Op 3 juni 1659, het was een derde Pinksterdag, hielden de handboogschutters van de St.-Sebastiaangilde van Eeklo hun jaarlijks feest. De feestdag was ingezet met een plechtige mis en processie. 's Middags werd er in het Gildehuis gegeten, gedronken en gedanst, want de vrouwen waren er ook bij. In die tijd waren er niet zoveel feesten en een feest was toen nog een feest, zodat wij mogen veronderstellen dat het er daar uitbundig aan toeging en dat daar menig vaatje bier werd afgetapt.
's Avonds rond negen uur was het gedaan met de pret (in onze tijd begint men om negen uur 's avonds !) en gildebroeder Joos Fiers trok met zijn vrouw Joosijne Openherte naar huis, want 's anderendaags moest terug gewerkt worden. Wij mogen aannemen dat beiden «wat door de neus waren».
Thuisgekomen was het plezier er af en er ontstond krakeel tussen man en vrouw Fiers. De oorzaak van die ruzie kennen wij niet. Het is mogelijk dat Joos, die ongeveer tien jaar jonger was dan zijn vrouw, wat te veel gelonkt had naar een oud lief, maar het is ook niet uitgesloten dat er gekibbeld werd omdat er geen vuur meer in de haard was toen zij thuis kwamen. Vuur speelde bij die mensen nog een zeer grote rol, want waar 's avonds geen vuur brandde, was ook geen licht.
Vast staat dat Joosijne nog 's avonds — het was toen al na tien uur — vuur was gaan halen uit de haard van buurman Pieter Wille.
Joosijne was met het vuur naar huis gegaan en kort daarna gebeurde het. Was het aanvankelijk bij roepen en tieren gebleven, nu ging de twist tussen de echtgenoten over tot handtastelijkheden. Hoe het precies gebeurd is weten wij niet, maar een feit is zeker, nl. dat Joos op zeker ogenblik zijn vrouw een slag met een haardtang op het hoofd heeft gegeven. Dramatisch einde van een voorbije mooie dag.
Joosijne liep huilend de straat op. Ze werd er aangetroffen door de voornoemde Pieter Wille die op haar geroep was komen aangelopen. Hij kon echter niets zien, want het was daar pikdonker. Nadat Wille naar zijn woning was gelopen om «sijn Lampe» te halen, stelde hij vast dat de steeds maar schreiende Joosijne een bloedende wonde aan het voorhoofd had.
Het moet er in elk geval niet naast geweest zijn, want toen de intussen ook bijgekomen Fiers de kwetsuur zag, was hij op staande voet weggelopen.
Chirurgijn Guillaume van Neukere kwam 's nachts Joosijne nog «cureren ende vermaeken».
De wonde van Joosijne Openherte zou vandaag waarschijnlijk weinig problemen stellen, maar in die dagen stond de geneeskunde nog in haar kinderschoenen en de toestand van de vrouw werd met de dag slechter, zodat ze na enkele dagen «in soberen staet ende buijten kenneisse» kwam te liggen. Het liep fataal af en op 16 juni — dertien dagen na de feiten — overleed ze.
Het is eerst na haar dood dat onze Wethouders op 18 juni 1659 een «Informatie preparatoire» instelden. (1).
Op 17 juni hadden ze reeds een autopsie van het lijk bevolen, autopsie die uitgevoerd werd door twee Gentse heelmeesters, nl. J. de Dijckere, doctor, en Pieter Arroy gezworen chirurgijn.
Het spreekt vanzelf dat Pieter Wille die op de avond van de feiten het eerst bij Joosijne was gekomen, verhoord werd door de schepenen. Wille verklaarde o.a. dat zijn buurvrouw «was continuelijck lammenterende ende crijsschende» en dat zij geen antwoord had gegeven op zijn vragen.
