(VERVOLG)
's Anderendaags, de zondag 26 september 1920, had St.-Laureins het getroffen. 't Was prachtig zomerweer !
Tegen half negen 's morgens, goed op tijd, waren al de oudstrijders present, in hun beste kleren. Iedereen droeg zijn fonkelnieuwe dekoraties en de meesten hadden hun snor krijgshaftig in punten gedraaid. Ook de fanfare liet niet op zich wachten. En rond het aanvangsuur vormde een grote schare St.-Laureinzenaars - nog meer dan de vorige avond - het feestelijk en nieuwsgierig publiek.
Daar het goed weder was, doch vooral omdat het groot aantal oudstrijders moeilijk toeliet ze allen samen in de vergaderzaal van het gemeentehuis te ontvangen, geschiedde de verwelkoming van op de kiosk, door schepen Petrus Hoste. Na een gevatte gelegenheidstoespraak overhandigde de heer Hoste het vaandel aan de voorzitter van de oudstrijdersbond. Meester Gailliaert sprak met bewogen doch kloeke stem een dankwoord uit, nam de vlag in ontvangst in naam van de St.-Laureinse oudstrijders en overhandigde ze met enkele treffende woorden aan de vaandeldrager, Prosper Bultinck. Prosper, die een toegewijd en dapper soldaiat geweest was, pakte ze aan met een ontroerd hart, een krop in de keel, doch met militaire fiksheid.
"Eerelijst onzer Helden", op de achterzijde van het feestprogramma.
Na het vaderlands lied, door de Concordia gespeeld, begaf men zich stoetsgewijs naar de kerk, die de feestvierders op een uitbundig klokkengelui onthaalde. Aan de gedenkplaat van de gesneuvelde parochianen waren bloemen neergelegd.
Vooraleer de mis begon, werd, aan het altaar, de vlag plechtig gewijd door E.H. De Temmerman, pastoor-deken te Eeklo.
In de middenbeuk waren ereplaatsen voorbehouden ten behoeve van de autoriteiten, de oorlogsweduwen en -wezen, en voor de oudstrijders. Nabij het altaar stond Prosper opgesteld, fier in houding, met zijn vlag. De vaandeldragers van de andere maatschappijen der gemeente waren er ook.
Het kerkgebouw was proppensvol, er waren stoelen te kort ! Achteraan, tot buiten het portaal, stond men recht. En in de "haverhoek" (6) was het stil, er werd nergens gebabbeld noch geslapen !
De koster, Mr. Petrus De Keyzer, een fijnbesnaard musicus en begaafd componist, haalde uit het orgel alles wat er uit te halen was, en ook de kerkzangers op het oksaal verdienden alle lof.
Het gelegenheidssermoen werd gehouden door een robuuste loopgravenaalmoezenier, met een getaand, verweerd gezicht, die op zijn uniform acht frontstrepen (7) en een indrukwekkende reeks eretekens droeg, een man naar het hart van de oudstrijders. In eenvoudige, maar diep aangevoelde bewoordingen herinnerde hij aan het leed en de offers van de frontsoldaten en op ontroerende wijze sprak hij over de gevallen helden van de gemeente, de treurende weduwen, wezen, ouders en familieleden, en over het vaderland, de vrijheid en de vrede... In de ogen van talrijke aanwezigen waren tranen te zien, dit niet alleen langs de vrouwenkant !
De solemnele dienst eindigde met een stemmige orgel-Brabançonne. Bij het verlaten van de kerk werd er slechts kort nagepraat, er werden bovendien maar weinig herbergen bezocht. De meeste gelovigen trokken ingetogen naar huis: men was onder de indruk van het meegemaakte, doch bovendien moest iedereen zich haasten om 's namiddags op tijd terug aanwezig te zijn...
Vanaf één uur werd het opnieuw druk in het dorpscentrum en in de aanpalende straten. Uit de omliggende gemeenten begonnen de maatschappijen en groepen, die aan de stoet zouden meedoen, toe te komen. En ook de deelnemers uit de eigen parochie kwamen afzakken. Hoewel er toen te St.-Laureins nog geen automobielen waren hielden Jules Latomme, de veldwachter (een oudstrijder die zes maanden voordien Jan Verniere opgevolgd had) en enkele gendarmen een oogje in 't zeil om, daar waar het nodig was, het druk verkeer in goede banen te leiden.
