De vaart van Gent naar Brugge is steeds een drukke verkeersader geweest. Nu nog varen tientallen schepen per dag door dat kanaal. Wie een weg moet nemen die over een der talrijke bruggen loopt, ondervindt dat wel want regelmatig zal hij voor een gesloten brug staan. De bruggen hebben de ontwikkeling van gehuchten in hun omgeving in de hand gewerkt. Denk maar aan Bellembrug, Aalterbrug, Hoekestraat, Steenbrugge. Soms was een veerboot reeds de aanleiding tot uitbreiding van een gehucht, zo b.v. op Gostmolen en de Gevaarts te Beernem.
Het kanaal is gegraven in 1613 en reeds vroeg werden stapelplaatsen opgericht bij de bruggen en van daar vertrokken marktschepen naar Brugge of Gent. Dat kanaal bleek een winstgevende onderneming te zijn. De provinciale staten hadden het doen graven. Zij waren de voorlopers van onze provincieraad en zij noemden zich de heren geestelijken en vier leden van Vlaanderen. Zij hadden veel geld uitgegeven om dat kanaal te graven en nu wilden zij er ook de profijten van innen. Daarom verpachtten zij de twee bargiën tussen Gent en Brugge, een bargie van Hansbeke op Brugge en een marktschip van Plassendaele op Brugge. Dat gebeurde in 1672, dus driehonderd jaar geleden.
In 1673 vaardigden zij dan een reglement uit waardoor de gewone marktschepen van Beernem, St.-Joris en Hoekestraat nog alleen naar de marktdagen van Brugge mochten varen en alleen maar volk en koopwaar uit die plaatsen mochten meenemen. De marktschepen van Bellem, Hansbeke en omgeving mochten alleen naar Gent varen.
Die schepen moesten altijd voorrang verlenen en plaats maken voor de officiële bargiën. De private marktschepen mochten slechts op de marktdagen varen, de bargiën mochten elke dag varen. Het was echter zo dat enkele marktschepen gewoon waren van om het even wanneer te varen. Zij hadden reeds moeilijkheden gehad in 1662 maar waren dan gedeeltelijk in het gelijk gesteld.
Nu, in 1673, wilden zij verder gewoon doorvaren maar zij werden in overtreding genomen en zwaar beboet.
Dat was zo het geval met Frans Kerckaert, marktschipper van de Hoekestraat. Hij voer zo maar op een gewone dag met laken, lijnwaad en passagiers naar Brugge, waar de losplaats toen aan het Minnewater was. Hij moest een boete betalen van 1000 gulden. De heer van het Land van de Woestijne nam echter zijn verdediging op. Dat was toen Frederik Magnus Wild- en Rijngraaf. Hij deed 'n verklaring ondertekenen door mensen van Knesselare, Ursel en Aalter, een verklaring waarop geschreven stond dat er steeds een schip van Hoekestraat op de Zuidleie (zo werd de vaart genoemd) gevaren had en dat dit een verworven recht was.
Een dergelijke verklaring moest kort nadien nog eens opgemaakt worden toen Gillis De Zutter, marktschipper van Aalter, in overtreding genomen werd omdat hij op een gewone dag naar Gent vaarde. Het was terug de Rijngraaf die hem verdedigde en die beweerde dat Aalter het recht had zowel naar Brugge als naar Gent te varen en dat er over Aalter niet gesproken werd in het reglement van 1673. Aalter ligt halverwege tussen Gent en Brugge en volgens een ongeschreven overeenkomst mochten de schepen van dat dorp in beide richtingen varen.
De Rijngraaf verwees naar de moeilijkheden van 1662 toen verschillende marktschippers in overtreding genomen werden maar niet gestraft werden na een proces dat hij voerde in samenwerking met Charles Rijm, baron van Bellem en Schuurvelde, Jan Baptiste de la Faille, heer van het land van Nevele en Filips Wouters, heer van Merendree en Vinderhoute.
Die heren verdedigden toen, dus in 1662, hun marktschipper Louis Vassaert die de mensen van Merendree, van Hansbeke, van Bellem en van Aalter naar Gent of Brugge vervoerde, samen met hun koopwaar. Zijn schip was in beslag genomen op verzoek van de pachters van de bargiën, steven Jacobs en Adriaan Raes. Het schip werd vrijgegeven door de bemoeiing van bovengemelde heren maar toen Vassaert terug naar Brugge voer, werd zijn schip nog eens in beslag genomen en dat gebeurde zo vier keren.
Dat gebeurde ook met het schip van Jacques Kerckaert, marktschipper van Hoekestraat, die op Heilig Bloeddag 1662, tweehonderd mensen naar en van Brugge vervoerde. Toen ook verklaarden de bewoners dat het marktschip van Hoekestraat reeds sedert 40 jaar mensen van Knesselare of van Aalter vervoerde met hun graan, lijnwaad, kalveren, schapen of andere zaken die zij op de markt te Brugge wilden verkopen. Die mensen keerden dan terug met goederen die zij te Brugge gekocht hadden. Dat gebeurde zo op de marktdagen maar ook op derde meidag of op Heilig Bloeddag wanneer de reizigers hun devotie gingen doen. De bewoners wisten ook te zeggen dat dit zo een gebruik was van vóór het graven van de vaart, want dat men toen ook langs een riviertje voer dat daar sinds mensengeheugen lag.
Jacques Kerckaert werd ook vrijgesproken maar toch stelden de Vier Leden van Vlaanderen, in 1664, een reglement op waardoor de pachters van de bargiën bevoorrecht werden en de gewone marktschippers achteruitgesteld werden.
Het reglement van 1664 werd vernieuwd en aangevuld in 1673 zoals wij reeds gezien hebben. Maar toch heerste nog veel verwarring. Het ging moeilijk om de marktschippers dat reglement te doen volgen.
Wij hebben vroeger reeds verteld hoe in 1698, het schip van Lieven Glorieux, marktschipper van Hoekestraat, te Gent in beslag genomen werd. Waarschijnlijk gebeurde dit omdat de schippers van Hoekestrate, het recht niet hadden naar Gent te varen. Men wilde immers de officiële schepen, de bargiën, bevoordeligen.
Dat alles wijst er op dat het kanaal druk bevaren werd. Het was immers de beste en de gemakkelijkste verkeersweg tussen Gent en Brugge.
Nog in 1827 nam de Engelse dichter Shelly de bargie als verkeersmiddel en hij heeft zijn tocht van Oostende over Brugge naar Gent zeer schilderachtig beschreven. Nu en dan moesten de reizigers hun neus dichtknijpen wanneer zij beerschepen voorbij voeren. Dat werd dan later een lonend transport: het leveren van beer uit Gent of Brugge aan boeren op het platteland. De beerschepen werden somwijlen dringend opgewacht, bij voorbeeld te Oostmolen, want de boeren hadden niet veel meststoffen om hun land voedsel te geven.
Ik heb nog horen vertellen dat de opkopers van de beer dat goedje eerst proefden vooraleer zij de koop afsloten. Zij staken er hun vinger in en likten er eens aan. Men werd aanstonds gewaar of het kategorie één of kategorie twee was.
Daniël Verstraete
Vorig artikel: Een vergiftigingszaak te Boekhoute |
Inhoud van 1980, jaargang 13 |
Volgend artikel: Wandaden te Oedelem |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 06-06-2023
Copyright Notice (c) 2024