Wij vinden te Brugge, in de Registers van het Brugse Vrije, onder nr. 17.012, blz. 100-107, 131-141 en 162-169, het volgende doodsvonnis. Jacob De Gryse, zoon van Jan, achttien jaar oud en geboren te Leffinge, bij Oostende, wordt wegens menigvuldige kerkdiefstallen veroordeeld tot de dood met de bast (1). Eén van deze heiligschennende inbraken bij nacht greep plaats te Sint-Margriete, in juni 1727.
Hier volgt thans een uittreksel uit bedoeld vonnis:
— | "Hierboven werd gezegd dat ge, na menige kerkdiefstal, het land hadt
verlaten en u naar Kadzand hadt begeven, verder ook naar Vlissingen.
Daar hebt ge dan kennis gemaakt en omgegaan met een zekere Jan Van Hee,
soldaat in het regiment van kolonel Eversteen, in de omgang Lange Jan
genoemd. Alsook met Marie-Margriete Vanden Berghe, dienstmeid van
Marie Coolmans, de weerdinne van de herberge "De Gouden Leeuw"
binnen Vlissingen. Deze Margriete werd om haar ontuchtig leven ook wel
genoemd "de admiraal van de hoeren". Met deze twee personen
hebt ge dikwijls in Vlissingen de bloempjes buiten gezet, drinkende en
verterende wat ge niet bezat. Om deze tering te betalen zijt ge
halfweg juni vertrokken uit Vlissingen, om u op onbehoorlijke
en strafbare middelen geld te bezorgen. Van dat voornemen hadt ge
kennis gegeven aan Lange Jan, hoewel gij niet gezegd hebt hoe en op welke
manier. |
— | In uitvoering van dat plan, zijt ge op 15 juni 1727, een zondag,
vertrokken uit Vlissingen en naar de parochie St.-Margriete gekomen,
waar ge de hoogmis hebt bijgewoond. Opgemerkt moet worden dat het
juist de oktaaf was van het H. Sakrament en dat daardoor het Allerhoogste
was uitgestald en daarna in processie rondgedragen. Daarmee is het
gekomen dat ge "uw onrechtvaardige ogen" hebt laten vallen op de
zilveren ciborie. Dan zijt ge tegen de avond gegaan naar een klein
hofstedeken, niet ver van "de plaetse" van St.-Margriete, alwaar
ge met toestemming van de vrouw in de schuur gegaan zijt om te slapen.
|
— | In de nacht zijt ge daaruit gekomen en gegaan recht naar het huis
van de wagenmaker op de plaatse; en daar hebt ge weggenomen een "eegde",
die ge tot onder een venster hebt gedragen aan de zuidmuur van de kerk.
Daarlangs zijt ge gemakkelijk, volgens uw verklaring, aan dat venster
geraakt. Ge hebt het opengebroken en daarlangs zijt ge op de
biechtstoel terechtgekomen. In de kerk dan, hebt ge een kastje
geopend en uit een schotelken hebt ge 8 stuivers meegenomen. Dan
zijt ge naar het autaar gegaan en hebt ge het hele tabernakel afgenomen.
Dat hebt ge gedragen tot vóór het venster langswaar ge binnengekomen
waart. Dan hebt ge een ladder genomen van vijftien treden, die
naast een nog grotere hing in de kerk. Deze ladder hebt ge laten
rusten op het onderste van het venster. Zo hebt ge, van trap tot
trap, dat tabernakel naar boven gehesen; en boven gekomen, hebt ge het
naar beneden gegooid op het kerkhof. |
— | Met een ploegkouter genomen uit de ploeg van Cornelis Dierijcx,
die op een "brouette" (2) lag vóór het huiis van de wagenmaker,
hebt ge dan de deurtjes van het tabernakel geforceerd. Toen strekte uw heiligschennende
hand zich uit naar de ciborie, die op de grond was gevallen en die de grote gekonsakreerde
specie bevatte, die de pastoor daags tevoren had rondgedragen in de processie, of waarvan de
specie, door het vallen van het tabernakel uit de ciborie op de bodem was gegleden. De
ciborie hebt ge genomen, alsmede het deksel met de vergulde kromme stralen en een rond glas
middenin, dat men op het deksel kon vijzen als men het Allerheiligste wilde tentoonstellen.