In de Leemweg, waar de stoet werd gevormd, hadden de organisatoren, die zelfbewust een driekleurige armband droegen, hun handen vol om iedereen en elke groep op zijn juiste plaatsen in de goede volgorde op te stellen. De onderwijzers en de nonnekes hadden niet minder werk met het in toom houden van de uitgelaten schoolkinderen en het uitdelen van de papieren vaderlandse vlaggetjes met het merk "Margarine Solo" op. En boven het rumoer en de algemene beweging hoorde men de wanklanken opstijgen van de talrijke muzikanten die nog een laatste maal hun "ikstrement" wilden proberen en nagingen of hun "embouchure" wel goed in orde was.
De oudstrijders '14-18 aan het standbeeld van de gesneuvelden,
ter gelegenheid van de plechtigheid op 27 september 1977 (dinsdag van de
zomerkermis). Van links naar rechts: Jeroom de Milde, Bertrand Hoste, Albert
Gailliaert, Emiel Braet. André De Wilde, het vijfde nog valiede lid van de
Bond, kon toen niet aanwezig zijn wegens ziekte. Op 11 november was hij echter
present.
Doch alles kwam op tijd terecht en de stoet kon zonder te veel "retard" vertrekken.
't Was een feestelijke optocht. Zo iets had men in (oud-) St.-Laureins nog nooit gezien en zou men nooit meer meemaken ! Het volstaat de "Orde van den stoet" in het programma te bekijken om er zich een idee van te vormen... De plaatselijke maatschappijen en verenigingen, en de verschillende kinderrijke schoolklassen afzonderlijk geteld, moeten er zeker van de veertig naar de vijf en veertig onderdelen geweest zijn ! Acht oudstrijdersverenigingen, twee groepen oud-soldaten, vijf fanfaren en een harmonie (de St.-Georges uit Eeklo), drie groepen te paard, evenveel praalwagens... en noem maar op ! En dàt voor Sente, een "boerenparochie", zoals onze gemeente gekend stond en staat, van circa 3.300 zielen...
Onder de nieuwsgierige blikken van de aanwezige toeschouwers zette de stoet zich in beweging, draaide van uit de Leemweg rechts de Dorpsstraat in tot aan het Moleneinde, keerde dan terug voorbij het gemeentehuis tot aan Karelshoek, waar weer gedraaid werd om vandaar terug te komen naar het Plein en de Leemweg, voor de ontbinding.
Vier gendarmen - ook oudstrijders - met de witte koorden en de eretekens op hun beste "tenue", openden krijgshaftig de stoet. Er waren tientallen vlaggen die wapperden aan de kop van hun bond of maatschappij. Het spiksplinternieuw vaandel van de St.-Laureinse oudstrijdersbond werd door iedereen kritisch bekeken en bewonderd... en Prosper genoot blij en fier van deze belangstelling. De praalwagens en hun trekdieren waren prachtig versierd en de uitbeeldingen op de wagens en door de groepen te paard werden met enthousiasme in ogenschouw genomen.
Bij de oudstrijders wemelde het van gedekoreerde borsten en in gans de stoet zag men niets dan gelukkige, glunderende doch bezwete gezichten, want 't was heet...
De optocht werd gesloten door de vertegenwoordigers van het openbaar bestuur en de overheden, die meestal een deftig, donker vest met streepjesbroek en bolhoed droegen. Er waren zelfs enkele slipjassen (oneerbiedig "kontekletsers" genoemd) en buishoeden te zien. Opperwachtmeester Tahon, de brigadecommandant van de gendarmerie, en veldwachter Latomme marcheerden mee met de notabelen.
Aan het Moleneinde en op Karelshoek, waar de stoet in de Dorpsstraat zelf moest draaien om terug te keren, verliepen de maneuvers niet steeds zonder zekere technische moeilijkheden. Maar met de nodige goede wil, en hier en daar wat kloeke krachttermen, bracht iedereen het er goed van af. Op die plaatsen genoot het publiek ten volle van dat bijkomend spektakel.
Na de doortocht van de stoet begaven de toeschouwers uit de Leemweg en de Dorpsstraat zich naar het gemeenteplein.
Tegen het moment waarop de onthullingsplechtigheid begon - en dat was een goed beetje later dan de organisatoren gepland hadden, want de verplaatsing van de stoet had langer geduurd dan voorzien - zagen de Dorpsplaats en een stuk van de er op uitlopende straten zwart van het volk. Men kon er letterlijk op de koppen lopen. Er waren daar stellig rond de tweeduizend mensen. Moeilijk te schatten en onmogelijk te tellen !
