STAD EECLOO
Stedelijke Raad
ZITTING VAN 10 JULI 1875.
DAGORDE:
Vraag van den Kerkraad tot bekomen van
hulpsom voor het bouwen der nieuwe Kerk.
Redevoering
uitgesproken door
ED. NEELEMANS.
Mijnheeren,
Het vraagstuk waarover wij heden te beslissen hebben, en waaraan er reeds verscheidene zittingen werden toegewijd, is toch al te gewichtig om hetzelf op te lossen zonder een voorafgaand grondig onderzoek.
Het geldt hier immers het stichten eener nieuwe parochiale kerk, welk voorzeker als eene der voornaamste gebeurtenissen in het leven eener stad voorkomt.
Derhalve laat mij toe, Mijnheeren, de zaak nogmaals onder verschillige oogpunten te beschouwen.
Het grootste bezwaar, dat mij voor het ontworpen plan der nieuwe kerk doet terugwijken, is dat het bouwen der nieuwe kerk het afbreken der oude parochiale kerk te weeg brengt. En inderdaad, Mijnheeren, ware het niet te betreuren indien Eecloo's oudste gedenkstuk op die wijze moest verdwijnen ? De toren bij voorbeeld welke opklimt tot het tijdstip der stichting zelve onzer stad, te weten tot het midden der XIIIe eeuw, wanneer Graaf Thomas van Savoijen en Gravin Joanna van Constantinopelen bij eene keure van 1240 Eecloo tot stad verhieven. Gevolgelijk een gedenkstuk welk de levendige geschiedenis onzer stad verbeeldt, en dat in weêrwil der wisselvalligheden der tijden gelukkig tot onze dagen bewaard is gebleven, en mits eene behoorlijke herstelling nog eeuwen lang tot sieraad onzer stad zal verstrekken. Ik kan eenigzins begrijpen dat die welke door geboorte en opvoeding aan onze stad vreemd zijn zich weinig om zulke duurbare overleveringen bekreunen; maar wat ik niet versta, is dat geboren Eecloonaren met zoo weinig vaderlandsliefde bezield zijn om het duurbaarste overblijfsel van Eecloo's oudheid en grootheid moedwillig te laten vernielen. Wat mij betreft, ik wil voor het tegenwoordige en het toekomende van dit vandalismus geene verantwoordelijkheid dragen.
Eenige onder u, Mijnheeren, zullen mij opwerpen: maar de toren en kerk zijn bouwvallig, zij zijn voor geene herstelling vatbaar, wij kunnen dus niet anders dan ze afbreken. Overigens hebben zij geene kunstwaarde en zijn maar afbraak waardig.
Hiertegen zal ik een tegenovergestelde bewijs inbrengen. Wat de oudheid en versiering van toren en kerk betreft, het blijkt duidelijk dat de toren tot het midden der jaren 1200 behoort. Het karakter van zijne versiering, bestaande uit lancetvensters, en de rondboogjes aan 't opperdeel bewijzen dat hij niet ouder is dan bovengenoemd tijdstip, terwijl de grootte der karreelsteenen, waarmede hij gemaakt is, klaar aantoont dat hij niet jonger zijn kan.
Zeker verdiende hij om zijne oudheid en versiering wel hersteld te worden.
Wat de kerk aangaat, die gemaakt is met briken, slechts de grootte hebbende van onze tegenwoordige, dit is een bewijs dat zij van eene jongere dagteekening zijn moet dan de toren. En inderdaad de aanzienlijke breedte der zijbeuken, de gedaante der hoektorentjens aan den gevel des kruisbeuks, de versiering der kapiteelen, welke bij de ongelukkige herstelling van 1820 verdwenen, en vooral de kruisbeukvensters, in den stijl rayonnant van het tweede ogivale tijdvak, welke omtrent 1840 werden vervangen door vensters stijl Lodewijk XV, dit alles duidt een tijdstip aan, dat zich reeds merkelijk van de kunstgebruiken der jaren 1200 verwijdert. Waarschijnlijk moet zij het midden der XIVe eeuw (1350) zeer nabij komen.
