Enkele Bijdragen tot de Geschiedenis der Families Rijckaert, Noë en Aanverwanten

LOSSE  INLEIDENDE
NOTAS

Hoe deze stamboom is opgevat ?

Wanneer iemand zegt dat hij zijn stamboom heeft opgemaakt dan bedoelt hij gewoonlijk een stamreeks (zie voorbeeld bl……) t.t.z. het opzoeken van de dragers van de familienaam langs de mannelijke lijn (zoon, vader, grootvader, enz.).  Een echte stamboom is dit niet want de vertakkingen van broers, ooms, enz. ontbreken.  Wel worden er de vrouwelijke verwanten besproken maar meer niet.  Zulk beeld in boom brengen is slechts mogelijk wanneer de verwanten klein in aantal zijn.  Wanneer nu al de generaties onder elkaar geschreven worden met aanvullende tekst spreken wij van een stamlijst.  Indien nu ook in die stamlijst de vrouwelijke descendanten vermeld worden hebben we een sibbetafel of parenteel.  Het is dit laatste systeem dat we toepassen althans voor de jongere generaties.  Het wordt aldus zoveel mogelijk een studie van de gehele kring van verwanten die leefden en nog leven waarbij telkens vermeld worden, voor zover dit te achterhalen was, de geboorte, trouw en overlijdensdata, hun kinderen, woonplaats, beroep, titels, enz…  Maar niet die duizende namen en cijfers maken zo een lijst aangenaam, integendeel, we dachten goed te doen met hier en daar een stukje geschiedenis bij te voegen door vertelsels en feiten te vermelden.  Aldus gaan die mensen voor ons meer leven.  De alom heersende drukte, de ononderbroken opdagende kommer, maken het ons mensen erg lastig om nog tot bezinning te komen laat staan om nog even terug te denken aan hun wordingsgeschiedenis het is dan ook een reden waarom niet alle gevraagde inlichtingen tijdig en volledig binnen gekomen zijn.  Er zijn nog te veel mensen die geen interesse vinden in hun geschiedenis.  Voor andere familietakken bleek dat veel beter uit te vallen dan we mochten verhopen, zelfs waren er bij die meer inlichtingen gaven dan we vroegen.  Maar ook niet alles is kunnen opgenomen worden want het zou ons veel te ver leiden.

 

Wat een stamboom niet mag zijn.

Er is gebleken dat in vroegere jaren vele stambomen zijn opgemaakt geweest alleen maar om de ijdelheid der mensen te voldoen.  Om die reden zijn er vele vervalst en werden er dikwijls zaken in verteld die met de waarheid niet strookten.  Er werden soms veronderstellingen gemaakt omtrent afstamming en fortuin die aan het geheel een heel ander beeld gaven dan het in werkelijkheid was.  En wat is al niet verzwegen dat toch waarheid was.

Noch het ene noch het andere passen.  In een betrouwbare stamboom worden de zaken gezegd zoals ze waren, maar al die kleine bekrompen feitjes en praatjes worden eruit geweerd, i.a.w. er mag geen sprake zijn van bv. verloren fortuin als daar niets van waar is en, voor wie het weten wil, de oorsprong, van gelijk welke familie is altijd nederig geweest, was altijd aan schommelingen onderhevig, nu eens hoger, dan weer eens lager, de eeuwen spelen immers een fantastisch spel met naam, fortuin en aanzien.  Een grondig familieonderzoek zou voor velen een beste geneesmiddel zijn om hun schielijk te genezen van een bekrompen kastehoogmoed.  Er is een spreuk die zegt :
        100 ans de bannière
        100 ans de civière
t.t.z. 100 jaar als heer met de banier in de hand rijden en dan weer 100 jaar in de draagstoel lopen.  Dit is toepasselijk op gelijk welke familie.  Wat zouden er velen vreemd opkijken moesten wij aan het vertellen gaan.

Voor wat de oorsprong en het verste verleden van deze stamboek betreffen wil ik U van meet af aan waarschuwen.  Er zijn families die hoger opklimmen, andere die zich met jongere uitslagen moeten tevreden stellen.  Van onze kant kunnen wij met het bekomen resultaat genoegen nemen.  Ik schuw altijd die mensen die tot de 13e-14e eeuw teruggaan.  Onlangs zijn opzoekingen gedaan geweest voor een zeer geziene Gentse familie.  Dank de moeizame opzoekingen van knappe archivarissen, mannen van het vak, vloeien deze weg in de 14e eeuw.  Hoe zouden we dan zo absurd en lichtgelovig willen zijn om mensen te geloven die veel lager zouden kunnen afdalen.  Vergissen ze zich niet met naamdragers waarvan het hun nooit lukken zal verbandschap te smeden.