Na een schallende Brabançonne hield Meester Gailliaert, met een stem die klonk als een klok, om de woorden van «'t Getrouwe Maldeghem» (8) aan te halen, een toespraak die als de beste van zijn leven mag beschouwd worden, en hij heeft dikwijls in 't publiek gesproken. De St.-Laureinzenaars, vooral de oudstrijders, waren fier op hun dorpsgenoot en voorzitter.
Daarna sprak Mr. August Huyghe de aanwezigen toe. Als landbouwer was de burgervader niet gewoon in het openbaar te speechen, doch wat hij zei was goed en trof de aanwezigen die hem konden verstaan. Op het einde van zijn discours onthulde hij namens gans de gemeente het gedenkteken. Een krachtig "Te Velde", door de trompetters, deed dit gebaar nog meer, nog plechtiger uitkomen. En eindelijk konden onze dorpsgenoten hun monument bewonderen.
Hierop volgde een aandoenlijk dodenappel, onder de ademloze stilte van de aanwezigen.
Een mooie, stijlvolle bloemenhulde besloot deze ceremonie. De voet van het gedenkteken werd letterlijk onder de bloemen bedolven: kransen, indrukwekkende ruikers, eenvoudige tuiltjes...
Ook de ontvangst op het gemeentehuis, die 's namiddags voorzien was, werd afgelast: de tijd was te snel voorbij gegaan en het programma diende verder afgewerkt.
De feestelijkheden werden voortgezet: de leden van de Maldegemse turnkring gaven een flinke demonstratie die vooral bij de jongeren zeer in de smaak viel. En dan, gedurende een tweetal uren, lieten de verschillende fanfaren en de harmonie op de kiosk het beste horen uit hun repertorium. Elke "chef de musique", iedere speler zette zijn beste beentje voor om de andere maatschappijen te overtroeven, dit niettegenstaande het nochtans geen wedstrijd was. Het publiek luisterde geboeid, kritisch, met aandacht... en klapte met enthousiasme in de handen. Want in die tijd bestonden er nog geen radio's in de gemeente - er waren slechts een paar fonograafs aanwezig en werd een stukje muziek nog naar zijn juiste en volle waarde geschat, zelfs al kwam het maar uit een eenvoudige mondharmonika of een schalmei.
Ondertussen werd rond vijf uur, in het gemeentehuis, overgegaan tot de uitreiking van de premies aan de maatschappijen die aan het muziekfestival deelnamen. Theofiel Overmeire uit de Leemweg, die toen naast brandweerman ook spelend lid van de Concordia was, stapte met zijn muziekkorps mee als tweede tuba. Volgens hij ons mededeelde bestonden deze premies elk uit een mooie gedenkpenning. Niettegenstaande onze opzoekingen bij verschillende van die nu nog bestaande maatschappijen hebben wij geen eksemplaar van die memorabele "medaalde" kunnen terugvinden.
Na het concert nam iedereen, ook het publiek, een uurke repos. Doch stipt op de geplande tijd, acht uur 's avonds, was de Concordia weer op zijn "theater" om er de voorziene muziekuitvoering te geven. De muzikanten maakten er hun werk van. Aloïs Blancke haalde eer van zijn mannen !
ANDRE DE WILDE
Hij was van de klas van 11, werd in het begin van augustus '14 gemobiliseerd
en reeds de negende van die maand krijgsgevangen genomen rond Luik, waar zijn
regiment deel nam aan de verdediging van de fortengordel. André bracht gans de
oorlog door in Duitsland (krijgsgevangenenkamp, turf steken in de moerassen,
werken bij de boeren) en keerde op het einde van december '18 te voet, via
Holland, naar België terug. Enkele dagen nadien werd hij weer opgeroepen en
te Koksijde ingezet om Duitse krijgsgevangenen te bewaken...
Hoe een dubbeltje rollen kan !
En om negen uur precies begon het "Prachtig Vuurwerk" dat verzorgd werd door de Gebroeders De Scheemaecker uit Ardooie en dat volledig beantwoordde aan de verwachtingen. Het was inderdaad magnifiek !
De kleurrijke vuurpijlen, de sissende molenwieken, het gesuis en het geknal lokten bij de toeschouwers, die het schouwspel ademloos volgden, spontaan ontelbare "Ah's" en "Oh's" uit van bewondering.
