgekeerd) naar en over de Hollandse grens en het binnenland, ze zorgden voor het verbergen en begeleiden van Belgische en geallieerde spionnen, ontsnapte krijgsgevangenen, jongens die via Nederland het Belgisch leger wilden vervoegen, enz...  Verscheidenen ervan werden door de Feldgendarmen gearresteerd en door de Duitse krijgsrechtbanken tot zware gevangenisstraffen veroordeeld.  Een van hen, Achiel Bracke, keerde niet terug, hij stierf als gevolg van de ontberingen in gevangenschap.  Een tweede overleed kort na zijn terugkeer, toen de oorlog gedaan was: Arthur Bral (2).

De eerste wereldoorlog had van St.-Laureins een flinke tol geëist aan jonge mannenlevens.  Overwinning, vrede en vrijheid worden altijd duur betaald !

En zij, die het er zonder te grote kleerscheuren van afgebracht hadden, gingen na hun demobilisatie terug aan 't werk en zochten zich een weg door 't leven, te St.-Laureins of elders.  Voor sommigen had het zeer lang geduurd eer zij dit konden doen.  Zo bijvoorbeeld Kamiel Boelens uit de Zonne, die het soldatenpak slechts na 9 jaar kon afleggen: eerst zijn gewone "term" (normale soldatendienst), daarna een periode als "priem" (3), dan de oorlog, en nadien nog enkele maanden bezetting van het Rijngebied.


Pierken Van Holsbeke (uiterst links op de foto, met de mantel over de schouder), samen met enkele lotgenoten, in 1917 als gevangene in Duitsland.  Hij verbleef toen in het Sennelager (Lager = kamp), nabij Padersborn.  Het Sennelager was een "Zivilgefangenenlager", een kamp voor burgerlijke (politieke) gevangenen.  Zoals men kan bemerken dragen bijna allen een of meerdere militaire kledingsstukken, die werden verstrekt door het kampbestuur.
 

De gemeenschappelijke miserie en het gevaar, dat ze jarenlang aan het front kenden, hadden bij de oudstrijders van Sente en het omliggende een stevige band gesmeed van vriendschap, solidariteit en samenhorigheid die ook na de oorlog bleef bestaan en die, als het er op aan kwam, zich boven het standenverschil en de politieke opvattingen verhief.

In de loop van 1919 staken de Heren Jules Van der Sichel (afkomstig uit Wortegem, doch onderwijzer te St. Laureins, later schoolhoofd), Prudent Van Hyfte, uit St.-Margriete doch die te St.-Laureins werkzaam was (later zou hij burgemeester van zijn gemeente worden) en Albert Gailliaert de koppen samen en werd de oudstrijdersbond van St.-Laureins gesticht.

Mr. Albert Gailliaert "Meester Geeliaert", zoals hij door zijn dorpsgenoten genoemd wordt — werd te St.-Laureins geboren in 1892.  Hij studeerde aan de normaalschool te Torhout en werd in 1913 als onderwijzer aangesteld in zijn gemeente.  In augustus '14 werd hij als brankardier gemobiliseerd en volbracht hij tijdens de eerste oorlogsmaanden zijn gevaarlijke opdracht op het slagveld in burgerkledij, met een bolhoed op.  Zijn enige uniformstuk was een militaire mantel met een rode kruis-armband. Later, na zijn officiersopleiding, streed hij bij de infanterie als peletonscommandant.  In 1919 werd hij gedemobiliseerd als onderluitenant en hernam hij zijn taak in het gemeentelijk onderwijs.  Hij volgde meester Van der Sichel op als schoolhoofd en ging op rust in 1956.  Niettegenstaande zijn hoge leeftijd is hij nog steeds zeer aktief en beschikt hij over een buitengewoon geheugen.  De meeste details, in dit artikel verwerkt, zijn aan hem te danken.

Van bij het ontstaan van de oudstrijdersbond werd Meester Gailliaert met algemeenheid van stemmen tot voorzitter verkozen.  Thans, 58 jaar later, vervult hij nog altijd deze funktie.  Hij doet dit met dezelfde toewijding, ernst en bedachtzaam dynamisme als in de beginperiode.