Het aangename en het nuttige van een stamboom.

Hij die aan familiekunde doet weet welke aangename bezigheid hij heeft verkozen, hoe spannend en verrassend en vol afwisseling een opzoeking kan worden.  Alle begin is moeilijk, dor en saai, maar ieder ontdekking, en wat valt al niet te niet te ontdekken, betekent ook een kleine overwinning die altijd lonend is.  Stukje voor stukje bouwen we aan een beeld, misschien een zeer onvolmaakt maar dan toch voldoende klaar sprekend om de feiten en dingen die toch zo vast rondom ons liggen beter te begrijpen.  Uit de geschiedenis van onze voorouders leren we al een groot doel van onszelf kennen.  Dat alles geeft ons een zelfgenoegen en een les, want lijk alle geschiedenis geeft ook deze een familie de hare.  Ze is veelzijdig, toch blijkt het de taak der levenden in de volheid dier lessen datgene te vinden dat vruchtbaar is voor het heden en de toekomst.  We lezen graag een boek, een roman of hoe ge het ook noemen wilt de geschiedenis telkens Van Jantje en Mietje.  Feitelijk is dat altijd een brok leven die ons genoegen schenkt en ons een voorbeeld kan zijn.  Hoe heel anders gaat het dan worden indien dit Jantje en dit Mietje van ons familie gaan worden of indien we dat zelf zijn…

Erfelijkheid.

De mensen spreken ervan zonder het te weten : "Hij heeft de streken van zijn moeder", "Haar vader was ook vroeg bijziende", "Iedereen stottert in dit huishouden", "'t Is ook 'n witte".  Dat zijn allemaal gezegden die bewijzen dat vele lichaamseigenschappen, goede en min goede trekken van ons voorouders in ons schuil kunnen gaan.
          Ik kreeg van m'n ouders
          Van ieder m'n part…
Zo dichtte de dichter en of hij gelijk had.

"De appel valt niet ver van de boom".  "Hij heeft ook een aardje naar zijn vaartje."  Al deze gezegden berusten op de ervaring van talloze mensengeslachten en worden dikwijls door de feiten bewaarheid.  Langs welke weg en onder welke invloed zij van voorgeslacht op nakomeling verlopen ?  Dit is een zeer moeilijke vraag waarover we in het bestek deze studie niet kunnen over uitwijden.  Moesten echter bepaalde hoedanigheden als godsdienstzin, goedheid, vlijt, gehoorzaamheid, eerbied, wilskracht, zelfbeheersing, enz. uitsluitend afhangen van den erfelijken aanleg, dan zou het er voor de opvoeding droevig uitzien.  Voor al die zaken is en blijft het kind het product van zijn milieu, i.a.w. dat is de taak in de eerste plaats van de ouders en de opvoeders.  En dat is zo zeer niet een kwestie "van doen" maar veeleer van "zijn".  Men leidt en voedt op zoals men is.  Langs woorden en handelingen heen dringt het kind door naar wat zijn omgeving voelt en beleeft.  Wat de erfelijkheid nu zelf betreft die speelt in ons leven een enorme rol die nog veel te weinig is gekend.  Er zijn zichtbare opvallende eigenschappen en verborgene.  Allen spelen een rol een familiegeschiedenis kan er ons door vergelijking veel leren.

Bronnen en inlichtingen.

Deze zijn zo talrijk en veelzijdig dat ze hier moeilijk kunnen besproken worden.  Tevens lost dit de algemene vraag op "waar kan men dat allemaal vinden".  Het is een werk van ervaring, geduld en geluk.  Toch kunnen wij, om ons tot iets te beperken, veel vinden in onze dagelijkse kring.

Trouwboekjes, vertelsels uit eigen haard, doodsbeeldekens, familiepapieren, pachtbrieven, rekeningen, notarisakten, staten van goed, albums en portretten, allerhande souvenirs, enz., enz.; allemaal eenvoudige dingen die zo lang reeds verloren gingen en waaraan we zelf zo weinig aandacht schonken, vormen de eerste en kostbaarste bronnen voor een beginnende opzoeker.  Wie weet met welke schroomvalligheid onze voorouders die bewaarden en wij zelf zijn er de onverbiddelyke vernietigers van geweest.  Misschien vermoedden we er het bestaan of de waarde niet van, maar toch waren daar de eerste en de kostbaarste helpers.  Onbedacht zijn ze als rommel vernietigd geweest waar zo eerder met eerbied dienden bewaard.  Dat alles is een onherstelbaar verlies.  Ieder familie, die zulke zaken nog in zijn bezit heeft, mag dergelijk archief met fierheid aan zijn nageslacht over maken.