Wat toch duidelijk schijnt, is dat de eigenlijke kerk met den koor, die ten tijde der beeldstormerij werd afgebroken, in eens is opgemaakt geweest; dat zij dus een plan vertoont, dat den stempel draagt van den tijd, toen zij gebouwd werd; en dit is reeds eene goede reden om haar behoud en herstelling te vragen, aangezien er zoo weinig kerken van dien tijd onverminkt tot ons zijn gekomen.
Dit alles kan men genoeg aan deskundigen doen begrijpen; maar hoeveel vindt men er in de openbare besturen die dit verstaan ? Het is dus niet te verwonderen dat deze meening tegenkanting ontmoet; omdat men niet begrijpt dat de tegenwoordige kerk, waar al 't geen de kunst herinnert onder nieuwerwetsche herstellingen verdoken zit, een schoonen middeleeuwschen tempel kan worden met al die verborgene werken te ontblooten en te herstellen.
Ziehier nu hoe de befaamde oudheidskundigen de heeren Bethune en wijlen Baron Julius de St-Genois, leden der koninklijke commissie voor de bewaring der monumenten, in hun verslag, de de 31 october 1864, aan den heer Gouverneur der provincie, de kerk en den toren van Eecloo beoordeelen:
Dit verslag meldt dat beide voornoemde heeren de oude kerk hadden bezichtigd en dat de toren van een sierlijk en eenigzins oorspronkelijk maaksel verdiende behouden te worden; dat het hun als betreurlijk voorkwam eene som van rond de 300,000 fr. toe te wijden tot het herbouwen van eene kerk die met eenige verstandig uitgevoerde en betrekkelijk weinig kostende herbouwingen nog lange jaren tot de uitoefening van den Godsdienst zou dienen.
Hierbij mogen wij eveneens de beöordeeling voegen van de voordeelig gekende heeren Karel Verschelde en James Weale, die beurtelings Eecloo's kerk bezochten, en bepaaldelijk verklaarden dat de oude kerk en toren, ingezien hunne oudheidskundige en kunstwaarde, moesten behouden en naar hunnen oorspronkelijken bouwtrant behoorden hersteld te worden. De waardering van zulke gezaghebbende rechters moet mijns dunkens voor ons allen daaromtrent voldoende wezen.
Van een anderen kant, wat wil men ons in de plaats geven ?
De kerkfabriek heeft den gemeenteraad een plan voorgedragen, welk volgens een bevoegd rechter zeer gebrekkig is, en om zijn gedacht weêr te geven het in dezer voege bestempelt: c'est une église moderne affublée d'un habit gothique. Verder wat de kosten van dit gebrekkig gebouw betreft, deze zullen volgens bevoegde mannen meer dan zeven honderd duizend francs bereiken, terwijl de kerkfabriek nauwlijks over een derde dier fondsen kan beschikken. Voeg daarbij dat in geval dit plan moest verwezenlijkt worden, er nog eene ontzaggelijke som zou bijkomen, genoodzaakt door het afbreken der gebouwen, welke de kerk omringen.
Ik zal mij onthouden den voorgaanden redenaar te volgen in zijne wijdloopige uitweiding omtrent de Oriëntatie, dewijl de Oriëntatie hier buiten kwestie is.
Het is dan met innige overtuiging dat ik in het belang van den Godsdienst, in het belang onzer stad de gevraagde subsidie voor het afbreken der bestaande parochiale kerk zal weigeren.
![]() |
fotoreproductie C.V.D.B. |
Zo pleitte Neelemans in 1875 met klem voor het behoud van de oude en waardevolle Eeklose kerk. Wij weten echter dat het — helaas ! — niet heeft mogen baten en dat de eerbiedwaardige tempel kort daarop volledig gesloopt werd...
Vorig artikel: De hofstede van de Abdij Zoetendale te Kaprijke |
Inhoud van 1971, jaargang 4 |
Volgend artikel: Het Maldegems Tramlied |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2025