Dokter August Van Damme, geboren te St.-Jan-in-Eremo en overleden te Eeklo, die echter het grootste deel van zijn leven als arts gevestigd was te St.-Laureins, maakte de eerste wereldoorlog mee als officier-geneesheer.  Hij werd erevoorzitter en was onder meer steeds een geweldige steun voor de voorzitter en het bestuur als het erop aankwam de politieke onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de bond te behartigen.

Mr. Bertrand Hoste werd ondervoorzitter, hij is het nog steeds.  Clement Van De Voorde was de eerste secretaris van de bond. In 1940 nam hij ontslag.

Georges Van Holsbeke werd penningmeester en bleef dit tot hij later verhuisde naar Balgerhoeke.  Hij werd toen opgevolgd door Jozef Martens, een Limburgs oorlogsvrijwilliger uit Hechtel.  In 1919 maakte deze deel uit van het Belgisch bezettingsleger en toen zijn regiment, tijdens een rustperiode, te St.-Laureins gekantonneerd was, verloor hij hier zijn hart.  Enkele jaren na zijn huwelijk vestigde hij zich definitief in onze gemeente.  Hij volgde Georges Van Holsbeke op als schatbewaarder.  Na het ontslag van Clement Van De Voorde nam hij tevens het secretarisschap op zich.  Sinds zijn afsterven, in 1966, wordt zijn dubbele taak waargenomen door de voorzitter.

Voor iedere wijk van de gemeente was er een bestuurslid voorzien, in het totaal een tiental.

En toen een paar jaar later de bond in het bezit gesteld werd van haar vlag — "den drapeau", zei men in die tijd  ! — werd Prosper Bultinck vaandeldrager.  Na hem kwam Kamiel Boelens en tegenwoordig is dat Jeroom De Milde, een geboren Oedelemnaar die echter reeds van kort na de eerste wereldoorlog te St.-Laureins woont.

De oudstrijdersbond van St.-Laureins streefde, en streeft er nog steeds naar:
- om de belangen en de rechten te verdedigen van zijn leden en van de weduwen en wezen der gesneuvelden;
- om de kameraadschap van de IJzer onder de oudstrijders te bewaren.

Bovendien werd van meet af aan beslist dat de bond, zowel op gemeentelijk als op hoger vlak, zich totaal buiten alle politiek zou houden. Aanvankelijk was men aangesloten bij de V.O.S., enkele jaren nadien trok de bond zich, in het kader van voornoemd principe, hieruit terug.

Weinig maanden na de stichting waren er reeds een goede honderd leden.  Sommigen onder hen traden uit eigen initiatief toe tot de Nationale Strijdersbond.

Om dat dubbel doel te bereiken — en het werd bereikt ! — heeft de voorzitter méér dan één paar schoenzolen en (vóór dat hij over een schrijfmachine beschikte) ettelijke dozijnen ballonpennekes versleten...  Bovendien heeft hij, in de loop van die tientallen jaren, er ontelbare vrije dagen en halve nachten voor opgeofferd !  Zijn voorzichtige doch strikte toepassing van de stelregel der onzijdigheid loodste de bond steeds veilig door alle moeilijkheden die voortvloeiden uit de gemeentelijke politiek, iets waaronder veel andere oudstrijdersbonden geleden hebben.

Een der eerste openbare uitingen van de vitaliteit die de jonge St.-Laureinse oudstrijdersbond kenmerkte, was het planten van de vrijheidsboom (4).

Die "boom der vrijheid" - in 1919 betekenden die woorden en dat symbool nog werkelijk iets ! - was een jong, gezond beukenplantsoen.  Het werd op de kermiszondag van september in dat jaar, na een rondgang door de straten van het dorpscentrum, plechtig geplant vóór het gemeentehuis, langs de zijde van de Leemweg.  In de stoet stapten onder meer mee het voltallig gemeentebestuur, de oudstrijdersbond, de Concordiafanfare uit de gemeente en het brandweerkorps.

Uittreksels uit twee gelegenheidstoespraken waarbij een blik geworpen werd op de toekomst :

- Meester Gailliaert, namens de oudstrijders :
"... En later zullen de bruine beukebiaren doen denken aan het bloedig offer dat zij (de gesneuvelden) voor de vrijheid brachten".

