Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1984, 17de jaargang, nr. 4

PRUDENCEKEN EN SOFIETJE
VAN WATERVLIET

Omstreeks de laatste eeuwwisseling was de Kloosterstraat een smal en hobbelig kasseitje.  Op de hoek woonde dokter Servranckx in een grote herenwoning die, met erf en stallingen, in feite een achterleen van de heerlijkheid was geweest.  Maar daar was 't gedaan met de statige gebouwen.  Alles wat volgde waren piepkleine huisjes, waarin alleen arme mensen woonden.  Enkele maar, want daar eindigde de bewoonde wereld.  Het laatste van de reeks was misschien nog het kleinste van alle, en daarin woonden Prudenceken en Sofietje, twee gezusters, die alle geboren Watervlietenaars van zeventig en meer, in hun prilste dagen nog gekend hebben.  Prudenceken noemden ze ook nog «'t miestesken», om voor de hand liggende redenen, alhoewel ze geen onderwijzeres was; het waarom leest u straks wel.  Sofietje was ooit getrouwd, doch dat moet in de oertijd geweest zijn !

Waar de polder zich begon uit te rekken tot in de oneindigheid, kwam alleen de boer voorbij, met paard en kar hobbelend over de gedeukte weg, of een eenzame reiziger, die Bassevelde wou aandoen, of ervan terugkeerde.  Die konden het zien als schuinover de plaats, waar nu het klooster staat, het deurtje van het kleine ding openkreunde: ze kwamen steeds beide te zamen buiten, Prudenceken eerst, Sofietje op een halve pas.  In hun wijde lange rokken, ingepakt in een volle schort, schoven ze achter mekaar aan, langs het geveltje.  Ze droegen een wollen muts, tekenend voor de tijd, ongeveer tien centimeter hoog; achteraan liet ze plaats om een haardot ongemoeid, als een mastel boven de nek te laten hangen, en twee linten werden langs de oren neergelaten om onder de kin te worden toegeknoopt.  De jaren hadden hun ruggen wat gekromd en altijd, maar dan ook altijd, hield Sofietje de schort van Prudenceken vast, een soort olifantenpas dus, alhoewel de plompe logge gevaarten voor de rest niet strookten met het beeld dat de twee oudjes boden.  Zo staan ze afgebeeld op een schilderijtje, waarvan nog enkele exemplaren bestaan.

Graf van Paster Sies Het graf van Paster Sies.

 

Hun armoede werd slechts geëvenaard door hun gebrek aan orde en netheid, en om aan de schrale kost te komen hield Prudenceken een "schooltje" open.  Er werd helemaal niet gestudeerd.  De moeders van kleuters die, eveneens om den brode, met hun man mee in 't veld gingen werken, brachten hun kleintjes naar 't miestesken, tegen een kleine vergoeding.  Zo waren ze in veilige, zij het niet steeds in hygiënische handen.  De kinderen brachten er de dag door in het kleine woonkamertje.  Met verhaaltjes, meestal uit de "Gewijde Geschiedenis" geput, en binnenspelletjes, werd de verveling verdreven en/of het kinderlijk energieoverschot gemanipuleerd.  Doch niet altijd was 't miestesken tegen de onstuimigheid van de kleuters opgewassen.  Cyriel Verheecke, zaliger, was één van die kleine kemphanen, die het niet steeds zagen zitten in dit vrome gedoe.  En omdat hij erg op de zenuwen van Prudenceken werkte, vloog hij, bij wijze van straf, in de kelder.  De kelder ?  Nu, ja; 't kelderke !  Eerder een klein holletje onder de voutetrap.  Aangeslagen was Cyriel in geen geval, daarvoor mochten er dertig miesteskes komen; maar geprikkeld, dat wel.  Zijn vierjarig vocabularium was reeds zo ontwikkeld, dat de opwellende betitelingen met adjectieven, in alle naamvallen verbogen werden, op een manier die toch beter niet gepubliceerd wordt.  Maar Prudenceken en Sofietje... ze hoorden het niet !

