Vroeger - en zeker 200 jaar geleden - lagen onze wegen in een nog zodanige erbarmelijke toestand, dat het soms een echt avontuur werd om zich zelfs nog maar van het ene dorp naar het andere te begeven.
In een kinderliedje, dat ik van mijn moeder lang geleden hoorde zingen, wordt verhaald over wat vroege marktgangers langs die slechte wegen konden tegenkomen. Het iets of wat ondeugende liedje luidde in beschaafd Eekloos als volgt:
«En Klinckaert en zijn wijveken die waren vroeg opgestaan, om mee hulder mandeken boter al naar de Markt te gaan, De wegelkens waren zo donker, de wegelkens waren zo glad. En Klinckaert en zijn wijveken die vielen op hulder gat. Het spijt mij van mijn boter niet, maar 't spijt mij van mijnen doek. Die 'k gisterenavond gemaakt heb uit Klinckaerts beste broek». |
Onze oude wegen waren niet alleen zandig in de zomer en slijkerig in de winter, doch ze waren bovendien niet altijd erg veilig.
Er werden toen nog geen bankovervallen gepleegd, doch struikroverij kwam integendeel nog wel voor langs onze toen niet zo drukke wegen.
Zo werd in juni 1792 Maria Cornelia Pijfferoen door een baanstroper «uitgeschut» toen zij op weg van uit haar woning in de Moerstraat naar de donderdagse botermarkt naar Eeklo-Binnen kwam om daar haar boter aan de man te brengen.
Het verliep bij onze Eeklose boerin niet zoals in het gedicht van «Boerken Naas», want Maria Pijfferoen werd haar «goudwerk» en haar geld geroofd. Onder doodsbedreigingen was Maria Cornelia verplicht haar sieraden, nl. een halssnoer met gouden kruisje, een gouden «ijserken» (dienend om vrouwenmutsen vast te houden) en haar gouden trouwring, af te geven aan de voor haar opgedoken dief. De booswicht was niet vlug tevreden en haar halsdoek en haar zilveren schoengespen moest de in doodsangst verkerende vrouw eveneens overhandigen indien zij in leven wilde blijven.
De Eeklose wethouders stelden een onderzoek in en in de «Informatie Preparatoire» is het verhoor van de bestolen boerin als volgt geakteerd (1):
«Marie Cornelia Pijffroen fa Adriaen huijsvrauwe van Bernaert D'haese, aut ontrent 29 jaeren, oorconde gedagvaert ende gehoort thaeren huijse in de Moerstraete binnen dese Stede.
«Segt tuijgt ende verclaert op eedt bij haer gepresteert voor waerachtigh dat
sij deposante donderdagh lest gepasseert, geweest sijnde den 28e deser, ten ontrent
den vijf uren van den selven morgent uijt haeren huijse is vertrocken met eenen kurf
boter omme daer mede te gaen naer Eecloo maert ende gekommen sijnde teijnden het
wegelbilcxken liggende bij d'erfve van Frans Weijns binnen dese Stede heeft sij
deposante uijt een bosselken daer bij liggende sien kommen een manspersoon bij
sigh hebbende eene fusicque den welcken tot haer deposante onder dreijgementen van
te schieten seijde dat sij binnen in den selven bosch moeste kommen.
Dat sij deposante uijt vreese van geschoten te worden in den selven bosch is gegaen
twee a drij roeden ende sij tot soo verre gegaen sijnde heeft dito manspersoon tot
haer deposante geseijt andermael onder veel dregementen van te schieten ende haer
het leven te benemen «doet al af wat gij aen hebt».
«Dat sij deposante uijt vreese alsvooren heeft afgedaen haer gauden kruijs, gauden
ijserken ende haeren gauden trauwrijnck mitsgaders haer gespen uijt haer schoenen
gedaen ende hem het selve op de geduerige dreijgementen van haer het leven te benemen,
in handen gestelt, waermede hij hem al nogh niet contenteerde tot haer deposante
voorders onder gelijcke dreijgementen seijde dat sij deposante moeste afdoen
haeren neusdoeck ende voorders hem geven al haer gelt tgonne sij deposante omme haer
leven te blijven behouden effectelijck heeft gedaen ende hem in handen gestelt.
«Dat het ook waerachtigh is dat dito manspersoon naer alles dies tot de
deposante nogh voorders seijde: Legt u neder, ende sij deposante met
haer handen te gaeder hem smeekende dat hij haer nogh soude hebben laeten
leven heeft hij tot haer voorders geseijt: dat gij met tweeën waert gij
soude beijde het leven verliesen.