Wat het meer ingewikkelde bronnenmateriaal betreft verwijzen we naar de verschillende archivaria hierverder aangegeven.  Vele mensen laten zich afschrikken door dit, voor oningewijden, moeilijk leesbare schrift en door de latijnse teksten.  Het eerste is een werk van oefening, het tweede is zeer rudimentair.
 

"Der Vaderen Grond".

Ons vaderland ?  Dat is in de eerste plaats dat stukje grond waar zij en wij geboren werden, waar we opgroeiden, trouwden, de kost verdienden, kinderen groot brachten en eens zullen rusten.  Het is ons daarom zo lief en ligt het ons zo nauw aan het hart.  We zouden het voor niets ter wereld willen ruilen, want alles vertelt er zo diep over verleden en heden, alles spreekt er zijn eigen taal, zingt er een lied van vreugde of pijn die niemand anders zou kunnen begrijpen om de eenvoudige reden dat het zijn vadergrond niet is.  Andere streken kunnen we mooi vinden en groots toch is het niet van "ons" en daarom beminnen we het niet trouw.  Onze gemeenschappelijke geboortestreek is maar klein, nauwelijks een vlek op de kaart.  Vroeger jaren immers zochten de jongens hun meisjes (ons ouders) niet zo heel ver van hun woonstede af.  Ze hadden er zeker geen behoefte aan en de moderne transportmiddelen bestonden nog niet zodat het hun onmogelijk was ver te gaan uitvliegen…  Het ging er te voet, hoogstens te paard en zelden per "sjeese".  Vandaar het algemeen verschijnsel dat bijna gans de gemeente van elkaar familie was.  Een tweede factor van de kleine omvang van de geboortegrond ligt hierin dat al onze voorouders boeren waren; dus uiteraard aan de grond en de hoeve verbonden.  Ze waren dus gedwongen streekeigenen.

Die streek komt in grote trekken overeen met het huidige Meetjesland met hier en daar kleine uitlopers bezijden Gent en over de huidige staatsgrens met Nederland.  Het is het Noord-Oostvlaamse polderland en houtland: twee zeer van elkaar verschillende gebieden voor wat het landschap zelf aangaat.  Veruit het grootst in aantal zijn de "houtlanders" in onze stam vertegenwoordigd geweest, de "polders" komen eerst later aan de beurt.  Zolang ze hun beroep trouw blyven spreidden ze niet ver open.  Heden ten dage zijn ze verder uiteen gegaan dan men wel vermoeden zou.  (zie hoofdstuk verspreiding)
 

De Polders.

"Mijn land is het land van de stille
de vreedzame brede natuur".

Gans hun geschiedenis ligt omvat in die enkele woorden: land gewonnen op de zee, zeeaanspoelingen waaraan ze hun vruchtbaarheid danken en die door kunstmatige aardewerken (dijken) tegen overstromingen zijn gevrijwaard.  Ze liggen verspreid langs zee en Scheldeoevers en lopen bij ons uit in de kleine smalle grensstrook van Oost-Vlaanderen.

Algemeen neemt men aan dat eerst rond de 7e eeuw onze "kusten" waren bewoond.  Aardenburg en Oostburg, destijds twee havensteden, worden al in 707 vernoemd.  Watervliet b.v. in 972.  Ze waren toen reeds als eilanden te beschouwen in die wirwar van inhamen, schorren, kreken en zeearmen.  Langzaam trok de zee af en werden de inpolderingen meer en meer doorgevoerd.  Het waren vooral de rijke Benediktijnerabdijen van St. Pieter en St. Baafs te Gent en de rijke adel (de Baenst, Lauwerijn en dorne) die bij ons als dijkenbouwers optraden.  Maar in de loop der eeuwen bleven de dijkbreuken niet uit en de zee overstroomde ontelbare keren de zo moeizame gewonnen landen zodat vele dorpen verdwenen.  Ook het slecht onderhoud der dijken was er dikwijls oorzaak.  Vooral ten tijde der politieke twisten werden de polders moedwillig onder water gestoken, zodat het water als frontlinie dienst deed.  De streek ten Westen van de Braakman heeft daar bijzonder veel onder geleden (de kreken schijnen daar een overblijfsel van te zijn).  Ten tijde van de heroische strijd tussen Hollanders en Spanjaarden werden langs die linie vele forten opgebouwd o.m. aan de zeesluis te Boekhoute-haven.  Nadien zijn het de wilde legerbenden van Lodewijk XIV die hier huishouden.  De boerderijen zoals wij ze thans kennen dateren meestal van rond de jaren 16 à 1700 en iets later en dit naargelang de polders Zuidelijker (ouder) of Noorderlijker liggen.

