Het Meetjesland in het noorden van Oost-VlaanderenThis page in English

De Meetjes van het Meetjesland

Eeklo is de hoofdstad van het Meetjesland.  Welke inwoner van het noordwestelijke deel van Oost-Vlaanderen zou daaraan twijfelen ?  Peil je echter naar de juiste be­gren­zing van het Meetjesland, of naar de verklaring van die streeknaam, dan is de eens­ge­zind­heid ver zoek.  Beide vraagstukken zijn met elkaar verbonden: weet je waar de naam precies vandaan komt, dan wordt het een stuk gemak­kelijker om te bepalen welke dorpen of gemeenten er historisch deel van uitmaken.

De redactie van de Meetjeslandse streekgids heeft het met de be­gren­zing letterlijk niet al te nauw genomen.  Een keuze voor de grens tussen Oost- en West-Vlaanderen (in het westen) en de staatsgrens tussen Nederland en België (in het noorden) ligt in de lijn van de traditie.  Waar het verstedelijkte en industriële grondgebied van Gent en de Kanaalzone het in hoofdzaak open en agrarisch landschap heeft verdrongen, is de oost­grens van het Meetjesland getrokken.  Het kanaal tussen Brugge en Gent wordt vaak als de uiterste zuide­lijke limiet beschouwd, maar door de opname van volledige fusie­gemeen­ten is de zuidgrens in de streekgids nog een stuk verder - tot aan de Poekebeek en de grens met Deinze - opgeschoven.

Klik op de afbeelding hieronder voor een grotere copij ervan. 
Oud Meetjeslands hoevetje

Oud Meetjeslands hoevetje

Was het 'Land van de meetjes' werkelijk ooit zo uitgestrekt ?  Vormde het hele gebied tussen de huidige fusiegemeenten Maldegem, Assenede en Nevele landschappelijk, cultureel of economisch ooit een aparte entiteit ?  Misschien maakt een terugblik op het (zeer oude) verleden of een kritische evaluatie van enkele van de in de loop van de jaren gepubliceerde hypothesen en gissingen over de oorsprong van de 'meetjes' ons iets wijzer.

Eén Meetjesland ?  Drie Meetjeslanden !

Geologisch en landschappelijk is bij de 12 behandelde fusiegemeenten nauwelijks sprake van een eenheid.  Veel gehoorde omschrijvingen als 'Krekenland' en 'Houtland' laten al vermoeden dat hooguit sprake kan zijn van een vage 'eenheid in verscheidenheid'.  Op grond van de geologische opbouw van het gebied, kunnen drie grote eenheden worden onderscheiden.

Het westelijke deel van het Meetjesland is veruit het reliëfrijkste.  De wat lager gelegen natuurlijke depressie van het kanaal Brugge-Gent wordt in het noorden geflankeerd door de hoge kleirug van het Drongengoed (de zogenaamde cuesta van Oedelem-Zomergem) en in het zuiden door een meestal zandige hoogterug met zand­steen­banken, die van Maria-Aalter naar Aalter en Lotenhulle loopt.  In die beide gebieden overschrijdt het reliëf op enkele plaatsen de hoogtelijn van 25 meter boven de zee­spiegel.  In geologisch perspectief tamelijk jonge, tertiaire lagen liggen hier onder een dun of zelfs vrijwel ontbrekend dek­laagje; het tertiaire materiaal werd tijdens het Eoceen (een periode die loopt van circa 55 tot 35 miljoen jaar geleden) afgezet door de zee, die toen herhaaldelijk langdurig deze gewesten overspoelde.  De fossiele schelpen en versteende houtfragmenten die vandaag op talrijke plaatsen in Aalter op geringe diepte in de bodem zitten, dateren uit dit verre verleden.

