Bij het einde van het Ancien Régime moeten we ook rekening houden met massale opeisingen van levensmiddelen en vee voor de Franse soldaten. Bovendien werd de conscriptiewet ingesteld waardoor jonge mensen door loting in het Franse leger werden ingelijfd. Trok men een ongunstig lot dan werd men opgeroepen. Maar men kon zich ook laten vervangen door iemand die een gunstig lot had getrokken. In dit laatste geval diende er een fikse som betaald te worden aan de vervanger of zijn ouders en gewoonlijk ook een som aan de legeroverheid.
In het jaar XII van de Franse republiek (1803-1804) trok Jacobus Franciscus "Gysens" (zie A VIII 1, blz. 84) een goed lot, maar door een vergissing in de papieren van de gemeente diende er achteraf een tweede loting plaats te hebben om twee vervangers aan te duiden en daar had onze vriend veel minder geluk! Zijn ouders verklaarden een vervanger te zoeken en vroegen de verantwoordelijken nog een beetje geduld. Maar ze vonden er geen!
We stippen hierbij aan dat vervangers wel niet zo dik liepen, maar dat er over het algemeen weinig moeilijkheden waren om er een te vinden. Dat onze vriend wel degelijk problemen had is waarschijnlijk toe te schrijven aan hetgeen zijn ouders er maar voor over hadden. Voor zover we de economische toestand van dit gezin hebben kunnen achterhalen, lijkt me dat een aanvaardbaar argument: het gezin telde immers 11 kinderen waarvan onze vriend de oudste was. Er volgden nog 5 zonen en de ouders moesten er toch voor zorgen dat ze allen de kans konden geven om zich vrij te kopen. Trouwens hun woonst was ook niet veel bijzonders: we zagen zoëven dat hun huisje op het einde van de achttiende eeuw maar belast werd op in totaal vier vensters en deuren samen ! Het kreeg precies wel een opknapbeurt, want na de eeuwwisseling was het totaal zes, maar dan nog. Hun woning was wel eerder een weverswoning en dat zal kandidaten-vervangers wel afgeschrikt hebben. Zij wilden wel de vervangende legerdienst doen maar wilden anderzijds toch ook zeker zijn dat ze gingen vergoed worden. Meestal kwam daar een notariële acte aan te pas; het was het veiligste, maar bij deze familie heb ik er geen gevonden.
Wat er ook van zij: Jacobus Franciscus werd opgeroepen, deed zelfs flink zijn best in een gevecht om Istrië, raakte gewond, keerde naar huis terug en werd zelfs achteraf om zijn ervaringen als napoleonist gepromoveerd tot veldwachter. En in die functie moest hij dan zelf geregeld ouders van opgeroepenen de nodige papieren bezorgen in verband met de door hun zoon te verrichten militaire dienst, en nu en dan ook wel de nodige vertroosting geven aan de ongelukkigen.
Want eens in dienst van de Franse bezetter waren de conscrits voor jaren onttrokken aan het produktieproces, en hun eigenlijke integratie achteraf was ook een heel probleem... als ze nog terugkeerden! Vooral de laatste jaren van het napoleontisch bewind raakten vele lotelingen vermist en zijn velen gesneuveld. Ondertussen deed Napoleon toch zijn uiterste best om zijn blazoen wat op te smukken.
Naar aanleiding van zijn huwelijk met aartshertogin Marie-Louise mocht op kosten van de gemeenschap het huwelijk gevierd worden van een oud-napoleonist. Op zondag 6 mei 1810 was dit in Waarschoot het geval met onze veldwachter en zijn uitverkorene Maria Petronella Loket. En enige dagen later bezochten Napoleon en zijn vrouw de gemeente Waarschoot bij hun huwelijksreis door de Nederlanden.
Maar lang niet iedereen was akkoord met de lotingen! Geregeld waren er bij die gelegenheid discussies, werd het administratief personeel verhinderd de loting uit te voeren, of braken onlusten los. En als een loteling toch vertrok, gebeurde het zeer frequent dat hij onderweg deserteerde. Naarmate die Napoleontische oorlogen langer duurden en meer slachtoffers maakten, werd desertie door de overheid ook feller bestreden. Ondanks heel wat intimidatie kwam er geen eind aan. Doch niet zozeer de lotelingen maar vooral het thuisfront had het meest te lijden van de maatregelen van hogerhand. Er werd gedreigd de bezittingen te verkopen van de ouders en bij verschillende families in Waarschoot is dat ook effectief gebeurd.
Zo ondermeer bij de moeder van Pieter Jan Gysels (zie A VII 1, blz. 79) een broer van de veldwachter van zoëven. Pieter Jan was een goed jaar jonger dan zijn broer Jacobus Franciscus en weigerde dienst te doen in het leger van Napoleon. Op 19 messidor XIII (18.7.1805) werd hij veroordeeld tot een boete van 1500 frank. Waarschijnlijk is die boete niet betaald want kort daarop is de complete huisraad van zijn moeder (die toen reeds weduwe was) verkocht. Op 2.1.1806 werd voor notaris Dusong van Waarschoot een acte verleden, waarbij zij van haar schoonbroer landbouwer Joannes Gysels uit Evergem (zie A VII 2, blz.156) heel wat huisgerief huurde voor 12 jaar voor een totale prijs van 22.50 frank per jaar.
