In veel gevallen is de oorsprong van een spotnaam, eigen aan een dorp of
streek, zelden te achterhalen.
Wèl werden er dienaangaande soms heel wat gissingen gemaakt. Tal van legenden kenden hun ontstaan rond dit thema.
Minder talrijk zijn de historisch verantwoorde verklaringen die we nopens dit onderwerp terugvinden. Tot op heden vormt Eeklo al evenmin een uitzondering op deze regel.
Weliswaar wordt door dhr. R. Tondat reeds jaren aan dit onderwerp gedokterd en, voor zover we weten, zeker niet zonder noemenswaardig resultaat. Wanneer laatstgenoemde eens besluit tot publikatie over te gaan, zullen we mede tot de weinige steden behoren die de oorsprong van hun spotnaam vrij nauwkeurig kunnen dateren.
Volgens dit reeds vergevorderde vorserswerk, blijkt onze spotnaam een restant te zijn uit de 15de eeuw en zou zijn ontstaan te danken hebben aan een jarenlange vete met Maldegem. Een bewijsvoering die we graag overlaten aan dhr. Tondat.
In ieder geval lijkt ons deze stellingname, nu reeds, niet zo denkbeeldig. Dat de Eeklose wet in een tweetal, kort na elkaar gevoerde processen tegen Maldegem de duimen moest leggen, is een vaststaand feit.
Dat dienaangaande de legende van het "herbakken" zou aangewend zijn om deze "dubbelslag" in herinnering te houden, is eveneens mogelijk.
Daar de (naar onze bescheiden mening) reeds bestaande legende van moraliserende aard was, bleek ze hier best geschikt om in toepassing gebracht te worden op de eigenwijze en wansmakelijke houding van de toenmalige Eeklose magistratuur.
Eveneens als zedeles gold de legende die Jacobus Van Damme in 1792 in "Den Nieuwen Dobbel-Gebakken Eeclooschen Almanak" weergaf (1).
Toevallig of eigentijds kunnen we het zeker niet noemen, vermits wij ook over een "Herbakkerslegende" beschikken, gepubliceerd in 1645 door Adrianus POIRTERS. Ook hier staat de kontekst in het teken van de moraal.
Het lijkt ons vrij onwaarschijnlijk dat pater Poirters onze streek zou bezocht en hier de materie zou hebben verzameld. Het tegenovergestelde lijkt ons in ieder geval meer aanvaardbaar.
In het Muiderslot nabij Amsterdam is een 16de-eeuws schilderij aanwezig, genaamd "De bakker van Eelco", die de legende van het herbakken afbeeldt. Rond dit werk blijven ook nog heel wat vragen onbeantwoord.
Vermoedelijk bestaan er nog oudere publikaties, waarbij het "herbakken" het hoofdthema vormt.
Een gezonde polemiek over dit onderwerp zou ons misschien nader kunnen brengen bij de oorsprong van deze legende.
Als dusdanig, willen we dan ook de reeks openen met de legende van pater A. Poirters, gepubliceerd in 1645, in zijn vermaard werk "Het Masker van de Werelt afgetrocken":
Sa, jongens, blaest den horen wat; Blaest overhoop de gansche stad; Gaet henen, en roept wyd en breed, Langs al de straten: Heet ! al heet ! Voor klein en groot, en wie 't belieft, Gy wordt naer eisch en wensch geriefd ! God zy geloofd, ik heb een hand Trotsch eenig meester van het land; Dies groeit de winste dag op dag; Ik bak wat dat ik bakken mag. Daer is geen bakker in de stad Die zulke neering heeft gehad. Ei, ziet eens hoe dat volkje loopt, Hoe al de wereld van my koopt ! Waer zyn kalanten als de myn ? Kyk, heel de stad wil by my zyn. Maer is 't wel wonder dat ik win ? Ik doe zoo wondre gist daer in, En heet den oven zoo van pas, Dat 't bakt al of 't geschilderd was. Geef op, hoe kwade hoofd het zy, Betrouw het aen myn bakkery. Al waer' 't een hoofd vol grillekens, Al