Magdaleene Wille, 18 jaar en dochter van Pieter, was die avond ook ter plaatse geweest en zij wist te zeggen dat Joos Fiers, toen hij de wonde zag, de vlucht had genomen en was weggelopen «gelijck hij noch jeghenwoordich vluchtbaer is.» Magdaleene getuigde ook dat zij daags na de feiten op bezoek was geweest bij Joosijne Openherte en haar gevraagd had «hoe tghevecht bij ghecommen was» waarop Joosijne (die op dat ogenbhk haar man reeds wilde verschonen) had geantwoord: «Ick weet niet of mijnen man mij ghequetst heeft oft dat ick erghens teghen gheloopen hebbe». Joos Fiers stond blijkbaar niet in de gratie van Magdaleene die verder nog verklaarde dat ze Fiers vroeger «noch dickwils jeghen sijne vrauwe heeft hooren kijfven ende crakeelen.»
Servaas Massaert, die niet in de buurt woonde maar de avond van de feiten daar toevallig was voorbijgekomen, verklaarde dat hij binnen was gegaan in de woning van Fiers en dat hij de steeds maar wenende Joosijne getroost had met de woorden: «Tusschen man ende vrauwe is den paijs haest ghemaekt», waarop Joosijne had gezegd: «Ick en sal liever met hem gheen huijs meer hauden».
Joosijne Openherte was zeker het meest te beklagen. Zij was amper ongeveer veertig jaar oud en ze was dood.
Maar ook Joos Fiers, waarvan wij mogen veronderstellen dat hij in een korte woede de slag had gegeven en zulke gevolgen zeker niet had gewild, zat er niet goed voor. Een zware veroordeling — en in die tijd waren de straffen niet mals — stond hem zeker te wachten.
Nadat hij de wonde had gezien, moet hij zich rekenschap gegeven hebben van de gevolgen die hem te wachten stonden en hij was dus weggelopen en ergens ondergedoken, vermoedelijk in de hoop dat de toestand van zijn vrouw gunstig zou evolueren.
Vrienden en familieleden waren ook bezorgd om zijn lot en uit verdere getuigenissen weten wij ook wat er in zulke omstandigheden al gebeurde.
Op 15 juni 's avonds, dus de dag voor het overlijden, was Fiers — in welke gemoedstoestand moet de man zich toen bevonden hebben — toch nog «thuijs commen sien» hoe het met zijn vrouw was, die op dat ogenblik reeds «in groot pericle van sterfven» verkeerde. Op dat ogenblik bleek er geen hoop meer te zijn en Joos besloot Eeklo voor goed te ontvluchten.
Om hem «een vrientschap» te doen, vergezelden hem dan een achttal kennissen tot buiten de stad. Dit waten Jan de Pau, Pieter Scherpinck, Pieter van de Genachte, Jan Tambour, Jan Pijcke, Joos de Backere, Pieter de Croocq en Hendrik Fiers, een broer van Joos.
Op «Veldekensdamme» nam Joos Fiers afscheid van zijn vrienden en vandaar trok hij alleen verder, het onbekende tegemoet.
Zoals verwacht en gevreesd liet onze Wet Joos Fiers dagvaarden om voor de vierschaar te verschijnen. Joos was nergens meer te vinden en een afschrift van de dagvaarding werd dan maar aangeplakt «te Balgherhoucke ande linde aldaer ende een ande herberghe van Joos Dhaenins tot Raverschoot sijnde duijtterste lengten deser Jurisdictie».
Fiers liet niets meer van zich horen en dit is ten andere goed aan te nemen wanneer wij weten dat de baljuw vorderde dat Fiers «sal worden ghecondemneert te worden op een schavot onthalst met den sweirde ende het doode lichaem gheleijt op een radt ter plaetse patibulaire ten exempel vande alle andere ter causen vanden dootslach bij hem ghedaen int lichaem van sijne huisvrauwe Joosijne Openherte... »
Het ligt dan ook voor de hand dat Joos Fiers wist dat hij zich best te Eeklo niet meer mocht vertonen.
