Na jaren intensief opzoekingswerk naar het wel en wee van de familie Noë, hebben we heel wat gegevens verzameld. Het zou niet wijs zijn deze dokumentatie weg te stoppen en te laten vergelen onder het stof.
De interesse van heel wat leden van de stam heeft er ons toe aangezet onze vondsten te bundelen.
Denk nu niet dat ons werk af is. Nee, het raakt immers nooit af. Hoe meer men weet, hoe meer tijd men nodig heeft om nog meer te vinden. Uiteindelijk kan men blijven zoeken maar het wordt op de duur nog moeilijker dan de spreekwoordelijke speld in die hooiberg.
Toen ik deze opzoekingen over de familie Noë begon, kon ik rekenen op een skelet dat bijna 3 eeuwen terugging en dat na de oorlog was samengesteld door collega Prudent Rijckaert van Zomergem, neef van mijn schoonvader.
In zijn boek over de familie Rijckaert wijdt hij een hoofdstuk aan de voorouders van zijn moeder, Marie-Coralie Noë.
Was de aanzet tot dit werk vrij gemakkelijk, de verdere uitwerking van allerlei zijtakken bleek al vlug geen sinécure te zijn. Er was immers bijna geen dorp in het Meetjesland waar geen Noë had gewoond en er is bijna geen dorp in het Meetjesland waar geen hiaten zijn in de parochieregisters.
En zo zaten we meer dan eens met de handen in het haar naar andere archivalia te zoeken om het juiste spoor terug te vinden.
Vergeten we ook niet dat men in het Ancien Régime bij voorbeeld de uitwijkingen naar andere gemeenten veelal niet vermeldde, zodat een systematisch opsporen in elke gemeente van het Meetjesland noodzakelijk was. Ten slotte werden enkele jaren geleden, door een beslissing uitgaande van het Ministerie van Justitie, de opzoekingen in de gemeentehuizen ook veel moeilijker gemaakt. Ook andere archieven zijn onder de mom van besparingsmaatregelen minder gemakkelijk toegankelijk geworden.
Alhoewel ik er steeds naar gestreefd heb, wil ik met de uitgave van deze familiegeschiedenis geen aanspraak maken op volledigheid. Ik ben mij bewust van de leemten die we slechts door geduldig verder zoeken en met heel veel vrije tijd zullen kunnen vullen.
Hoe dan ook, met dit werk hebben we er (voorlopig) een punt achter gezet. Ook al is de vangst niet zo groot, als er maar weinig vis meer in de vijver zit, geeft verder vissen geen plezier meer.
Over de ene familie is er ook meer te vertellen dan over de andere. Niet alleen omdat er over bepaalde personen meer nagelaten bronnen beschikbaar zijn, maar ook wel omdat sommigen stil, eenvoudig en onopvallend door het leven zijn gegaan, terwijl anderen, gewild of ongewild meer in de kijker liepen.
Ook binnen een bepaalde familie is het uiteraard zo dat over de ene meer te vertellen is dan over dan de andere.
De stam Noë is tot nog toe alleszins één van de vele weinig opvallende families geweest. Tot voor de 20ste eeuw is er slechts één Noë die een bestuursmandaat aangenomen heeft. Het was dan nog voor slechts een korte periode en afstammelingen had hij niet. In politiek noch in de kerk noch in andere verenigingen vinden we een tweede naamgenoot met een verantwoordelijke functie. We zouden haast kunnen zeggen: "en de boer... hij ploegde voort."
En het zal bij wijze van spreken ook wel min of meer zo geweest zijn: hun oorspronkelijk bezit was niet groot. Voortdurende oorlogsellende en vroegtijdige sterften in de gezinnen waren er de voornaamste oorzaken van dat de familie in de 17de, 18de eeuw en 19de eeuw niet hoger op de sociale ladder klom.
Hoge kindersterfte, vele moeders stierven in het kinderbed, gebrekkige hygiëne en een geneeskunde die nog in haar kinderschoenen stond. Geen wonder dat in die periode veel kinderen nodig waren om het nageslacht verder te zetten en dat weduwnaars en weduwen op zeer korte tijd weer huwden.
Steeds verder "ploegen" was nodig om den brode. Het is ook opvallend hoe in die tijden weinig afstammelingen het nageslacht verder zetten: de oudste voorvader had 4 zonen, die de naam Noë deden voortleven. Twee eeuwen later zijn er niet meer dan 5 takken die in rechte lijn voor nakomelingen zorgden. Vele zijtakken stierven uit na één, twee of drie generaties. En van die vijf takken vielen er nadien nog twee af.
Pas vanaf het einde van de 19de eeuw is dat gaan veranderen. Een aantal kinderrijke gezinnen deden de stam Noë weer bloeien. Verbeterde transportmogelijkheden zorgden voor een grotere uitzwerming zodat verschillende familieleden ver buiten het Meetjesland te vinden zijn.