Als 's bengels woede ietwat gekoeld was zon hij op wraak en in de povere belichting van het keldervenstertje tilde hij het schijfje op dat op een pannetje stond: een snaar braadworst !  De hemel werkte blijkbaar mee, dus verdween het stuk vlees door Cyriels keelgat.  Nooit was een vergelding zo afdoende: het zusterpaar zat de volgende middag met een onvolledige en een absoluut onbevredigende maaltijd; daardoor had de kelder voor goed afgedaan als strafcel.

Een ander tafereel is verbonden met de "glorieuse memorie" van Paster Sies.  Hij werd met een zekere plechtigheid uitgenodigd naar het huisje aan het einde van de Kloosterstraat om een paar koperen kandelaars in ontvangst te nemen, die de gezusters aan de kerk wilden schenken.  De ceremonie was kompleet geregeld want de vertegenwoordiger van de H. Kerk ter plaatse moest zich aanbieden op een welbepaald uur.  En het geschiedde aldus.  Met vele buigingen van de wollen mutsjes, de beide gezusters er onder, werd Sies door het lage deurtje binnen gelaten.  De haard was te gepasten tijde opgevuld zodat de vlammen naar de hemel lekten op het ogenblik van de overhandiging.

— Kom binn'n, menier de pastre, doet ane mantel af in zet ao.
— Joa'k Sofietje.

Ondertussen had 't miestesken een kast geopend en de twee kandelaars er uit genomen met de nodige eerbied.  Ze zagen er vaal geel uit, van al het grijze stof dat aan het koper hing.  Zij die paster Sies gekend hebben, en die zijn nog legio in het Meetjesland, zullen waarschijnlijk denken dat hij zich daarom niet bekommeren zou, omdat hij zelf van geen stofje vervaard was.  Nochtans was de hoeveelheid hier zo imposant, dat zelfs de pastoor onder de indruk kwam van al die grijsheid.  Hij blies het stof weg: "Pfft...  Pfft..." en terwijl de wolkjes nog omhoog kronkelden voegde hij er smalend aan toe: "Elk 't zijne he !".  De plechtigheid was hiermee afgelopen.

Hebt u reeds opgemerkt hoeveel verkleinwoordjes hier werden gebruikt ?  Het is niet gewild, het is van zelf gekomen omdat dit hoort bij Prudenceken en Sofietje.  In de herinnering van de mensen, die ze kenden, hebben ze geen familienaam.  Ze hadden er geen nodig, evenmin als de andere types die dit dorp hebben gesierd.

Hoek Stee-Kloosterstraat
Hoek Stee-Kloosterstraat ooit een achterleen van de Heerlijkheid.

Bert, bijvoorbeeld, hij heette Edmond, doch iedereen zei "Bert", was een stoere bonk, oorlogsvrijwilliger van het Amerikaans leger in '14-'18.  Geen razende stier was voor hem te sterk.  Hij dronk, als hij geld had en werkte als hij "platzak" was, doch met een hart van goud...  Dat stak allemaal in die naam...  Bert !  En dan die Paster Sies, snuiver, duivenmelker, penser, drinker.  Ja, maar, geen enkele van al de pastoors van Watervliet noemt men met de voornaam, behalve Sies Sonneville.  De mensen van nu vereren hem nog, alhoewel hij stierf, bijna veertig jaar geleden.  Hetzelfde geldt voor het Miestesken en haar zuster.  Aan hun namen kleeft de tederheid en de genegenheid die het poldervolk hen toedroeg.  Ze zorgden voor de kleine kinderen van hier en lieten de ouders toe een "cens" méér te verdienen om het schrale bestaan wat op te fleuren.  Ze waren het embryo van wat later de bewaarschool zou worden en ze bereidden de weg voor van zuster Isidora die, meer dan vijftig jaar lang, de kleuters van het dorp zou rijp maken voor de start naar de wetenschap.  Hun graf bestaat al sinds lang niet meer op het kerkhof, maar in de gesprekken over de oude tijd schuiven ze nog tussen de mensen door, achter mekaar en Sofietje aan de schort van Prudenceken... gelijk toen.

J. De Paepe

Separator

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024