De prefect van het Scheldedepartement verwittigde op 5.3.1806 de burgemeesters van zijn district dat zij de burgers goed moesten inlichten omtrent de gevolgen van desertie en dienstweigeren. Nog dezelfde dag vertrok Pieter Jan als enige Waarschotenaar met 27 Zomergemnaars naar het vierde regiment lichte infanterie en kwam er 14 dagen later aan. Drie Zomergemnaars deserteerden onderweg. Als gevolg van die brief vertrokken op 25 april nog eens 11 Waarschotenaars en 4 conscrits uit Zomergem naar het algemeen depot te Straatsburg, waar ze op 14 mei aankwamen; op 7 mei nog eens 8 uit Waarschoot en 14 Zomergemnaars. De burgemeesters van Zomergem en Waarschoot hebben zich goed van hun taak gekweten, want van een groep van 1072 conscrits uit gans het Scheldedepartement die uiteindelijk vrijwillig vertrokken, waren er niet minder dan 45 uit Zomergem en 20 uit Waarschoot, waarvan dan toch nog 6 uit elke gemeente onderweg deserteerden.16
In de geschiedenis van Waarschoot vermeldt de auteur dat Pieter Jan gedeserteerd was, maar op geen enkele lijst van deserteurs uit de periode 1805-1810 komt hij voor. Waar hij ergens dienst heeft gedaan hebben wij evenmin gevonden; hij bleef ongehuwd en stierf op nauwelijks 41-jarige leeftijd bij zijn moeder in 1825. Hij stond als wever in de bevolkingsboeken ingeschreven bij het overlijden van zijn zuster Marie Caroline in 1824, maar bij zijn sterven werd hij als landbouwer aangegeven. Hij werd na zijn dienst ook een vertrouwensman van de notaris, bij wie hij geregeld optrad als getuige bij het passeren van actes.
Een andere broer van de veldwachter was Bernardus (zie A VIII 3, blz. 103). Hij werd van legerdienst vrijgesteld door het lot 33 maar stelde zich toch kandidaat als vervanger van Ferdinand Hautekeete. Deze avonturier diende in het legerkorps van 14.6.1815 en werd op 31.5.1817 ontslagen. In ruil voor die vervanging kregen de ouders van de vervanger gewoonlijk een aanzienlijke som geld, soms deels in natura, deels bij de start van de legerdienst en het grootste deel na de geleverde prestatie. Uiteindelijk moest diegene die vervangen werd, en dus betaalde (of zijn ouders) toezien dat zijn vervanger niet deserteerde.
Een zoon van deze Bernard, Charles Louis (zie A IX 4, blz. 114) volgde het voorbeeld van zijn vader, diende als vervanger bij het zevende infanterie-regiment, maar kreeg er blijkbaar niet genoeg van: hij trad een tweede maal op als vervanger! Hij liet zich in 1862 inlijven in het zevende linieregiment in vervanging van Augustin Joseph Beghin, een kandidaat-milicien uit het Henegouwse Jeneffe. Ook die dienst heeft hij heelhuids voltooid.
En ook Bernard Gysels, zoon van Dominicus Gislenus (zie A IX 7, blz. 142), diende twee periodes bij het leger; en dan nog twee keer bij hetzelfde regiment artillerie. De tweede maal verving hij eveneens een Waal, nl. Collignon Toussaint uit Vaux-sur-Chèvremont.
Ieder jaar werd een militielijst17 opgemaakt met de namen van de mannen die dat jaar 20 jaar oud werden. Halverwege de vorige eeuw geven die lijsten ook een rudimentaire persoonsbeschrijving, en veelal ook de grootte van de kandidaat-milicien. We hebben deze gegevens even naast elkaar gelegd en vergeleken. Natuurlijk gaat het hier niet over een groot aantal soldaten, maar toch kunnen we een paar algemene trekken opgeven.
In de Waarschootse archieven vonden we een tiental mannelijke Gyssels tussen 1845 en 1864 met volgende kenmerken: meestal ovaal aangezicht, klein voorhoofd, blauwe of bruine ogen, een gewone tot iets grotere neus, gewone mondgrootte, kleine ronde kin, bruin of blond haar en een lengte die varieerde van 1,47 m tot 1,68m met een gemiddelde van 1,59m. Zowaar geen grote personen !
Enkele jaren tevoren, in 1832 en 1834 waren lijsten opgemaakt van mannen die ouder waren dan 20 jaar en die deel konden uitmaken van de burgerwacht. Op de 8 naamgenoten, geboren tussen 1791 en 1809 in Waarschoot varieerde de lengte van 1,58m tot 1,74m met een gemiddelde van 1,66m. Het valt op dat de kinderen van Livinus Gysens en Maria Theresia De Keyser (zie A VIII 2, blz. 93) gemiddeld 1,63m groot zijn en die van Petrus Gyssels en Anna Maria De Meyer 1,70m (zie A VI 2, blz. 79).
Voor Zomergem hebben
we tussen 1861 en 1905 slechts een zestal voorvaders gevonden
met opgegeven lengte en zij waren ongeveer 1,72m groot. Dat is vergeleken met
de rest van de bevolking zeker niet weinig. In Vlaanderen bedroeg
in 1820 de gemiddelde lengte van een milicien 1,60m; tussen 1830 en 1854 was die
gemiddelde lengte zelfs gezakt tot 1,55m om dan weer snel te stijgen tot 1,65m
in 1860; na de eerste wereldoorlog steeg de lengte gestadig en was in 1979
gemiddeld 1,75m.
A. Situering in de tijd
B. Situering van het woongebied
C. Activiteiten van onze voorouders
D. Hoe woonden en aten onze voorouders?
E. Onze voorouders en de conscriptiewet
F. De familie Gys(s)els demografisch bekeken.
Onze Gyssels Welkom-blz
Inleiding
Inhoudstafel
Algemeen Overzicht
Tak A —
Tak B
Doorzoek deze Gyssels webstek !
Meer stambomen
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright (c) 2024