De ingrijpende tussenkomst van boer en openbaar bestuur bestond hoofdzakelijk in dijkenonderhoud en waterafleiding langs grachten en waterlopen.  In de meeste gevallen werd de natuurlijke uitholing gevolgd.  Zo ontstonden de wateringen-verenigingen aan wiens hoofd een schout of dijkgraaf stond.  Hij was door dijkschepenen bijgestaan.  Ieder dijkplichtige kreeg een gedeelte of kavel-dijk te onderhouden.  Eerst later is er sprake van collectieve bijdrage (dijkpenningen).  Toch bleef er veel onwillekeurigs die sinds de Franse revolutie is veralgemeend geworden zodat we heden nog altijd voor een groot deel onder diens wetgeving leven.  Naast dijkgraaf en gezworenen heeft ieder watering hare grote gelanden (eigenaars van zeker aantal ha. land) met welomschreven stemrecht.  De afwatering van onze polders is lang een zorgenkind geweest en is maar eerst tot een goed eind gebracht door het graven van het Leopoldskanaal (1842).

De nabijheid der zee, "landt biddersee" en de troebele geschiedenis hebben aan streek en bewoners beide hun specifieke inslag gegeven.  De kreken en waterlopen, de grillige vorm der dijken, alles wijst op de vroegere rusteloze strijd die hier is geleverd geweest.  De "polderboeren" zijn lang gekenmerkt geweest om hun taaiheid en hardnekkigheid.  Ze leefden er los en onafhankelijk van elkaar op de uitgestrekte en dungezaaide hofsteden.  Ze bewaarden in zich een meer "liberaal" karakter.

Het Houtland.

Ligt achter de polders, is naar het Oosten toe even vlak als in de polderstreek zelf" terwijl het in het Westen heuvelachtiger wordt (Adegem, Ursel, Zomergem).  Het is de zandachtige streek hier en daar door bossen bedekt (Lembeke, Ursel, Wachtebeke, Zomergem) waar de grond nog dorder is en de mensen in vroeger tijden overwegend van houtbouw leefden.

Landschappelijk is het al dadelijk te herkennen aan zijn lange smalle stroken grond (medekes genaamd) en die nu hoe langer hoe minder omzoomd zijn van fosseelhout.  Het zuidelijke deel behoorde in de middeleeuwen grotendeels aan de Oudburg van Gent, het noordelijke tot de Vier Ambachten.  Het Noord-Westen zelf was 't Brugse Vrije toe gewezen.  Over het grootste deel dier streek zijn verspreid die typische laaggeveltype-hoeven, kleine winningen wiens naarstige bewoners zich altijd hebben toegelegd op veeteelt (zwijnen) en roggewinning.  Vanaf Sleiding over Waarschoot – Zomergem - Lovendegem - Ursel en Bellem staan nog als getuige vol fijne landelijke kunstzin hun met wit en groen beschilderde woningen.  Hier hebben de meeste van onze voorouders hun kost verdiend.  Eerst veel later worden ze polderbewoners.  Finantieel hadden ze het wel moeilijker, waren ze ook de nederigste maar zonder twijfel waren ze de actiefste en spaarzaamste, de meest traditiegetrouwen, de wroeters.

Het beroep onzer voorouders.

Mijn vader was een boer, de vader van mijn vader was ook een boer en diens vader en al hun vaders voor zover ik die kon opsporen waren boeren.  Rogge en tarwe, koeien en paarden waren voor hen dingen uit hun alledaags milieu met dewelke ze vertrouwd leefden.  In hun bloed zong het lied van ploeg en zeis.  Onze familieleden hebben zich honderden jaren aan dit zelfde beroep vastgeklampt, sprekend bewijs van hun wilskracht, moed en taaie koppigheid.  Boeren zijn door alle tijen heen bloedvernieuwers geweest van andere standen.  Ze zijn het symbool van leefbaarheid, levensenergie en familiezin.