Toen miljoenen jaren later de eerste landbouwers zich in onze gewesten kwamen vestigen, bleek al spoedig dat een groot gedeelte van de gronden met ondiep tertiair landbouwkundig niet veel voorstelden.  De bodem geraakte uitgeput en tijdens de Middeleeuwen evolu­eerden de omgeving van het Drongengoed en grote delen van Aalter tot uitgestrekte heidevelden, die bezaaid lagen met tientallen vijvers; her en der zorgden schrale, gede­gra­deerde bossen voor landschappelijke variatie.  De economisch minderwaardige gronden werden een toevluchtsoord voor marginalen, die er eeuwen­lang een armoedig bestaan leidden: berucht waren eertijds bijvoorbeeld de gehuchten Rijvers (Zomergem), Kleit (Maldegem) en Aaltershoekske.  In de 19de eeuw beweerden sommige geleerden dat daar mensen woonden die behoorden tot een heel andere volksstam dan in de rest van Vlaanderen.  Ze wisten van God noch zijn gebod en "onderhielden geene andere gemeenschap met het omliggende dan om te stelen en te rooven".  Vooral vanaf de tweede helft van de 18de eeuw veranderde een en ander ingrijpend.  De heide werd rationeel en soms grootschalig ontgonnen en omgezet in landbouwland of bos; deze activiteiten liggen vandaag weerspiegeld in een overvloed aan lange, rechte perceelsgrenzen en bossen met een regelmatig dambordpatroon van haaks op elkaar staande ontginningsdreven.  Gelijktijdig werden de gehuchten van de 'bosbewoners' onder druk van de oprukkende beschaving "heel en gansch omgekeerd".

Het centrale en oostelijke deel van het Meetjesland is veel vlakker.  Tijdens de Elster- en Saaie-IJstijd (respectievelijk vanaf ongeveer 300.000 en 200.000 jaar geleden) daalde het zeepeil gevoelig.  De Schelde en haar bijrivieren schuurden hun bedding dieper in het landschap uit.  Enorme hoeveelheden tertiaire afzettingen spoelden weg naar zee.  Ten noorden van Gent stroomde de Schelde door de zogenaamde Vlaamse Vallei noordwaarts, in plaats van met een grote boog rond Antwerpen.  Later werd het klimaat opnieuw wat zachter.  De zeespiegel steeg en de Vlaamse Vallei slibde helemaal dicht.  Het resultaat daarvan is het huidige vlakke landschap ten noorden van Gent; enkele langgerekte, west-oostgerichte zandruggen, zoals deze waarop de Graafjansdijk werd aangelegd, ontstonden pas zo'n 10 tot 13.000 jaar geleden door de afzetting van door de wind aangevoerd zand.  De oude tertiaire afzettingen zijn er nu bedekt door dikke pakketten jonger, quartair materiaal.  Als je even die quartaire afzettingen wegdenkt, krijg je een goede indruk van de verdwenen reliëfverschillen (en dan houden we nog geen rekening met het 'afslijten' van de hoogste toppen !): in en rond het Drongengoed reiken enkele vlekjes tertiair materiaal tot een hoogte van goed 25 meter; de 'bodem' van een diepe sleuf tussen Kaprijke en Middelburg ligt ruim 25 meter onder het huidige zeespiegelniveau.  Of anders uitgedrukt: tussen Kaprijke en Middelburg rust bovenop de tertiaire afzettingen een deklaag van ruim 30 meter ! 

In het vlakke gebied van de vroegere Vlaamse Vallei kunnen we twee land­schappen onderscheiden.  In grote lijnen wordt de structuur van het grootste, zuidelijke deel bepaald door middeleeuwse ontginningen.  Vooral in het zuidoosten van het Meetjesland is het patroon van wegen en bewoning sinds de Middeleeuwen dikwijls opvallend weinig veranderd.  In dit oude cultuurlandschap zijn tot vandaag sporen van de middeleeuwse driesen en open kouters duidelijk herkenbaar bewaard gebleven.  De omgeving van St.-Laureins, Kaprijke en Eeklo is een geval apart, dat hieronder nog uitgebreider aan bod moet komen.

Het tweede landschap van de vroegere Vlaamse Vallei is het Krekengebied, dat zich uitstrekt van St.-Margriete tot Assenede.  Dit 'nieuwland' van kreken, polders en zware klei is door de Graafjansdijk (na de grote stormvloed van 1404 aangelegd op een zandrug) afgescheiden van de zuidelijker gelegen zandgronden.  In de daaropvolgende eeuwen werd door middel van bedijkingen nog generaties lang gelabeurd om de zee definitief terug te dringen.  Herhaalde, soms langdurige overstromingen, een gevolg van het tempeesten van de ontketende natuurkrachten óf van het bewust doorsteken van dijken in tijden van oorlog, vertraagden de inpoldering en veegden nu en dan hele nederzettingen definitief van de kaart.  Maar tegelijkertijd werd tijdens perioden van overstroming millimeter na millimeter de vette polderklei afgezet, die de basis vormde voor de latere agrarische rijkdom van de streek.