Onderwijl stonden de manschappen van de vrijwillige brandweer, met hun primitief, handbediend pompke en de bijhorende slangen en spuitlansen, in volle staat van paraatheid strategisch opgesteld onder het waakzaam oog van hun kommandant, Theofiel Van de Genachte, en van sergeant Petrus Overmeire. Deze laatste, ook "Pier Sente" genoemd, was de vader van Theofiel, reeds hoger vermeld (die later brandweerluitenant zou worden), van Clément en van "de jonge Pier". Ofschoon meer van onze pompiers, onder zulke publieke belangstelling, graag een klein brandje zouden geblust hebben moesten ze nochtans niet optreden: de firma De Scheemaecker — "Artificiers - Vuurwerkmakers" — kende haar werk !
Een minutenlange apotheose, met een verblindende, veelkleurige sterrenregen van hoog in de lucht opschietende pétards (donderbussen) besloot dit laatste deel van het feestprogramma.
Het gemeentebestuur, dat het vuurwerk betaalde, was niet krenterig geweest en had op geen honderd frank gekeken... (9).
Hiermee was het officieel gedeelte van de dag voorbij, doch de meeste St.-Laureinzenaars en veel van de bezoekers uit de naburige gemeenten vierden verder... In elke herberg - en in die tijd was er geen gebrek aan drankinstellingen in de Meetjeslandse dorpen, geheime zowel als officieel erkende - werd er volksbal gehouden. Muzikanten waren er genoeg ! Aangemoedigd door de gulle traktaties van de bazin en van de klanten bliezen de Concordia-mannen en hun collega's van buiten de parochie er duchtig op los, tot in de kleine uurtjes. De wals en de polka, doch vooral de levendige scottish en mazurka, kwamen flink aan bod, en zelfs de meest schuchtere zielen lieten zich verleiden tot een boerenstapke (mars). 't Mansvolk zwierde lustig rond, meestal in hemdsmouwen en met open kol, want dansen is plezant, maar soms een beetje lastig, vooral bij warm weer... En veel vrouwen klaagden er over dat zij hun stijf zondags korset aan hadden.
De veldwachter en kommandant Tahon en zijn gendarmen deden een oogje dicht als de Hoorebeke (10) boven de toog kwam of als men zich een beetje overdadig te goed deed aan de produktie der plaatselijke brouwerijen... op voorwaarde dat men hierbij geen ambras verkocht, wel te verstaan !
Veel feestvierders trokken die nacht naar huis met een goed stukske in hun kraag. En sommige oudstrijders - met een slappe moustache, deze keer - deden hierbij lofwaardige pogingen om te zingen van "O Vaderland, O edel land der Belgen...".
De gemeente had een van de schoonste dagen uit haar geschiedenis meegemaakt. Iedereen was tevreden en gelukkig, vooral het feestcomité, de oudstrijders, de Concordia, de stamineebazen (en -bazinnen), en de brouwers...
Doch 's anderendaags stonden veel St.-Laureinzenaars op met een zwaar achterhoofd en weinig eetlust !
Een andere herinnering in verband met '14-'18 was het kanon van St.-Laureins.
Dat kanon was feitelijk een houwitzer (11).
De oude en de nieuwe oudstrijdersbond verenigd rond het monument, na de
bloemenhulde en het dodenappel, op 27 september '77.
André Windey, de zoon van Leeiken Jonckheere; waarover we het reeds in de vorige aflevering hadden, woont al vijf en twintig jaar te St.-Margriete op de Kantijne doch verbleef vroeger bij zijn moeder te St.-Laureins. Hij deed zijn militaire dienst bij de artillerie en kan dus spreken met kennis van zaken. Hij herinnert zich nog goed dat het inderdaad een houwitzer was, een stuk van 75 mm., dat door de Duitsers achtergelaten werd op de wijk Celie, tijdens hun terugtocht in '18, na dagenlange, hevige gevechten aan de Schipdonkse vaart.
Na de eerste wereldoorlog werden in veel gemeenten een of meer achtergebleven vijandelijke stukken geschut als bijkomend oorlogsaandenken in de dorpskom opgesteld. Te Assenede bijvoorbeeld had men vier zware mortieren die netjes "in tirailleur" (op de zelfde lijn naast mekaar, met gelijke tussenruimten) vooraan op het oude kerkhof (tussen de kerk en het patronagegebouw) waren geplaatst. De eerste jaren na de wapenstilstand bevonden ze zich op de marktplaats, rond het standbeeld der gesneuvelden. 't Waren korte, logge stukken van een zwaar kaliber (± 25 cm., als onze herinnering juist is).
Te St.-Laureins stond het kanon oorspronkelijk tussen de vrijheidsboom en het gemeentehuis. Nadien verhuisde het naar de andere kant van het plein, nabij de onderpastorij.
