Op dewelke Mijnheer Gustave Van Loo, Kuiperskaai 17 Gent,
verpacht, de hierna te beschrijven goederen, aan Mijnheer Achille Rijckaert, landbouwer
in de Laureynepolder Bouchaute, zijnde de hostede en landerijen "den
Oosterput" -
mits de jaarlijksche pachtsom van vijf duizend zeven honderd vijftig franken.
(Frs.5750,").-
1. De pacht zal zijn voor een termijn van zes achtereenvolgende jaeren ingegaan
den eersten October 1900negentien, om te eindigen den 30n September
1900vijfentwintig, volgens de plaatselijke gebruiken.
De jaarlijksche "brandverzekeringspremiën" zullen door den pachter
voldaan worden.
2. De pachter zal maar genieten van de voorwerpen bijzonderlijk uitgedrukt in de hierna volgende beschrijven na gelegenheid en grootte, die hij verklaart wel te kennen.
3. Zij worden hem verpacht om er van te genieten zoo en gelijk zij aan den eigenaar behooren, en gelijk er de voorgaande pachters of gebruikers van genoten of moeten genieten hebben, zonder eenige andere verzekering.
4. De pachter zal geene vergoeding of vermindering op zijne pachtsom kunnen vragen op welkdanig voorwendsel het zoude mogen wezen.
5. De pachter is gehouden boven zijne pachtsom te betalen de jaarlijksche lasten aan welke de verpachte goederen onderworpen zijn, alsook al de contributiën waarmede zij zullen geslagen worden zonder onderscheid, al waren die gevraagd ten privaten laste des eigenaars.
6. De jaarlijksche onderhouding der wegen en het zuiveren van beken en waterloopen palende aan de verpachte landen zijn ten laste van den pachter.
7. De pachter is gehouden ten gewoonlijke tijde te zuiveren van poppen en rupsen, al het hout deelmakende van zijnen pacht.
8. De pachtsom zal moeten betaald worden in handen van den eigenaar, alle jaren ten langsten drie maanden na den vervaldag, op pene van pachtbraak, indien het den eigenaar belieft.
9. De aankomende pachter zal gehouden zijn zich te verstaan met den afgaanden pachter voor het betalen der pachtersrechten; wordende wel en uitdrukkelijk besproken dat zij zich beide stiptelijk zullen moeten schikken naar de plaatselijke gebruiken en costumen op dit punt bestaande, en dat hij afgaande pachter geene vette zal mogen invoeren en het land verder bewerken en bezaaien tenzij met de tusschenkomst van den aankomenden pachter of van den eigenaar of zijnen gevolmachtigde, op pene van alle recht tot eenigen land- of anderen prijs te zullen verliezen.
10. De pachter zal gehouden zijn den eigenaar te onderrichten wegens de schaden en verslechtingen, indien er overkomen, op pene van daarvoor verantwoordelijk te zijn.
11. De pachter zal geene der voorwerpen in zijnen pacht bevat vermogen af te staan of in napacht te geven, zonder eene uitdrukkelijke toestemming van den eigenaar, op pene van pachtbraar indien zuls den eigenaar belieft.
12. De pachter zal zich schikken voor het bewerken der landen naar de wetten en plaatselijke gebruiken welke nog in voege zijn, voor zooveel daarvan door de tegenwoordige niet wordt afgzien.
13. De pachter zal gedurende het laatste en voorlaatste jaar van zijnen pacht, de verpachte landen niet mogen voeden met vette buiten den hove, 't is te zeggen dat hij doaartoe geen kalk noch assche of andere meststoffen vreemd aan het hof zal moegen gebruiken, op pene van geenen prijs hoegenaamd te genieten.
14. De eigenaar behoudt zich het recht van jagen of te laten jagen op de verpachte goederen en indien de pachter zich toelaat van te jagen of te laten jagen of eenigszins de recht krenkt die de eigenaar zich voorbehoudt, evenals indien zijn kinderen of dienstboden zich overgaven aan pensjagen, zou de pachtbraak van volle rechte ingeloopen zijn, als de eigenaar het geradig vindt.