Over oude, spinnende vrouwtjes en
de verzinsels van een 19de-eeuwse pastoor

Midden de 19de eeuw bestond er in een ruime kring van geletterden een levendige, romantische belangstelling voor de geschiedenis en de karakteristieke trekjes van het eigen heem en zijn bewoners.  Tot die kring behoorde Constant Fidelis Duvillers (1803-1885), pastoor in Middelburg en Woubrechtegem.  Vanaf 1859 was hij samen­steller van de 'Almanak van 't Meetjesland'.  We mogen gerust aannemen dat op dat moment niet zoveel mensen het begrip 'Meetjesland' kenden.  Nadat hem bij herhaling was gevraagd waar die naam vandaan kwam, diste hij de lezers in de uitgave van 1862 het volgende verhaal op.

Op een dag was Keizer Karel, geboren in Gent in 1500, naar de omgeving van Zomergem en Waarschoot gekomen voor een jachtpartij.  In de volks­over­levering bestaan diverse verhalen waaruit blijkt dat de keizer wat graag nu en dan de genoegens van de jacht op groot of klein wild inruilde voor vrijblijvend vertier met lokale vrouwelijke schoonheden.  Naar verluidt zouden ook de inwoners van Zomergem en Waarschoot in de 16de eeuw daarvan op de hoogte zijn geweest.  De bezorgde moeders waakten er dus over dat de keizer hun dochters niet te zien kreeg.  Hij kon alleen maar vaststellen dat het meestal 'meetjes' (d.w.z. oude vrouwtjes) waren die ijverig zaten te spinnen, waarna hij aan allen die het horen wilden verkondigde: "Ik wil dat land een naam geven.  Dat is hier het Meetjesland !"

Indien de naam 'Meetjesland' dan al iets zou te maken hebben gehad met de aanwezigheid van spinnende vrouwen, dan verklaart dat nog niet waarom nu precies de streek ten noordwesten van Gent die naam zou hebben gekregen.  In de eerste helft van de 19de eeuw was het spinnen en weven van lijnwaad in grote delen van Vlaanderen meer dan ooit voorheen een ruim verspreide bezigheid geworden.  Een zeer aanzienlijk gedeelte van de vrouwelijke bevolking, van jong tot oud, puurde uit het spinnewiel een bescheiden, maar hoogst noodzakelijk inkomen.  Vele lezers van Duvillers' Almanak moeten zich nog goed die tijd uit eigen ervaring hebben herinnerd.  Het door Duvillers in elkaar gezette verhaal hielp twee probleempjes de wereld uit: de door de pastoor zelf in elkaar gezette 'volksoverlevering' gaf een verklaring voor de relatief hoge leeftijd van de spinnende meetjes, en bovendien werden de 'feiten' netjes gesitueerd in de streek die later Meetjesland zou worden genoemd.

Grof garen en lijnwaad

Duvillers lag ongetwijfeld aan de basis van de 19de-eeuwse herleving van de naam Meetjesland.  Beweren dat hij die naam heeft verzonnen, strookt echter niet met de waarheid !  Recent onderzoek heeft aangetoond dat ook al in vroegere geschriften sporadisch sprake was van het Meetjesland.  Zo schreef priester Guillelmus T. Tanghe — eertijds studiegenoot van Duvillers in het grootseminarie te Gent — in 1839 in een Gentse krant het volgende: "Wie kent het Metjesland niet ?  Doorloopt de kaart der provintie: wel is waer, gy zult dien naem niet vinden, maer ga naer Gent, men zal u zeggen hoe veel de Metjeslanders op de laetste merkt hebben gegolden; denkt doch niet dat het de inwooners zyn van het Metjesland welke men als de wilde in Afrika op publieke merkten te koop stelt, maer wel lynwaden in deze streek gemaekt en vermaerd door geheel Vlaenderen."