Het artilleriestuk werd jarenlang door de bengels als glijbaan en algemeen speeltuig gebruikt. Dit voor zover Jules Latomme - ondertussen uitgegroeid tot "den dikken sapitter" - niet in de buurt was, want die joeg ze er van weg. Het gebeurde immers meer dan eens dat de haantjes-vooruit een buil of een blauwe plek opliepen, of met een scheur in de kleren naar huis trokken.
Mettertijd verroeste het gevaarte en werden de houten wielspaken rot. En op zekere dag zakte het kanon door een van zijn wielen. In de helft van de dertiger jaren verdween de houwitzer. 't Gemeentebestuur had, met recht en reden, die oude rommel laten opruimen. Hij betekende een openbaar gevaar voor de jeugd.
En dat is dan ook de roemloze geschiedenis van vrijwel al de vijandelijke kanonnen die, binnen en buiten het Meetjesland, na de eerste wereldoorlog als overwinningstrofee bewaard werden, nadat zij vier jaar lang dood en ellende gezaaid hadden onder de piotten (12) en de burgers.
En de tijd ging voorbij...
De leden van de oudstrijdersbond werden ouder. Het haar en de snor werden peper- en zoutkleurig, nadien grijs; sommigen kregen een blinkende kletskop. De ruggen verloren hun jeugdige veerkracht. En langzaam maar zeker deden zich de naweeën voelen van die vier oorlogsjaren: rheumatiek, maagkwalen, ademhalingsstoornissen (gas !), enz...
De dinsdag van de septemberkermis en op elf november van elk jaar waren ze echter allen tegenwoordig op de plechtige dienst ter nagedachtenis van hun gesneuvelde kameraden en van de reeds afgestorven bondsleden. Ze trokken dan nadien stoetsgewijze van de kerk naar het monument, de vlag op kop. En steeds droegen ze bij die gelegenheid fier hun eretekens, waarvan de glans stilaan begon te verdwijnen. Tijdens het dodenappel en de bloemenhulde namen ze stram, doch meer en meer stijf-weg, de militaire houding aan en herdachten ze met weemoed hun gevallen makkers en alles wat zij in '14-'18 hadden meegemaakt. Na de receptie en de erewijn op het gemeentehuis zaten zij, op elf november, broederlijk aan de feesttafel voor een smakelijk eetmaal, dat gevolgd werd door een gezellig samenzijn. Dan werd er natuurlijk een stevig glas gedronken en kwamen de tongen los. Voor de zoveelste maal werden de herinneringen uit de tranchees opgehaald en voelde men zich verjongen. Elf november was en bleef de dag van de oudstrijders.
Eén na één, vaak vroegtijdig, stierven ze...
De voorzitter sprak dan bewogen een lijkrede uit aan het open graf. Met de tijd begon Meester Gailliaert dat gewoon te worden, doch het bleef voor hem telkens een pijnlijke korvee. En de oudstrijders waren dan trouw aanwezig met hun vaandel. Bij het verlaten van het kerkhof hadden ze een verdrietig, bedrukt hart : weer was een stukje uit hun leven, uit hun voorbije jeugd, weggegaan.
De vaandeldragers van de twee bonden: links Henri De Martelaere
(oudstrijders '40-'45), rechts Jeroom De Milde.
Oudstrijders '14-'18.