Het is normaal dat wij ons nu afvragen wat er van die man geworden is, waar hij heeft gezworven en wat er uiteindelijk met hem is gebeurd. In het algemeen vernemen wij over vluchtelingen en bannelingen niet veel meer.
In het geval Fiers werd de sluier van zijn verdere lotgevallen opgelicht dank zij een genadeaanvraag die hij in 1676 indiende en waarvan een afschrift werd overgemaakt aan de Eeklose Wet, die gevraagd werd advies in die zaak te geven. Hierna volgt het gratieverzoek van Joos Fiers :
« Anden Coninck
«Suppliant vertoont In alder oodmoedicheijt Joos Fiers fs Pieters.
Inborelijnck van uwe Majesteijts Stede van Eecloo, hoe dat hij hem op den
IIIen Juny vanden Jaere 1659, wesende den derden Sincxendach, als
guldebroeder van het gulde van St. Sebastiaen onderhauden binnen deselve Stede
van Eecloo beneffens de andere guldebroeders ende susters hem ghevonden Inden
Goddelijcken dienst der hooghmisse waernaer Inde generaele processie
gheaccompaingeert het venerabele H. Sacrament des Autaers ende naer middachs
beneffens Joosijne Openherte, sijne huijsvrauwe ghevonden Inhet guldehuijs
van tselve gulde ende aldaer naer aude ghewoonte beneffens de andere
guldebroeders ende susters ghenomen hun refres ende aldaer verbleven mette
selve sijne huijsvrauwe tot naer den neghen uren Inden avont soo dat hij
suppliant ende de voorseijde sijne huijsvrauwe beijde beschoncken waeren ende
tsaemen naer huijs ghegaen sijnde en thuijs wesende is ghebeurt dat tusschen
hem suppliant ende de voorseijde sijne huijsvrauwe eenich misverstant ende
worden sijn ghevallen soo verre dat de voorseijde sijne huijsvrauwe aen hem
suppliant met eenen stock eenen slach op sijn Lijf heeft ghegeven ende den
suppliant daerdoor met colere ende dronckenschap bevanghen sijnde, heeft hij
met eene tanghe die hij te voorent Inde hant hadde aende selve sijne
huijsvrauwe ghegeven eenen slach op haer voorhooft waarvan sij vijfthien
daghen daernaer ten grooten leetwesen van hem suppliant is overleden, waernaer
hij suppliant door vreese van Justitie
hem heeft gheretireert ende hem begheven Inden dienst van Uwe Majesteijt onder
het regiment vanden Coronel Mansaga, in welcken dienst hij suppliant heeft
ghecontinueert beth dan thien Jaeren gheduerende welcken tijt den suppliant is
commen te trauwen met Jenne Robbert binne de stadt van Weert, hertoochdom van
Ghelderlant, ende also met het overlijden van sijnen Capitain Daman Ydecu den
selve compaingie wiert ghereformeert soo heeft den suppliant hem mette selve
sijne vrauwe ende drij levende kinderen gheretireert binnen Uwe Majesteijts
stede van Watervliet ende hem aldaer om de selve sijne aerme vrauwe ende
kinderen den cost te winnen, hem gheneert met brootbacken, alwaer hij
suppliant niet en darf verblijven door vreese ende rigeur van Justitie, soo
dat hij suppliant verlaetende sijne vrauwe ende kinderen hem andermael heeft
begheven Inden dienst van Uwe meergheseijde Majesteijt onder de compaingie
cavaillerie vanden heere capitain Robert Carbon, ende alsoo des suppliants
voorseijde huijsvrauwe ende kinderen daerdore gheschapen sijn totte
uuijtterste aermoede, soo compt hij suppliant hem werpen aende voeten van Uwe
Matjesteteijt,
« Deselve In alder ootmoedicheijt alsvooren Biddende ghelieve ghedient te
wesen openende de ooghen van Bermerticheijt en hem suppliant te vergheven het
voorseijde faict met last dat den suppliant Inden dienst vande selve Uwe
Majesteijt sal continueren noch drij aenstaende campaignen twee doende etca.,
« Ende Indien Uwe Majesteijt ghelieft ghedient te sijn van advijs tselve te
vraeghen aenden Bailliu, Burghmeestere ende Schepenen vande voorseijde Stede
van Eecloo alwaer tfaict ghebeurt is. »
Het is ons niet bekend in welke mate genade verleend werd. Tot een terechtstelling zal het wel niet meer gekomen zijn, want de Koning kon in zijn leger alleen levende mannen gebruiken.