Op het platteland ten noordwesten van Gent werd in de 18de en het eerste deel van de 19de eeuw door talloze thuiswerkende spinsters grof vlasgaren vervaardigd.  Met het grootste gedeelte daarvan werd, door ook alweer thuiswerkende wevers, grof lijnwaad geweven.  Deze niet zo hoog aangeslagen stof zou op de Gentse markt zijn verhandeld onder de naam 'meetjeslander'.  Een brief van een vlashandelaar uit Waasmunster (uit 1767 of 1787) lijkt het gebruik van de naam te bevestigen.  In die brief is sprake van "een spinnerye van het soo genaempt Meetjesland".

Ligt hier dan de verklaring van de naam Meetjesland ?  Zo ja, moeten dan de grenzen van deze regio oostwaarts opschuiven richting Waasmunster ?  Dat lijkt me voorbarig.  In de eerste plaats is het bijzonder merkwaardig dat het begrip 'meetjeslander' in de archieven zo weinig sporen heeft nagelaten.  De textielindustrie was een heel belangrijke economische activiteit.  Op diverse lokale en regionale markten werden grote hoeveelheden garen en lijnwaad verhandeld.  De zeer zeldzame vermeldingen in allerlei archieven lijken minstens te suggereren dat het woord 'meetjeslander' niet courant werd gebruikt.

Indien sommigen dan toch de naam 'meetjeslander' gebruikten om het grove garen en/of lijnwaad aan te duiden dat werd geproduceerd op het platteland ten noorden van Gent, dan moeten ze daarvoor een reden hebben gehad.  Dat het garen hier vooral door (oude) meetjes zou zijn vervaardigd, klinkt niet overtuigend: wat de leeftijd van de spinsters betreft, onderscheidde de streek ten noordwesten of noorden van Gent zich niet van de rest van Vlaanderen.  Of zijn het garen en lijnwaad misschien genoemd naar de streek van herkomst ?  'Meetjeslander' zou dan afkomstig zijn uit 'het Meetjesland'.  Hiermee zijn we wat betreft de verklaring van de naam van de streek nog geen stap verder.  De spinsters en wevers zetten ons op een dood spoor.

De maten van de middeleeuwse veengebieden

Veengronden bedekten in de 11de-13de eeuw de streek rond en ten noorden van Eeklo.  Voor de Vlaamse steden was dit een periode van demografische en economische groei.  Tevens nam de oppervlakte bos sterk af als een gevolg van intensieve ontginningsactiviteiten.  Het resultaat van die beide ontwikkelingen was een groeiende houtschaarste in en rond de steden.  Gestegen prijzen maakten investeringen in een alternatieve brandstofvoorziening aantrekkelijk.

Kapitaalkrachtige personen en instellingen lieten hun oog vallen op de uitgestrekte moer- of veengebieden.  Ze kochten grote blokken land op en organiseerden de turfwinning.  Deze blokken werden 'maten' of 'meten' genoemd.  De dikke turflagen werden afgegraven tot op de oorspronkelijke zandbodem.  Toen de turfwinning eenmaal was voltooid, bleef van de economische waarde van de grond maar weinig meer over: het veengebied was een waardeloze 'wastine' geworden.

Sint-Jan-in-Eremo en Sint-Laureins lagen midden in dit gebied van belangrijke, welhaast industrieel georganiseerde turfgraverij.  De evolutie van de naam van die beide dorpen is interessant.  Eertijds sprak men van Sint-Jan-in-de-Mate.  Later had men het over Sint-Jan-in-Eremo of Sint-Jan-in-de-Woestine.  'Eremo' is een synoniem van 'wastine'.  De term werd gebruikt om er uitgeturfde grond mee aan te duiden die nog niet was omgezet in landbouwland, en die er dus tijdelijk waardeloos en onproductief bij lag.  St.-Laureins werd in de 16de eeuw aangeduid als Sint-Laureins-ten-Blokke.  Onderzoek heeft uitgewezen dat 'ten blokke' en 'in de mate' synoniemen zijn.  Midden in het Meetjesland treffen we dus twee oude 'maten'-dorpen aan.

Het 'repeltjesland': het enige, echte Meetjesland ?