- Een zekere Mijnheer Van Hove, die toen gemeenteontvanger doch vermoedelijk geen oudstrijder was:
"... Later zullen de verliefde paren mekaar ontmoeten onder de bruine beukeblaren van deze vrijheidsboom..."

Sprak die in naam van het gemeentebestuur, van de St.-Laureinse bevolking, of om uiting te geven aan zijn persoonlijke, romantische gevoelens ?  Op die vraag blijven we het antwoord schuldig !

Het verloop van de jaren zou uitwijzen in welke mate deze beide vooruitzichten vervuld werden.

De volgende stap was het oprichten van een blijvende, materiële en publieke herinnering aan de gesneuvelde kameraden.


Meester Gailliaert als adjudant, pelotonscommandant, aan het front in 1918.

In 1919 had Pastoor Van Havermaet een mooie arduinen gedenkplaat laten aanbrengen achteraan in de kerk, naast het portaal, langs de mannenkant.  Hierin waren met vergulde letters de namen gebeiteld van de gevallen oorlogshelden der parochie.  Er is niet meer te achterhalen hoeveel die plaat gekost heeft.  Ook zijn er geen sporen meer te vinden in verband met de betaling ervan.  Richard Van Watermeulen, de laatste uitbater en eigenaar van "Het Bourgondisch Kruis", een aloude afspanning in de Dorpsstraat - thans nr 96 - die in 1962 ten behoeve van de zoon Emmanuel verbouwd werd tot een mooie, moderne schoenwinkel, was in zijn jeugd missediender en heeft E.H. Van Havermaet goed gekend.  De pastoor was een groot, kloekgebouwd persoon, een goedhartig man die er warmpjes in zat.  Richard weet nog met zekerheid dat er voor de gedenkplaat geen omhalingen gedaan werden in de kerk en hij heeft indertijd altijd horen zeggen dat E.H. Van Havermaet ze zelf bekostigd heeft.


De arduinen plaat die pastoor Van Havermaet in 1919 in de parochiekerk
liet aanbrengen ter nagedachtenis van zijn gesneuvelde parochianen.
 

Acht en vijftig jaar na dit mooi gebaar brengen we hulde aan de pastoor van toen: én voor zijn initiatief, én voor de materiële verwezenlijking ervan, én voor zijn milddadigheid ten overstaan van zijn parochie en haar gesneuvelden.

Niettegenstaande de oudstrijders het gebaar van hun parochieherder dankbaar waardeerden schonk deze oplossing hen evenwel geen volledige voldoening: de gedenkplaat bevond zich in het kerkgebouw en niet in open lucht, bovendien had ze betrekking op de parochie St.-Laureins, waarvan de omschrijving niet overeen kwam met die van de gemeente, hierdoor ontbraken er enkele gesneuvelde St.-Laureinzenaars op.

De oudstrijders wilden een openbaar monument, in het centrum van de gemeente, waarop al haar gesneuvelden voorkwamen...
En men zette zich aan 't werk !

Eerst en vooral werden de grondbeginselen vastgelegd die men terzake zou volgen :
- het oprichten van het gedenkteken moest zoveel mogelijk het werk zijn van de oudstrijders zelf ;
- bij het artistiek ontwerpen ervan dienden de geïnteresseerde kunstenaars de treurende moeder en echtgenote als motief te nemen;
- het gedenkteken mocht geen oorlogszuchtig karakter hebben en het mocht geen uiting zijn van haat of verachting ten overstaan van de vijand.

Voor het bekomen van de nodige fondsen deed men beroep op de ingezetenen van de gemeente. Praktisch iedereen bracht zijn steentje bij, elk volgens zijn mogelijkheden.  Advokaat Inghels opende de inschrijvingslijst met een gift van honderd frank.  Pastoor Van Havermaet vond dat hij reeds genoeg gedaan had met de gedenkplaat in de kerk en gaf niets.  Dat werd door de oudstrijders minder op prijs gesteld !

Op die manier werd in enige maanden tijd een bedrag van 4.500 fr. ingezameld.