We hopen dat dit werk een aansporing zal zijn om de streek van hun voorouders niet definitief vaarwel te zeggen. Dat het een tikkeltje heimwee zou mogen doen ontstaan naar die gezonde, vlakke streek ten noorden van Gent.
Hoe hebben we dit werk nu opgebouwd?
Eerst een woordje over de naam Noë en over het Meetjesland. Dan vertellen we u over
de verste stamvader die we gevonden hebben, zijn vermoedelijke woonplaats en de geschiedenis
ervan.
De afstamming van ieder van zijn 4 zonen bespreken we dan in de hoofdstukken A, B, C en D.
Zij worden dan respectievelijk als (A I), (B I), (C I) en (D I) voorgesteld omdat ze allen tot
de eerste generatie behoren. Elke verdere generatie wordt zo met een Romeinse cijfer
aangeduid. Zo zijn de kinderen van (A II) nog steeds afstammelingen van A maar dan in de
derde generatie. Zij worden besproken onder (A III), de kinderen van (A III) onder (A IV),
die van (B II) onder (B III) en zo verder.
Heeft een bepaalde generatie twee afstammelingen die de naam verder zetten, dan worden die met een bijkomende letter aangeduid. Dus verwijzen we naar de nakomelingen van (B I) met (B II a) en (B II b). En (B II a) heeft een zoon die we het nummer (B III a) gaven. In de zevende generatie hebben we een (B VII a), (B VII b), (B VII c), (B VII d) en (B VII e).
Mocht dit er aanvankelijk nogal ingewikkeld uitzien, bekijk dan eens het Algemeen Overzicht op bladzijde 5, en het schematisch overzicht bij het begin van een hoofdstuk en alles zal klaar en duidelijk worden.
Alleen de mannelijke afstammelingen die de stam verder zetten hebben een eigen hoofdstukje en kennummer gekregen. Hadden we ook de vrouwelijke afstammelingen zo besproken dan zou ons werk veel te omvangrijk en onoverzichtelijk geworden zijn. En misschien min of meer klaar bij het jaar 2000.
Dit betekent natuurlijk niet dat we onze stammoeders willen vergeten. Hoegenaamd
niet ! Zij hebben de talrijke telgen in hun moederschoot gedragen. Voor de
opbouw van een gelukkig gezin zijn ze onmisbaar en onvervangbaar.
Mijn oprechte dank aan allen die met dokumenten, foto's en andere gegevens en suggesties geholpen hebben aan de verwezenlijking van dit boek, aan mijn schoonbroer Denis Noë, die met veel geduld instond voor de verzorgde uitgave van dit werk.
MC
Onze Noë Welkom-blz
Overzicht
Inhoudstafel
Deze NOE webstek doorzoeken
Meer stambomen
Het Meetjesland
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright (c) 2024
Adrianus (B IIIa)
Agnes Margarita
Amelie, fa Ferdinand
Antonius Franciscus (B Va2)
Arthur Aloysius (B VIIId1)
August (C VIIb)
August (C VIIIa)
August,
fs Francies (B VIIb)
Bernardus Aloysius (B VIIIe)
Carolus Ludovicus
Dominicus (B VIIId2)
Edward (B VIIIa)
Emiel (C VIIIc)
Emiel Stefaan (B IXa)
Ferdinand (B VIc)
Ferdinand (B VIIc)
Francies (B VIIb)
Franciscus Marianus (A V)
Franciscus Antonius (B Va4)
Franciscus (C V)
Franciscus (D II)
Ivo Franciscus (C VIIa)
Georgius,
fs Matthias (B IIb)
Hendrik (D I)
Henri (C VIIIb)
Henricus (D III)
Jacobus,
fs Ferdinand (B VIc)
Jacobus Bernardus (B Vb)
Jan (A I)
Jan (A II)
Joannes (B IIIc)
Joannes (C II)
Joannes (C III)
Joannes Franciscus (A IV)
Joannes (B VIIe)
Josephina Benedicta
Judocus (B II)
Judocus (B IVb)
Jacobus (C IV)
Judocus (C V2)
Livinusfs Hendrik
Louisa Coleta
Martina Emiel (B IXa)
Martinus (B Va3)
Martinus, fs Adrianus
Matthias (B I)
Matthias (B IIb)
Petrus (A III)
Petrus (B IIIb)
Petrus (B IVa)
Petrus (B VIIa)
Petrus (B VIId)
Petrus (C I)
Petrus (D IV)
Petrus Emmanuel (B Va1)
Petrus Joannes (B VIa)
Petrus Joannes (C VI)
Petrus (B VIb)
Rosalie
fa Petrus (B VIId)
Vincentius