De geschiedenis van de grootschalige turfgraverij leidt vrijwel onontkoombaar tot de conclusie dat het Meetjesland het 'land van de maten' of 'land van de meten' is !  Maar misschien is ook dat nog niet helemaal bevredigend.  De meten of maten waarnaar de streek zou zijn genoemd, waren zeer grote blokken.  Waarom dan 'Meetjesland' en niet 'Metenland' of 'Matenland' ?

De ontginning van de grote, blokvormige maten gebeurde op een heel kenmerkende wijze.  Ze werden verdeeld in smalle, lange stroken, die alle met één korte zijde aan een weg of dijk paalden.  Beginnend aan de weg of dijk, werd de turf stelselmatig afgegraven.  De activiteit schoof geleidelijk op, totdat
15
het smalle perceel helemaal ontveend was.  Dit gebeurde gelijktijdig of enigszins in de tijd gespreid met al de naast elkaar liggende percelen van de maat.  Het resultaat was een in aparte, smalle stroken of 'repels' verdeelde en nagenoeg geheel ontveende maat.  Zelfs wegen op het veen, die na de turfgraverij vrij hoog boven het omgevende landschap uitstaken, werden naderhand vaak tot op de zandbodem afgegraven.

De hele tot op het zand ontveende streek bleef in de volgende eeuwen niet onveranderd en ongebruikt liggen.  Het noordelijke en zuidelijke deel ervan kenden elk een sterk uiteen­lopende evolutie.  Het noordelijke deel onderging de invloed van de zee en evolueerde uiteindelijk tot het nieuwland: het vlakke, open landschap van polders en kreken.  Daar verdween het patroon van smalle repels onder de jonge polderklei.

Beschermd achter de Graafjansdijk, doorliep het zuidelijke deel van het ontveende land een andere ontwikkeling.  Nadat de turfvoorraden uitgeput waren geraakt, ontstonden op de zandige bodem heidevelden.  Na verloop van tijd echter lieten de eigenaars grote stukken onrendabele 'wastine' omzetten in akkerland.  De oude 'maat'-toponiemen geraakten gaandeweg in onbruik en werden vervangen door 'akker'-toponiemen.  Gelijktijdig nam het proces van de omzetting van 'wastine' in bos een aanvang; die trend liep door tot in de 18de eeuw.

Ferrariskaart
Het Meetjesland circa 1775: langwerpige repelpercelen, omgeven door houtkanten (Peperstraat, ten noorden van Eeklo).

In de 18de eeuw leek de streek rond Eeklo nauwelijks nog op het vroegere open wastine­landschap.  De toenmalige hoge dichtheid van bomen en bossen rechtvaardigde ten volle de naam Houtland.  We mogen aannemen dat die naam niet alleen betrekking had op de aanwezigheid van bos.  Daarnaast dient ook gedacht aan de ontelbare houtkanten rondom de smalle repelpercelen.  Dit patroon is heel goed te zien op de kaart van Ferraris, die rond 1775 werd opgemaakt.

Wie met een afdruk van de kaart van Ferraris op stap gaat en het kaartbeeld vergelijkt met de werkelijkheid van vandaag, kan alleen maar vaststellen dat het landschap indrukwekkend veel opener is geworden.  Bossen werden gerooid en van de kilometers houtkanten blijven alleen enkele schamele restjes over.  De houtige aanplantingen zijn nu op vele plaatsen vrijwel beperkt tot populierenrijen langs wegen en op dijken.  Maar het patroon van de repelpercelen is beslist nog niet helemaal uitgewist.  Op luchtfoto's zijn de smalle percelen goed herkenbaar, en op kadasterkaarten geven de smalle perceeltjes nog altijd een accuraat beeld van de oude, sterk versnipperde structuur van bodembezit en -gebruik.