Ondertussen had men kontakt opgenomen met enkele kunstenaars.  Er kwamen twee voorstellen binnen, beiden vergezeld van een plaasteren maquette.  Na rijp beraad vertrouwde het bondsbestuur het werk toe aan beeldhouwer De Visscher uit Eeklo, voor de som van 6.000 fr.  Het tekort kon vereffend worden dank zij een subsidie van 2.000 fr. die door de gemeenteraad in zijn zitting van 10 juni 1920 toegekend werd voor de aankoop van dit monument.

De maquette van de tweede kunstenaar, iemand uit Zelzate — Meester Gailliaert herinnert zich zijn naam niet meer — bleef de eigendom van het bestuur en wordt nu nog altijd piëteitsvol door de voorzitter bewaard.  Ze bekleedt een ereplaats in zijn huis.

De gedenksteen werd door Mr. De Visscher tijdig afgewerkt en tegen het einde van de zomer 1920 geplaatst op het dorpsplein, vóór de vrijheidsboom.

Vrijheidsboom, standbeeld der gesneuvelden en gemeentehuis van oud St.-Laureins.
 

't Is een sober doch mooi arduinen monument !  Het middenste deel bestaat uit een smalle, hoge, trapeziumvormige blok waarop langs de rechterzijde van de voorkant een treurende vrouw - zinnebeeld van het oorlogsleed - in bas-reliëf gebeiteld is.  Er naast, op de linkerhelft dus, staan de namen van de vijftien gesneuvelden en de twee overleden politieke gevangenen.  Later werden die van Jules De Sutter en van Florimond Geirnaert er aan toegevoegd.  De jaartallen 1914 en 1918 komen er eveneens op voor.

In het bovenstuk staan de tekst "Aan onze helden" en een versiering van vergeet-mij-nietjes gebeiteld.

Het voetstuk is een massieve blok, waarop vooraan, eveneens in bas-reliëf, twee gekruiste palmen voorkomen, als symbool van het heldendom en de vrede.

Op de achterkant van het middenstuk kan men de volgende treffende verzen lezen :
" Wij streden voor vrijheid ten bloede, gebruik haar in blijheid ten goede".

De algemene opvatting van de gedenksteen heeft als gelukkig gevolg gehad dat de bezetter hem, tijdens de jongste wereldoorlog, geeerbiedigd en ongemoeid gelaten heeft. In sommige andere gemeenten was dit niet het geval.

Later vonden de oudstrijders nochtans dat er aan hun monument nog iets ontbrak, en twee jaar nadien werd er een mooi smeedijzeren hek omheen geplaatst.  De onkosten werden door de bondskas vereffend : 2000 fr.

Reeds maanden op voorhand was de datum vastgelegd waarop de plechtige inhuldiging van het gedenkteken zou plaatsgrijpen: 26 september, de zondag van de herfstkermis.

Het gemeentebestuur wilde een bijkomend gebaar van erkentelijkheid stellen ten overstaan van zijn oudstrijders en schonk hen een bondsvlag.  Om de inhuldigingsplechtigheden nog meer luister bij te zetten zou zij officieel overhandigd worden op dezelfde dag.

Het werd een tijd van koortsachtig werk en van slopende inspanning voor de feestcommissie, die vanzelfsprekend vooral uit oudstrijders bestond.  Er diende een passend programma samengesteld en alle onderdelen ervan werden met militaire grondigheid bestudeerd, uitgewerkt en voorbereid.

In het vooruitzicht van de feestelijke dag liet men op kloek, glanzend papier, een "Erelijst onzer Helden" maken, waarop de foto, in medaillon-vorm, van elke gesneuvelde, met zijn naam er onder, voorkwam. Op de rugzijde ervan waren de programmapunten vermeld van het "Grootvaderlandsch Feest" dat op 26 september 1920 in de gemeente St.-Laureyns (de naam werd toen op die wijze geschreven) zou plaats grijpen.  Dit document werd als herinnering gratis onder de inwoners verspreid, elk huisgezin ontving er een.  Een fotoreproduktie van beide zijden ervan is hierbij weergegeven.

De belangrijke dag naderde... en bij de leden van het feestcomité steeg de spanning.  Zou het op 26 september niet regenen ?  Zou alles op tijd klaar zijn ?  Zou er niets mislopen ?...

De muzikanten van de Concordia-fanfare oefenden zich speciaal, al weken op voorhand: alleen, met kleine groepjes, en met gans het muziek.