GESNEUVELDEN De Sutter Jules Geernaert Florimond Grijp André Bral Camiel Bekaert Leo Praet Heni De Smet Emiel Spiltael Jan Braeke August Lemang Alfons De Prince Albert Laureyns Robert Thienpondt Aloïs Kempinck Urbaan Snebbaut Gustaaf Van Houcke August Van Watermeulen Edm. Bral Arthur Bracke Achiel IN LEVEN Baute Karel Braet Emiel Boelens Kamiel Bruggeman Jules Chaves d'Aquilar Alfred De Milde Jeroom De Pauw Julien De Rijcke Theofiel De Taeye Louis De Vos Raymond De Wilde André De Wispelaere Henri Gailliaert Albert Hoste Bertrand Jonckheere Petrus Martens Jozef Mercy Leo Notteboom Camiel Pille August Praet Edmond Rogiest Robert Rijckaert Alfons Savat René Trenson Emiel |
Trenson Raymond Van Daele August Van de Rostijne August Van de Voorde Theo,-H. Van der Sickel Jules Van Holderbeke Petrus Van Hijfte Camiel Van Hijfte Jozef Van Lerberghe Alfons Van Troyen Gerard Van Watermeulen Emiel Verbeke Frans Verbeke Maurice Verschelde Richard Verwilst Alfons Van Holsbeke Petr. P.G. OVERLEDEN Aubourdin Aloïs Baute Alfons Blondeel Jules Bultynck Prosper Campe André Campe Frans Claeys Serafien Cusse Jules De Causemacker August De Causemacker Camiel De Buck Petrus De Kesel Richard De Keyzer Prudent De Pover Henri De Smet Serafien De Vlieger Eduard De Vogelaere Richard De Walsche Jozef Haers Theodoor Hudders Raymond Huyghe Carlos Huyghe Clement Janssens André Janssens Theofiel Latomme Jules Lekens Emiel Lievens Ivo Massart Frans Matthijs Alfons |
Pieren Henri Pieters August Rammelaere Jozef Roelandt Emiel Rombaut Emiel Savat Edmond Raekelboom Henri Schautteet André Van de Bruane Victor Van Kerrebroeck Cyriel Van De Velde Clement Van De Voorde Leon Van Vooren Camiel Van Watermeulen Prud. Verbeke Emiel Vergauwe Emiel Verheye Serafien Verniere Maurice Verschoote Alfons VERHUISD Bautens Severin Bruggeman Alfons Catelein August De Smet Raymond Dumont August Fort Kamiel Lintel Georges Overmeire Petrus Van Damme August Van Damme Theofiel Van den Bussche André Van de Veire Jules Van de Voorde Clement Van Holsbeke Georges Van Hootegem Alfons Van Kerrebroeck René Verbeke Medard Vercraeye Odo |
Oproep, aan de oudstrijders '14-'18 gericht, tot het bijwonen van de dienst voor de oorlogsslachtoffers op de kermisdinsdag van 1964. Onderaan een overzicht van de gesneuvelden en van de overleden en nog in leven zijnde oudstrijders. |
Geleidelijk verminderde het aantal oudstrijders uit de eerste wereldoorlog. Thans, in 1978, telt hun bond nog acht leden (13), en op de plechtigheden kunnen ze slechts met vier of vijf aanwezig zijn...
Het vrijheidsplantsoen van 1919 is in de loop der jaren uitgegroeid tot een statige beuk die nu, op één meter van de grond, een omtrek heeft van 2,67 meter, en die het gedenkteken overschaduwt. Hij behoort tot het vertrouwde beeld van het centrum van (Qud-) St.Laureins en geeft een waardig cachet aan de dorpskom.
Doodsbeeldeke van Julien De Keijser. |
In 1978 doen zijn "bruine beukenblaren" nog maar weinig mensen meer denken aan de eerste wereldoorlog. Voor de meeste St.-Laureinzenaars is hij slechts een mooie boom die, samen met de andere beplantingen, bijdraagt tot de versiering van het monument en van het plein rond het gemeentehuis.
En wat de verliefde koppels van Mr. Van Hove betreft: niemand denkt eraan daar overdag, in volle publiek, de diepste roerselen van zijn hart bloot te leggen, terwijl bij duisternis de openbare verlichting van die aard is dat ze de vrijers aanzet ergens anders een rustiger en meer diskreet plaatsje op te zoeken...
Van 't kanon hebben de oudere inwoners nog slechts een vage herinnering. De jongere generatie heeft het nooit gekend.
Doodsbeeldeke van Gerard Janssens. |
En het gedenkteken zelf ?
Na de wapenstilstand, op 11 november 1918, werd - behalve voor de families der gesneuvelden en voor de oudstrijders - de herinnering aan de oorlogsellende langzaam maar zeker naar de achtergrond verdrongen door nieuwe gebeurtenissen en toestanden die de belangstelling opslorpten: de contra-revolutie in Rusland, de frank, die langzaam maar zeker zijn (goud)waarde verloor, de doorbraak van de automobiel en de vliegmachine, de economische crisis op wereldvlak, een zekere Adolf Hitler die in Duitsland aan de macht kwam, de bittere sociaal-economische en politieke strijd in eigen land, de inval van de Italianen in Abessinië, de Spaanse burgeroorlog, de mobilisaties van '38 en '39 en het uitbreken van de tweede wereldoorlog.
En dan kwam '40-'45, met zijn achttiendaagse veldtocht, zijn bezetting en zijn bevrijdingsgevechten...