15. Het snoeien der boomen zal verricht worden door snoeiers door den eigenaar aangesteld ten koste des pachters die in vergelding het snoeihout zal ontvangen en genieten.
16. De pachter is gehouden, als hem zulks gevraagd wordt, zonder vergeld te voeren, de plantsoenen, welke den eigenaar zal goedvinden, te planten op de verpachte landen, of alle andere binnen de gemeente gelegen en door hem aan te wijzen.
17. Ingeval er op de verpachte landen zich bevinden eenige huizen, stallingen, schuren of andere gebouwen, gedekt in stroo of in pannen, is de pachter gehouden derglijke daken ten zijnen koste behoorlijk te onderhouden, om te voorkomen allen hinder aan het timmerwerk en muren derzelfde gebouwen, op pene van te moeten gelden schaden en interesten, en dat den onderhoud zal gedaan worden ten koste van de pachter.
18. Ingeval dezelfde gebouwen reparatie noodig hadden, ofdat die ten deele of ten geheele moesten herbouwd worden, zal de pachter gehouden zijn ten zijnen koste te spijzen de werklieden daartoe te gebruiken, gelijk ook zonder vergeld te voeren alle de bouwstoffen welke daartoe moeten dienen, voor zooveel hij eene hofstede gebruikt waar paard of paarden uitgaan.
19. Indien die gebouwen door het vervallen of anderzins groote herstellingen noodig hadden ofdat zelfve ten deele of geheele kwamen af te branden op vernietigd te worden, door welk geval het zoude mogen weze, zal de eigenaar niet gehouden zijn te bouwen, maar zal de voorwaarde komen te onderblijven met het scheeren van den oogst, die zulkdanig ongeval zal volgen.
20. Indien de verpachte landen beloopen to zeven en half hectaren is de pachter gehouden, op het laatste jaar van zijnen pacht, te bezaaien eene halve hectare land met klaveren, die van vijftien hectaren, eene hectare, die van dertig hectaren twee hectaren en zoo voorts in evenreidgheid van een halve hectare op zeven en half hectaren, wel gemest, om door zijnen opvolger bij prijzij aanvaard te worden.
21. Indien onder den pacht begrepen zijn eenige bosschen van slaghout, of op
of omtrent de verpachte landen zich eenige tronken bevinden, zal de pachter die
niet mogen kappen tenzijn op den gewoonlijken tijd, het wit hout op zeven het
hard hout op negen jaren, op straf van te moeten gelden schaden en interesten,
en zal het slaghout, geljk ook de takken der tronken die op hunnen gewonen kap
op snoei niet zullen zijn ten einde van de pacht aan den pachter vergoed worden
bij prijzij, op de manier voorgeschreven door het 17
De pooten voor het planten behooren den eigenaar zonder vergelding.
22. De eigenaar zal de macht hebben op de verpachte goederen ten allen tijde te mogen planten, uitdoen en wegvoeren alle zulke boomen en tronken als hij geradig zal vinden, zonder aan den pachter daarover eenige schadeloosstelling te moeten doen.
23. Indien gedurende dezen pacht, den pachter kwam te sterven, zal de eigenaar den keus hebben denzelven te doen eindigen op den valdag van het eerste te verschijnen jaarpacht, hetwelke zal volgen na zijn overlijden of er het gebruik voor den overigen tijd van te laten aan zijn weduwe of erfgenamen, gelijk de eigenaar zal goed vinden, zonder uit dien hoofde aan dezelfde weuwe of ergenamen te moeten gelden eenige schade of intersten, of aan hen deswege eenigen opzeg te moeten doen.