De zaterdag, 25 september, begon men van in de voormiddag met de laatste voorbereidingen.  De kiosk van de fanfare — "den theater" werd op het plein in mekaar gezet en Miel Groosman, de smid uit de Leemweg, die zoals gewoonlijk als feestkanonnier zou optreden, wreef gewichtig over zijn stoppelbaard en maakte met een kritisch oog inspektie van zijn kanonnekes, aansteekstokken, buskruitvoorraad en al het ander nodig gerief.

's Namiddags verschenen de vlaggen aan de huizen, de een na de andere, en kreeg de gemeente een feestelijk uitzicht.  Piet en Liza Baldonck (5), die toen nog maar pas terug van Amerika gekomen waren, woonden toen tijdelijk in een gehuurd huis schuin over de kerk.  Ze hadden nog geen Belgische vlag doch Liza loste dat probleem op door kordaat de "stars and stripes" (het Amerikaans vaandel) uit te hangen... iets dat veel bekijks had !

En 's avonds, om 7 uur stipt, begonnen de drie klokken van de parochiekerk triomfantelijk te luiden en brandde het geschut los.

Moreel gesteund door de enthousiaste aanwezigheid van een flink deel van de St.-Laureinse jeugd, die hij regelmatig met enkele forse vloeken buiten de gevaarszone moest terugdrijven, schoot Miel met kennis van zaken in de Rommelsweg zijn kanonnen af, in regelmatige, snelle salvo's die over gans de gemeente weergalmden.  Hij werd bijgestaan door zijn veertienjarige zoon Albert — door de St.-Laureinzenaars en zelfs door zijn eigen familieleden even goed, en misschien nog beter gekend als "de Pin" — die de aansteekijzers op het komfoorke deed gloeien en de afgeschoten schiettuigen haastig doch gewetensvol herlaadde en ze hierbij van een extra zwaar papieren opvulsel voorzag... dat gaf speciaal harde knallen.  In schuim en zweet zwoegden vader en zoon hierbij tot hun munitie uitgeput geraakte en zij zelf vuile handen en zwarte vegen op hun gezicht hadden.

In de kerk trokken André Meys, Raymond de la Rivière ("Mon Reviere") en een ander kostganger van het klooster — de klokkenluiders in die jaren — zich het hart uit hun lijf en bim-bam-bomden ze dat het een plezier was om horen.

Intussen posteerden de Concordia-mannen zich onder de leiding van hun muziekmeester, Aloïs Blancke, op de kiosk en stroomde het publiek, vele honderden gemeentenaren, samen op de dorpsplaats.  Het hoeft wel niet gezegd dat de leden van het gemeentebestuur en van de feestcommissie, doch ook al de oudstrijders met hun familie goed op tijd waren !

Toen de laatste klokketonen uitstierven — de kanonnen hadden het al eerder moeten opgeven bij gebrek aan poeder ! — schalde een flinke "Brabaconne" van af de kiosk tot in de uiterste hoeken van Sente. Dat was het begin van een Concordia-concert dat mocht gehoord worden.  Militaire marsen en vaderlandse liederen wisselden mekaar af en werden op een luid applaus onthaald.

't Concert duurde tot rond 8 uur.  Dan verlieten de muzikanten de kiosk en schoten ze gezwind het café van Jules Van Damme, de velomaker, binnen om er in de rapte een frisse, welverdiende pint te drinken.  Nadien hergroepeerden ze zich en deden ze een muzikaal toerke, een wandelconcert, doorheen de Dorpsstraat en een stuk van de Leemweg.  Als dat achter de rug was gingen ze in een of meerdere herbergen definitief hun dorst lessen... want blazen of op de grosse-caisse slaan, dat is algemeen geweten, maakt een mens dorstig !

Het publiek keerde tevreden huiswaarts, behalve ettelijke manspersonen... die hadden ook dorst !

't Was een schone avond geweest, een passend, welgeslaagd begin van de feestelijkheden.  De muzikanten hadden een laatste, doch zeer goed entrainement gehad voor hetgeen hen de volgende dag te wachten stond.

En terwijl Meester Gailliaert zich die nacht tussen de lakens liet glijden zuchtte hij voldaan, maar toch met een tikje ongerustheid:
"We zijn al zó ver !  Maar morgen ?... "

Wordt voortgezet.