Personalia
Joosijne Openherte was ongeveer veertig jaar oud toen zij in 1659 overleed. Zij was dus omstreeks 1620 geboren. Zij was van buiten Eeklo afkomstig, want haar doopakte is te Eeklo niet terug te vinden.
Op 6 augustus 1645 trouwde Joosijne Openherte een eerste maal met Hendrik de Croocq, bij wie zij vier kinderen kreeg die allen te Eeklo geboren werden. Dit waren 1) Philippus ° 17.2.1646 2) Antonius ° 25.8.1648 3) Carolus Guillielmus ° 7.6.1651 4) Guillielmus ° 11.4.1654.
Hendrik de Croocq, geboren omstreeks 1581, was reeds in 1610-1611 schepen en in 1619-1622 stadsontvanger te Eeklo.
Hendrik de Croocq, die zeer gegoed was, was een eerste keer getrouwd geweest met Maijken van Laere (overleden omstreeks 1623), bij wie hij zeker zeven kinderen had. (2).
Weduwnaar geworden was hij dan hertrouwd met Petronella Dherckers (° ca 1603), die hem op haar beurt nog negen kinderen had geschonken, o.a. Guillaume (° 1625), die religieus bij de Predikheren werd en Jan (° 1628), die chirurgijn te Eeklo werd. (3).
Petronella Dherckers overleed te Eeklo op 3 januari 1645 en reeds op 6 augustus 1645 trouwde Hendrik de Croocq, die toen reeds rond de 65 jaar oud moet geweest zijn, met Joosijne Openherte, dan ongeveer 25 jaar oud en die op dat ogenblik al zeker een maand of twee zwanger moet geweest zijn.
Met de vier kinderen die Joosijne haar man nog zou schenken, werd Hendrik de Croocq vader van zeker twintig kinderen. Hendrik de Croocq stierf te Eeklo op 7 mei 1655. Hij was ongeveer 74 jaar oud.
Joosijne Openherte hertrouwde op haar beurt op 12 augustus 1656 met Joos Fiers, die geboren was te Eeklo op 13 augustus 1631, als zoon van Petrus en van Petronelle Derckers. Zijn moeder was dus een naamgenote van de tweede vrouw van Hendrik de Croocq.
Uit het huwelijk van Joos Fiers en Joosijne Openherte sproot Petrus, die geboren werd te Eeklo op 28.4.1657.
Een oudere broer van Fiers was Henricus (° 6.5.1629). Het was ten andere die broer die Joos tot Veldekensdamme zou vergezellen die bewogen nacht van 15 juni 1659.
Wij zagen ook dat een de Croocq bij de mannen was die Fiers uitgeleide deden toen hij Eeklo ontvluchtte. Dit was Pieter de Croocq (° 1632), zoon van Hendrik en van Petronella Dherckers. Die Pieter was dus de stiefzoon van Joosijne Openherte.
W. HAMERLYNCK.
__________________________
(1) S(tads)A(rchief) E(eklo) - 1365/42 - Informatie preparatoire
dd. 18.6.1659.
(2) SAE 1011 10 93 - Staat van Goed van Maijken van Laere dd. 1.12.1629.
(3) SAE 1011 10 320 - Staat van Goed van Petronella Dherckers dd.
21.2.1646.
Vorig artikel: Eeklo in beeld en schrift (7) |
Inhoud van 1974, jaargang 7 |
Volgend artikel: Burentwist anno 1436 |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024