24. In geval binnen den loop der voorwaarde eenige der verpachte goederen, ten geheele of ten deele, ten algemeenen nutte kwamen onteigend te worden, of dat de eigenaar van gedachte was dezelve te verkoopen of te verwisselen, of in erfpacht te verhuren, zal de pachter daarover geene schadevergoeding kunnen eischen, maar zich moeten vergenoegen met den afslag zijner pachtsom in evenredigheid van het onteigend, verkocht op verwisseld deel, en voor het overschietende gedeelte gehouden zijn den termijn van zijn voorwaarde te voltrekken, doch in geval de onteigening, verkooping of verwisseling of in erfpacht geving het geheel voorwerp van zijnen pacht bedoelt, zal de voorwaarde ipso jure komen te onderblijven, zonder dat de pachter eenige schadeloosstelling deswege zal kunnen vragen.
25. Bijaldien de pachters in gebrek bleven van de pachtsommen te betalen of te voldoen aan deze bespreken, zal de voorwaarde aanstonds komen te onderblijven, indien het den eigenaar belieft.
26. Het is aan de pachters van hofsteden stiptelijk verboden eenig vlas in hunne bakkeeten te zwijngelen, of er lemen, hout, ginst en alle andere brandveroorzakende stoffen te laten inliggen, op pene van veratnwoordelijk te zijn voor alle de schaden die door hunne onachtzaamheid zullen voorvallen.
27. Indien er buiten verwachting eenig perceel der verpachte goederen kwalijk aangewezen ware, zal de pachter gehouden zijn daarvan zonder vergelding den afstand te doen, en hetzelve te laten ter beschikking van den eigenaar, dewelke zich deswege met hem zal verstaan nopens de vermindering van pachtsom die er zoude kunnen moeten uitspruiten, ofwel de voorwaarde te doen onderblijven.
28. In het onderhouden van alle welke de pachter verbindt zijne goederen tegenwoordige en toekomende, gelijk ook degene van zijne weduwe en ergenamen, en daarenboven onder de verbintenissen als naar recht en onder alle conditiën die hierna zullen volgen.
29. De pachter zal niet mogen wedereischen, na het eindigen van zijnen pachttermijn, de waarde der verbeteringen door hem gebracht, aan de gebouwen of aan de landerijen, alsook de waarde der fruit- of andere boomen, hagen, enz. die het zou geplant hebben hetzij met of zonder toestemming van den eigenaar; alles blijft den eigendom van den eigenaar zonder eenige vergelding.
30. Al de onkosten slaande of deze voorwaarde, zooals enregistrement, zegels, boeten of rechten waaraan deze voorwaarde onderworpen is, of zou kunnen worden, zijn en blijven ten laste van den pachter.
________________________
Eene hofstede, bestaande uit woonhuis en aanhoorigheden, hof, boomgaard, zaai- en weiland, en kreek, kadastraal bekend te Bouchaute, Sectie A, nummers 409 tot en met 423a, 436f, en 438a, samen groot vijf en dertig hectaren, drij en tachtg aren, twintig centiaren, (35Ha 83a 20ca) en onder de gemeente Philippine (Holland) Clarapolder, de landen kadastraal bekend Sectie B, nummers 134, 135 en 136, samen groot zes hectaren, vijf en veertig aren vijf en zeventig centiaren (6Ha 45a 75ca).
Bijgevoegde conditiën
Het gebouw genaamd "Aarke" in hout en strooi, staande achter den boomgaard,
en alle de draineerbuizen, blijven den eigendom van den pachter Achiel Rijckaert.
Ingeval dezen pacht kwam te onderblijven, zal de aankomende pachter, van den heer
Rijckaert voornoemd, moeten overnemen, de doornhagen, en bij prijzij, het strooidak zich
bevindende op de groote schuur.
Aldus opgemaakt in dubbel, te Gent, den 12n Mei negentien honderd twintig.
De Pachter,
De Eigenaar,
Geboekt te Gent den 22 mei 1920 Nr. 239 Bl 49 r 11. Ontvangen twee franken viertig centiemen en twee frank | Den Ontvanger |
Met onze beste dank voor dt document aan Emiel Rijckaert.
Onze Ryckaert welkomblz
Inhoudstafel -
Zoek-bladzijde
U heeft een aanvulling, een commentaar, een foto of een verbetering ?
Neem dan aub contact op met ons !
Copyright Notice
Meest recente bijwerking : 04/08/2022