Herhaaldelijk is gesuggereerd dat het Meetjesland zijn naam ontleent aan die smalle, strook­vormige percelen of 'meetjes'.  Rest dan nog één vraagje: moet 'meetje' gewoon worden beschouwd als het verkleinwoord van 'meet' of 'maat' ?  Aangezien de maten als grote ontginningscomplexen in smalle repels werden verdeeld, lijkt dit min of meer logisch: het onderdeel van een groter geheel wordt dan met een verkleinwoord aangeduid.  Maar mis­schien worden we wel misleid door een toevallige en schijnbare verwantschap tussen 'meet' en 'meetje'.  Is het mogelijk dat de bewoners van de streek rond Eeklo het woord 'meetje' (en later de naam Meetjesland) louter op grond van hun vertrouwdheid met de streepjes- of meetjesvorm van de repelpercelen zijn gaan ge­brui­ken ?  De begrippen 'meet' en 'maat' waren in die tijd misschien al grotendeels uit het taalgebruik weggeëbd.  En dan hoeft er — afgezien van een eventuele indirecte etymologische verwantschap — geen direct verband te bestaan tussen 'meetje' (d.w.z. een lang en smal, rechthoekig perceel) en de middeleeuwse 'meet'-toponiemen.

Bij wijze van besluit

De verklaringen die blijven steken bij oude, vlas spinnende vrouwtjes en grof lijnwaad, lijken niet te voldoen om de oorsprong van de naam Meetjesland op te helderen.  Onge­twijfeld lag pastoor Duvillers aan de basis van het sinds de tweede helft van de 19de eeuw sterk toege­nomen gebruik ervan, maar zijn naams­ver­klaring dienen we naar het rijk van de fabelen te verwijzen.

De middeleeuwse turfgraverij en het ontstaan van het opvallende patroon van strook­vor­mige percelen bieden een aantrek­kelijker aankno­pings­punt voor een naams­verklaring.  In dit geval ligt het hele gebied ten zuiden van de dorpen Maldegem, Adegem, Oostwinkel en Waarschoot buiten het Meetjesland, alsook delen van het gebied tussen Oosteeklo en Assenede.  Afhankelijk van de periode waarin men de naam voor het eerst is gaan ge­brui­ken, moeten we misschien ook het polderlandschap ten noorden van de Graafjansdijk buiten het Meetjesland situeren.  Daar immers werd het patroon van de repelpercelen al vrij vroeg bedekt en aan het oog onttrokken door een laagje klei.  Daarmee zouden we meteen het Krekenland wegsnijden: het historische en het gevoelsmatige, eind 20ste-eeuwse Meet­jes­land lijken niet dezelfde begrenzing te hebben !

Wat overblijft is een sterk afgeslankt Meetjesland, waarvan de driehoek tussen St.-Laureins, Kaprijke en Eeklo het kerngebied is.  Deze conclusie zal hopelijk niemand ervan weer­hou­den om ook de in deze streekgids beschreven fiets- en wandelroutes buiten dit inge­krom­pen Meetjesland te verkennen.  Dat kan alleen maar leiden tot een kennismaking met een zeer gevarieerde waaier van cultuurlandschappen.

Ivan Hoste    

Bron: de uitstekende «Streekgids Meetjesland» gepubliceerd in 1998 door Natuur en Landschap Meetjesland vzw.

Wie meer wenst te weten over het Meetjesland kan ook contact opnemen met de Meetjeslandse gidsen. Zij organizeren op maat voor u wandelingen, fietstochten, busreizen en lezingen in het Meetjesland.

Naar de top van deze blz
Meer foto's
Het MeetjeslandInhoudstafelDoorzoek onze Meetjesland webstek

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  22-04-2021
Copyright Notice (c) 2024

Aalter
Adegem
Assenede
Balgerhoeke
Bassevelde
Bellem
Belzele
Bentille
Boekhoute
Donk
Doornzele
Eeklo
Ertvelde
Evergem
Hansbeke
Kaprijke
Kerkbrugge-Langerbrugge
Kleit
Kluizen
Knesselare
Landegem
Lembeke
Lotenhulle
Lovendegem
Maldegem
Merendree
Middelburg
Nevele
Oosteeklo
Oostwinkel
Overslag
Poeke
Poesele
Rieme
Ronsele
Sleidinge
St.-Jan-in-Eremo
St.-Kruis-Winkel
St.-Laureins
St.-Margriete
St.-Maria-Aalter
Ursel
Vinderhoute
Vosselare
Waarschoot
Wachtebeke
Waterland-Oudeman
Watervliet
Wippelgem
Zelzate
Zomergem