__________________________

(1) De « draad» was een driedubbele afsluiting met prikkeldraad, waarvan de middenste onder elektrische stroom stond.  Deze werd door de bezetter in de loop van 1915 langsheen de grens met Nederland opgericht om het verkeer met ons neutraal buurland onder controle te houden. Terug naar de tekst

(2) Een drietal anderen die werden aangehouden om dezelfde redenen waren o.m.: Petrus (Pierken) Van Holsbeke, Leonie Jonckheere en Louise Verbeke (een tante van de schrijver).  Hun arrestatie was het gevolg van verraad.  Niettegenstaande de afzondering, het hongerregime en de slagen tijdens de langdurige onderzoeksperiode ging geen van de drie tot beken­te­nissen over.  Hierdoor redden ze hun leven en liepen ze elk slechts een zeer lange gevange­nisstraf op.  Zo werd Louise Verbeke veroor­deeld tot twintig jaar «Zuchthaus» (tuchthuisstraf), die ze uitzat te Valenciennes (Noord-Frankrijk).  Tijdens het geallieerd offensief in '18 werd ze langs België naar een gevangenis in Duitsland overgebracht.  Nabij Brussel kon ze 's nachts uit de trein ontsnappen.

Leonie — het later «Leeiken van onder 't stadhuis» (toen ze concierge geworden was van het gemeentehuis) — werd na 6 maanden hechtenis in België afgevoerd naar een Duitse gevangenis.  Omwille van haar onbuigzaam karakter (ze wilde zich niet geven voor de Duitsers, zelfs in gevangenschap !) had ze het twijfelachtig voorrecht te genieten van een speciaal strenge behandeling.  Na twee jaar was ze lichamelijk zo erg geknakt dat een internationale Controlecommissie van het Rode Kruis er in slaagde haar vrijlating te bekomen.  De Duitse overheden ontzegden haar echter de terugkeer naar (bezet) België en via Zwitserland kwam ze in Frankrijk terecht, waar ze het laatste oorlogsjaar doorbracht.

En Pierken bleef gevangen in Duitsland tot na de wapenstilstand.  Hij wachtte tevergeefs op een transportmogelijkheid om terug te keren naar het vaderland, doch het treinverkeer, zowel in Duitsland als in België, lag overhoop.  Uiteindelijk vertrok hij te voet.  Na verschillende dagen marcheren kwam hij op Kerstdag 1918 toe te St.-Laureins, bij Lena Verniere, zijn vrouw en zijn twee kinderen (Aimé, 7 jaar; Esther, 2 1/2 jaar)... het vel over de benen, de voeten kapot gelopen, maar zielsgelukkig ! Terug naar de tekst

(3) Tot in 1909 werden de dienstplichtigen bij loting aangeduid.  Zij die tot de begoede stand behoorden en een slecht lot getrokken hadden, dus soldaat moesten worden, konden zich «afkopen» mits betaling van een belangrijke som (1.600 goudfrank).  Hun militaire dienst werd dan uitgevoerd door een armere jongen die zich «verkocht».  Hij kreeg hiervoor een premie (in 't Frans «prime») van 1.200 fr.  Deze welke zich verkochten werden dan ook «priems» genoemd.  Van het overblijvend bedrag kreeg de priemronselaar (op de buiten meestal de veldwachter) op zijn beurt een flinke premie.

Aan deze toestand kwam een einde door de wet van 1909 die door Leopold II op zijn sterfbed getekend werd en waarbij, vanaf 1910, de oudste zoon van elk huisgezin verplicht werd soldaat te worden.  De laatste loting greep dus plaats in 1909. Terug naar de tekst

(4) De vrijheidsboom mag niet verward worden met de «onafhankelijkheidsboom» die in 1930, ter gelegenheid van de plechtige herdenking van het honderdjarig bestaan van België, op de Dorpsplaats geplant werd.  Dat was een jonge eik die echter kort nadien verdorde en niet vervangen werd. Terug naar de tekst

(5) Zie «Het liedekensboekje van Liza Baldonck», «Ons Meetjesland» 5e Jaargang - nr. 4, 1972. Terug naar de tekst

Separator

Meer over Dr. August Van Damme en zijn familie

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024