"Boer" is voor velen een scheldwoord en toch is het de oudste en eerbiedwaardigste stiel die het best zyn tradities bewaarde.  De oude romeinse soldaten kregen als beloning voor hun moed op de slagvelden partyen land en werden landbouwer.  Onze eerste monikken in Vlaanderen waren gespecialiseerde landuitbaters.  "Gebonden aan zyn erf, vastgeworteld in zyn bodem, zet de boer het werk voort van onze eerste kolonisatoren welke ze eeuwen geleden zyn begonnen".  Een vrye boer is de meest vrye man van onze maatschappy.

Of die stand vroeger in ere was ?  Keizer Jozef II liet zich als boer met de ploeg afschilderen.  Denk eens: een keizer die ploegt.  Zo wat iedereen in het dorp; had vroeger uitstaands met hem.  De brouwer, de pastoor en de notaris, allen hadden een stuk grond waarmee ze voor het grootste part in hun levensonderhoud voorzagen.  Voorbeelden liggen voor het grypen: de openbare plaats voor het gemeentehuis te St Laureins was vroeger ingenomen door de "priesterage-boerdery" van pastoor van Sundt-stichter der kerk.

Ons voorgeslacht is een voorbeeld en een zinnebeeld.  Het had groter moeilykheden dan het onze en vele zaken herinneren er ons nog aan.  Waar in onze polders het koren deint, vloeide eens de zee.  Onverpoosd hebben ze er tegen gevochten en op haar land veroverd ja, hoe dikwijls heroverd.  Onze voorouders kenden revoluties en oorlogen, plunderingen van spaanse en hollandse troepen.  Ieder polder, ieder hofstede, ieder stuk land en dyk heeft hier zyn historie.  De polderbewoners waren vreedzame landveroveraars.  Onze wateringen en hun bestuur zyn er een overblyfsel van.

Vreemden in deze geslachtsboom.

By het inslaan van de namenlyst valt al dadelyk het groot aantal vreemde namen op.  De oorsprong ervan opzoeken is lang niet zo gemakkelyk.  Er schynen daar twee houdbare redenen voor te bestaan 1) Toen de Spanjaarden hier hun stryd streden tegen de Hollanders hebben ze by ons rond Schelde-Braakman vele forten gebouwd.  Telkenmale moest hier dan geruime tyd wacht blyven.  Deze mensen hebben zich met de bevolking geassimileerd.  2) Ten gevolge van de godsdienstoorlogen kwamen zich in de buurt vele vreemde protestanten vestigen.  (Franse Hugenoten b.v. rond Groede.)  Andere kwamen hier als handarbeiders, knechten, avonturiers en landlopers.  Allen wisten zich tussen de bevolking te mengen en lieten alleen hun naam, meestal verbasterd, in herinnering voortleven.

Herinneringen aan onze familie.

Van onze familie is zeer weinig "reliqua-materiaal" overgebleven.  We mogen gerust met onze dichter zeggen:
      Er is van U
      hier nederwaard
      geschilderd of
      geschreven,…
      geen beeltenis
      geen beeld van U
      gebleven.

Behalve wat luttele gebruiksvoorwerpen, lste kommunie- en doodsbeeldekens is byna alles verdwenen.  Uitzondering verdienen echter een oude koopakte van de ouderlyke hoeve en 2 zeer oude verdelingstaten.  By de familie Noé is het veel beter gesteld.  Aan de hand van overgebleven pacht- en koopakten is hare geachiedenis tot half 1700 op te stellen.

Het fotomateriaal is even schaars.  Dit is enigzins to begrypen.  Want vroeger was het een ongemene gebeurtenis zich te laten "trekken".  Dat gebeurde alleen ter gelegenheid der kermis of by een trouw.  Die welke bestonden zyn meestal verdwenen of vergaan door ouderdom of slechte bewaring.  De weinige die nog overbleven geven dan des te meer genoegen.  Hoe schoon die oude sjals en jakken, die mooi bewerkte mutsen.  En wat al gelykenis trachten we niet te vinden in die rustige wezens.

Over geschilderde portretten weten we niets af, evenmin iets over resterende grafmonumenten of inschriften op gebouwen.



Vorige blz: de Bladwijzer
Volgende blz: Geschiedenis der Familie Ryckaert



↑Top
De Bladwyzer van het boek van Prudent
Onze Ryckaert homepage
Foto's van Mevr. Nadine Ryckaert en van de familie Ryckaert van Bentille
Doorzoek onze Ryckaert webstek

Uw suggesties, aanvullingen en verbeteringen zijn steeds heel welkom.
Neem aub contact op met ons.

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteland homepage

Copyright Notice

Meest recente bijwerking :  21-04-2021