JULES DESUTTER (St-Laureins, 1882,-1921)
in het mooie uniform van de Jagers te Paard, toen hij zijn soldaten dienst
verrichtte bij het 1e "Chasseurs à cheval" te Bergen. Jules werd op 1 augustus '14 gemobiliseerd en, daar hij tot een van de oudere wederopgeroepen klassen behoorde, bij een transporteenheid ingedeeld. Na de inval van de Duitsers werd zijn eenheid rechts en links ingezet en belandde zijn kompagnie uiteindelijk, op 1 september, in het fort van 's Gravenwezel. Daar verbleef ze tot na de val van Antwerpen. Onder de bedreiging van de zware vijandelijke artillerie, die reeds zoveel Belgische versterkingen vernietigd had, moest het fort zich op tien oktober, zonder slag of stoot, overgeven. De Belgische bezetting werd afgevoerd naar Duitsland. Jules vertoefde tot eind april '15 in twee krijgsgevangenenkampen, waar hij koude en honger kende, en zware arbeid moest verrichten. Om aan dit ellendig regime te ontsnappen ging hij als vrijwilliger bij de boeren werken. Hij was een man met een sterk, koppig karakter, die niet wilde plooien voor de vijand. Als hij door de ontberingen uitgeput geraakte en ziek werd, wilde hij dit evenmin aanvaarden. Begin 1919 keerde hij terug naar zijn vaderland. Zijn gezondheid was ondermijnd, maar zijn geestesgesteldheid ongeknakt. Hij stierf op 6 februari 1921 en liet een weduwe na met twee zeer jonge kinderen. Jules Desutter was één van de weinige Meetjeslandse buitenjongens die een oorlogs- en krijgsgevangenendagboek, bijhielden, en dit naar huis hebben kunnen meebrengen. |
Als alles weer tot rust gekomen was werden drie nieuwe namen in de gedenksteen gebeiteld (14). Er werd een oudstrijdersbond '40-'45 opgericht. Achiel Campe, uit de Rommelsweg, is er de dynamische voorzitter van. De nieuwe bond telt op heden 112 leden. Het is echter begrijpelijk dat voor hen die, op enkele uitzonderingen na, slechts de mobilisatietijd, de achttien dagen, en enkele weken of maanden krijgsgevangenschap meegemaakt hebben, het standbeeld niet die betekenis heeft als voor hun voorgangers uit de eerste wereldoorlog. De verstandhouding tussen de oude en de nieuwe bond is altijd opperbest geweest. De mannen van '40-'45 respekteren hun "anciens" van '14-'18, die op hun beurt waardering hebben voor de jongeren. Samen herdenken ze, de dinsdag van de zomerkermis en op 11 november van elk jaar, de slachtoffers van de beide wereldoorlogen.
Hoewel het gedenkteken steeds goed onderhouden werd door de gemeente kreeg de "tand des tijds" er langzaam maar zeker vat op : de arduinsteen werd grauwachtig en hier en daar ingevreten.
Na het verloop van die tientallen jaren - meer dan een halve eeuw ! - ging voor velen de essentiële betekenis van het standbeeld verloren. Het werd "het monument", "de steen"... zonder meer.
De symbolische en sentimentele waarde ging gelukkig echter niet volledig teloor ! Van tijd tot tijd - niet zo dikwijls - wordt er nog een bloemtuiltje neergelegd door een oude oorlogsweduwe, door een der oorlogswezen, of door een thans volwassen kleinkind dat zijn gesneuvelde grootvader nooit gekend heeft...
Bij de nonnekes en in de gemeentelijke jongensschool wordt regelmatig, in het kader van de milieustudie, les gegeven over de vrijheidsboom, het gedenkteken der gesneuvelden, de vaderlandsliefde... Het rendement van die lessen hangt af van de overtuiging die de onderwijzer of de onderwijzeres terzake bezielt, en van zijn of haar bekwaamheid om de aandacht en de interesse van de scholieren op te wekken.
En dan zijn er natuurlijk de enkele nog valiede oudstrijders van de eerste "grooten oorlog" die, samen met hun jongere collega's, tweemaal per jaar trouw het dodenappel komen houden en hulde brengen aan hun overleden strijdmakkers...
Maar hoe lang zullen zij - die van '14-'18 - dat nog kunnen doen ?...
M.V.
__________________________
P.S.: - Onze welgemeende dank gaat naar Mevr. Cyriel Claeys-De Cock uit
St.-Laureins die ons enkele jaren geleden het programma van het "Groot
Vaderlandsch Feest" schonk. Dit was de aanleiding tot het ontstaan van deze
bijdrage.
- Onze even grote dank richten wij tot de Heer Albert Gailliaert, wiens
welwillende medewerking en hulp het schrijven van dit artikel mogelijk maakten.