«Dat het waer is dat naer dies den selven manspersoon van haer deposante met alle
de hier vooren gemelde effecten ende gelt is vertrocken naer dat hij de deposante
onder eedt hadt doen verclaeren dat zij geen geschreeuw en vermogte te maeken ende
dat sij een quaert urs naer sijn vertreck maer en vermogte uijt den gemelde plaetse
te kommen.
Dat hij manspersoon haer deposante differente mael heeft gevraegt of sij hem niet
en was kennende waerop sij heeft geantwoort dat neen, het welcke sij deposante
alsnu andermael onder den selven eedt bij haer hedent gepresteert insgelijcx heeft
verclaert nemaer segt dat het is geweest een manspersoon niet aut van jaeren hebbende
een ront wesen swartachtig hair ongebonden, gekleedt met eene bleeckblauwe vest ende
swarte broeck.
«Voorders heeft sij deposante verclaert dat het gelt tgonne sij bij haer was hebbende
bestont in drij fransche kroonen eenen permissie schellijnck en eenige oortjens.
«Ook dat haeren man naer dat sij deposante thuijs was gekommen met nogh ander volck
is geloopen naer de gemelde plaetse alwaer sij hebben vinden liggen een mes met schee,
hetgonne sij mede hebben gebracht ende welcke sij deposante verclaerde bij dito
manspersoon ook gesien te hebben ende tgonne wij Schepenen tot sequestratie mede
hebben genommen.
«Sluijtende hiermede haere depositie en geeft voor redenen van wetenschap de gonne
daer uijt sijn resulterende en heeft dese naer voorlesijnge ende persisterijnge
onderteeckend met een cruijs voor mercq declarerende niet te konnen schrijven.
Maria Cornelia Pijfferoen werd geboren en gedoopt te Eeklo op 1 december 1763, als dochter van Adriaan (ex. St.-Laureins) en van Livina de Bruijckere. Zij groeide op in de Vrouwestraat te Eeklo, waar haar ouders een hofstede van ongeveer 40 gemet bewerkten (2). Huis en land waren eigendom van Jonkheer George Philippe Odemaer van Gent, die daarvoor jaarlijks 27 pond gr. opstreek.
Adriaan Pijfferoen was zelf voor de helft eigenaar van ongeveer 13 gemet land gelegen in de «Jeronimuspolder» en in de «Oudemanspolder». Zijn broer Livinus bezat de wederhelft. (3).
Na haar huwelijk op 22 mei 1790 te Eeklo met Jacobus Bernardus Dhaese ging Marie Cornelia wonen in de Moerstraat te Eeklo, waar de «Dhaesen» sedert een paar generaties gevestigd waren. Zij bleef dus aan dezelfde «uitkant» van Eeklo wonen.
Jacobus Bernardus Dhaese was geboren te Eeklo, doch hij werd op 20 juni 1757 te St.-Laureins gedoopt, daar de inwoners van de Moerstraat in die tijd kerkelijk onder de parochie St.-Laureins ressorteerden. Hij was de zoon van Franciscus (° 1709 - + 1782) en diens derde echtgenote, Margareta Lievens.
Jacobus Bernardus werd naar zijn tweede naam «Bernard» genoemd. Hij was landman en in 1792 werd hij in de Ommestellingen belast op ongeveer 33 gemet (4). In 1795 had hij twee knechten, een meid en een koewachter in dienst (5).
Maria Cornelia Pijfferoen is op 11 januari 1818 te Eeklo in haar woning in de Moerstraat overleden. Haar man overleefde haar nog 25 jaar en hij legde voor goed zijn hoofd neer te Eeklo op 4 september 1833.
W. HAMERLYNCK.
__________________________
(1) SAE-1397/5. Informatie Preparatoire dd. 30.6.1792.
(2) SAE-468. Ommestellingen 1781.
(3) SAE-1036 fO 150. Staat van Goed Livina de Bruijekere dd.
3.4.1776.
(4) SAE-474. Ommestellingen 1792.
(5) «Bernard Dhaese, 40 j., landman, «Hoogmoerstraete»
«Marie Pijfferoen, 32 j., sijne vrauwe
«Judocus Verheije, 17 j., peirdeknecht
«Carel Meij, 21 j., domisticq
«Vincentius Overmeire, 18 j., koeijwachter
«Pieternelle Vermeire, 18 j., dienstmagt»,
SAE-145. Telling 1795, blz. 54.
Vorig artikel: Landelijke woningen in het Meetjesland |
Inhoud van 1975, jaargang 8 |
Volgend artikel: Bescherming bouwkundig erfgoed te Eeklo |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024