waer' 't een hoofd vol willekens, Al waer' 't een hoofd vol spits en trots, Al waer' 't een hoofd zeer vies en schotsch, Al waer' 't een hoofd zeer fantastiek, Al waer' 't een hoofd zeer koleriek, Al waer' 't een hoofd van stuggen zin, Daer muizenesten steken in, Al waer' 't een hoofd dat altyd suft, Waerin de hersens zyn vermuft; Al waer' 't een schaepshoofd nog zoo slecht, Bestel het maer door mynen knecht, 'k Weet dat gy in myn kunst gelooft, Ik zal herbakken ieders hoofd. Maer weet, gelyk de hoofden staen, Dat 't ook zoo met het loon moet gaen; Ik eische van een kiekenshoôd Drie dubbeltjes, of zeven groot. Wie wou toch om zoo klein een geld Met slechte hoofden zyn gekweld ? Tien stuivers van een dik verstand; Is 't niet goed koop ? het is een schand, 'k En deed 't myn leven nooit daer voor; Maer zie, de menigt' draegt het door. 't Herbakken hoofd van onze Lys Moet zeker kosten hooger prys; Want hoofden die in hullen staen, Daer valt veel fatsoeneerens aen. Een hoofd, waerin geen reden steekt, En waer memorie by gebreekt, En waer het oordeel meest in faelt, Is 't wonder dat het meer betaelt ? Hoe dat het meer moet zyn herkneed, En langer in den oven leed, Hoe 't meer moet geven t'advenant. Zie, 'k heb hier onder myne hand Botmuilens hoofd, gy kent hem wel, Die ezel in dat menschenvel: De toot van voren is te lang, En 't bollement is veel te krank, En schoon zyn hersens al temael Geen once wegen, naer myn schael, Zoo is die kerel nog zoo prat, Of Salomon daer binnen zat. Wat dunkt u, heeft dat plomp fatsoen Den oven niet zeer wel van doen ? Ja, 't zy hem lief of 't zy hem leed, Ik maeck den oven vast gereed, Want 't is wel noodig dat 'k den gek De dampen uit de hersens trek. En spreek my dan eens naderhand; O wat een kloek en fraei verstand ! Wat regtsgeleerde zal het zyn ! Dan zal hy spuwen het latyn. My dunkt ik zie de boeren al Met hamels komen uit den stal, En met kapoenen, zwaer en vet, Die langen tyd zyn opgezet, En met dukaten in de tes, (Het styfsel van een zwak proces :) Hy zal byloo, aen wie het raekt, Advyzen geven dat het kraekt : Heeft hy den oven onderstaen, Hy wordt het katje van de baen. Laetst heb ik nog een meesterstuk, Zie eens, myn handen zyn gebleind, Nu, ouders, hoort een andre zaek, Nog hoorde ik laetstmael aen myn deur 't Is wonder hoe eenieder klaegt, Daer bakt nu de oven weder sterk, Nu ga ik weêr aen man en wyf |
PERSONALIA
Adriaen Poirters werd gedoopt te Oisterwijk op 2 november 1605. Hij volgde het humaniora-onderricht bij de Jezuïten te 's Hertogenbosch, in welke orde hij ook in 1638 tot priester werd gewijd. Naast zijn grote bekendheid die hij verwierf als kanselredenaar, was hij tevens onze belangrijkste prozaschrijver van zijn tijd. In 1644 publiceerde hij "De Ydelheyt des Werelts", het jaar daaropvolgend omgewerkt tot "Het Masker van de Werelt afgetrocken". Hij toont er zich, evenals Cats, wiens invloed hij had ondergaan, een boeiend verteller. Zijn roem heeft hij vooral te danken aan de pittige, satirische vertelkunst waarmee hij de ijdelheid aan de kaak stelde. Hij overleed te Mechelen op 4 juli 1674.
E. DE SMET.
__________________________
(1) VANDE VOORDE DIRK:
Een Oude Eeklose Almanak.
Ons Meetjesland 1973 jg. 6, nr 2, blz. 59-64.
Vorig artikel: Merkwaardigheden over Waarschoot (9) |
Inhoud van 1977, jaargang 10 |
Volgend artikel: Zeven dochters te Hansbeke |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024