- Wij danken ook zeer oprecht de talrijke andere St.-Laureinzenaars die ons
bereidwillig geholpen hebben door het verstrekken van de onmisbare
detailinformatie en het ter beschikking stellen van illustratiemateriaal.
(6) De «haverhoek» was gans achteraan de mannenkant in de kerk. Tijdens de
mis werd daar vroeger duchtig gebabbeld, gelachen en geslapen. Zelfs tot tussen
de beide wereldoorlogen gebeurde het nog dat sommig boeren en duivenmelkers daar
stalen haver, maïs en andere graansoorten vergeleken en keurden...
(7) De frontstrepen waren een soort erkentelijkheidstekens, geen dekoraties,
die tijdens de oorlog '14-'18, aan de soldaten verleend werden voor hun dienst
aan het front. Het maximum aantal ervan, voor iemand die gans de oorlog
daadwerkelijk aan de strijd had deelgenomen, was acht. De frontstrepen werden op
de bovenhelft van de linkermouw van het uniformvest gedragen. Aan de
frontstrepen was - en is nog steeds - een geldelijke vergoeding verbonden. Het
bedrag ervan hangt af van het aantal strepen dat aan de begunstigde toegekend
werd. Zo bracht de eerste streep, tijdens de oorlog zelf, na een jaar front,
veertig centiem per dag op. Na de wapenstilstand werd de dagelijkse vergoeding
omgezet in een rente die driemaandelijks betaald werd. Iemand met acht
frontstrepen trok toen jaarlijks 450 goudfrank. De frontstreeprente volgt de
schommeJingen van de index. Bij het overlijden van de oudstrijder gaat ze voor
de helft over op zijn weduwe.
(8) «'t Getrouwe Maldeghem» was een regionaal weekblad dat uitgegeven werd
door de familie De Lille, te Maldegem. Het werd gesticht in 1888, door Viktor De
Lille, en verscheen tot in 1944. Het was een van de belangrijkste, zoniet het
belangrijkste der Vlaamse weekbladen. Het werd gelezen in Oost- en
West-Vlaanderen, vanaf de kust tot aan het kanaal Gent-Terneuzen en vanaf de
Hollandse grens tot in de streek van Roeselare en Tielt. Dat weekblad had ook
veel abonnees buiten België: in Zeeuws-Vlaanderen, bij de Belgische boeren in
Frankrijk en bij de Vlaamse emigranten in Amerika en Canada.
(9) De gemeente nam trouwens de kosten van al de plechtigheden en van
gans het feest (25 en 26 september) op zich. Voor het dekken hiervan, alsmede voor
de aankoop der vlag, had de gemeenteraad op 12 augustus een krediet van 2.500 Fr. gestemd.
(10) De «Hoorebeke» is een jenever die door de distillerie «Van
Hoorebeke Frères - Huis gesticht in 1740» te Eeklo vervaardigd wordt en
waarvan de Meetjeslanders nooit afkerig zijn geweest.
(11) Bij de artillerie onderscheidt men drie soorten vuurmonden: het
kanon, de mortier en de houwitzer (in 't Frans: obusier). Het kanon heeft een
lange, de mortier een korte, en de houwitzer een halflange loop, dit met betrekking
tot het kaliber van het wapen (d.i. de binnendiameter van de loop).
(12) Zo werden in '14-'18, en tussen de twee wereldoorlogen de
soldaten in het algemeen, doch meer bepaald de « zandstuivers» (het voetvolk) genoemd.
(13) Dit zijn (in januari 1978) : Braet Emiel, De Milde Jeroom, De
Rijcke Theofiel, De Wilde André, Gailliaert Albert, Hoste Bertrand, Praet Edmond en
Van Watermeulen Emiel. Nog twee andere oudstrijders '14-'18 zijn in leven
te St.-Laureins: Fort Kamie1 en Trenson Emiel, ze zijn echter geen lid van de bond.
(14) Het betreft hier Julien De Keyser, die als politieke gevangene in
een Duits koncentratiekamp overleed, Gerard Willems en Bertrand Willems. Beide
laatsten, door de «Werbestelle» opgevorderd om naar Duitsland te gaan werken, «doken
onder» en werden door de Gestapo (Duitse geheime staatspolitie, zeer berucht en gevreesd
tijdens de jongste bezetting) aangehouden. Ze werden naar Duitsland gedeporteerd
en vonden daar de dood.
Vorig artikel: Achterhouden van boeken... |
Inhoud van 1978, jaargang 11 |
Volgend artikel: Op verkenning door Kaprijke (2) |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024