Verder ook een kelk en een geweven beursje waarin een zilveren doosje stak, dat in twee delen
openging. Het bovenste deel bevatte de Hosties die men mede droeg naar de zieken; in het
onderste was de H. Olie. Verder nog een zilveren pateen en een tinnen doosje waarin het
Chrisma werd bewaard. |
— | Al deze heilige vaten hebt ge genomen. En die grote
gekonsakreerde specie is door die goddeloze handeling blijven liggen, in
twee stukken gebroken, op de bodem van het tabernakel, hoewel ge
verklaard hebt deze niet met uw handen te hebben aangeraakt. De
tabernakelkast hebt ge dan verder gedragen tot op de hoek van het
kerkhof en vanaf de voetbrug in het water gegooid.
Waarschijnlijk hebt ge daardoor ook laten vallen de zilveren pateen van de
kelk en het tinnen dozeke Chrisma. |
— | Na uw gruwelijke daad te hebben begaan, hebt ge in koelen bloede al
deze gestolen zaken in uwe kazak gebonden en zijt ge daarmee door het
Land van Kadzand getrokken tot aan Breskens, waar ge overgestoken zijt
naar Vlissingen. Daar zijt ge recht naar de herberg De Gouden
Leeuw gegaan en hebt uw misdaad bekend aan Lange Jan, hem het zilverwerk
tonende. Op zijn raad hebt ge alles verborgen in een vuil donker
hol, in de kelder van deze herberg. |
— | Intussen was de misdaad te St.-Margriete ontdekt geworden door de
koster en enkele dorpelingen, die de pastoor van de parochie, die te
Sint-Laureins woonde, verwittigden.
Toen deze aankwam vond hij in
de tabernakelkast die in de gracht lag, de twee stukken van de grote
Hostie en veronderstelde dat het deze was die hij daags tevoren in de
processie had rondgedragen. Deze twee stukken waren door het water
echter zo week geworden, dat hij niet met zekerheid kon zeggen of deze
geheel was. Ook vond hij in de gracht de zilveren pateen van de
kelk. |
— | Intussen wist gij en uw kompagnon Lange Jan geen raad met deze gestolen
voorwerpen, daar men in het omliggende gebied alle bewoners in kennis
had gesteld van de diefstal; en de zilversmeden in het bijzonder waren gelast de
bezitters ervan op te houden. Na zeven dagen het zilver te hebben verborgen
in deze kelder, hebt ge het dan weggebracht en gesteken in het struikgewas langs
het "Westerhoofd" te Vlissingen. Daar lag het ook al zeven tot
acht dagen, toen Jan en Griete, met uw toestemming, ermee naar Middelburg in
Zeeland zijn gegaan. Daar probeerde Lange Jan het te verkopen
aan een smaus (3). Deze echter zeide geen zilver te willen
kopen. Niet verder durvende aandringen, zijn Lange Jan en Griete weergekeerd
naar Vlissingen. |
— | Gij hebt verklaard, kort daarop naar Dort (4) te zijn
gegaan met het zilverwerk, dat in een roodbebloemde neusdoek was geknoopt. Daar
hebt ge het verkocht aan een smaus, en daarvoor elf guldens ontvangen. Dit volgens
uw zeggen. Wederkomende naar Vlissingen met het geld, hebt ge dagelijks gedronken
en omgegaan met Lange Jan en Margriete, totdat het gerucht is beginnen lopen dat gij en
Lange Jan de diefstal hadden gepleegd; en ge hebt u uit Vlissingen teruggetrokken.
Daar men u en Lange Jan verschillende maal in de kelder van De Gouden Leeuw had zien gaan,
en dat Marie Coolmans, de weerdinne, zeker wist dat ge in deze kelder enige vaten of delen
ervan had verstopt of verloren, is op een morgen Andries Vijverman, soldaat onder kolonel
Eversteen, op het zeggen van de waardin, in de kelder gaan rondneuzen en rondspeuren.
In een hoek onder een hoop vuiligheid heeft hij dan het zilveren doosje gevonden en een
zilveren wereldbolletje, dat op- en afgevezen kon worden op het deksel van de ciborie.
Van deze twee stukken waren de zilveren kruisjes afgebroken,
die er op stonden. Op verzoek van Marie Coolmans had Vijverman dit enkele dagen bij
zich gehouden. Dan had hij het in handen gegeven van zijn kapitein Roper, om het te
bewaren tot vast stond dat de diefstal was bekend geworden. De kruisjes waren dan
door de militaire rechters ter hand gesteld van VLDen
(5). |
— | Hoewel gij goed wist dat men u overal zocht en trachtte u te
arresteren, zijt ge daaraan kunnen ontsnappen. Overmoedig zijt ge
sedert oogst 1727 hier in deze stad en het land gekomen en hebt er uw
boos werk verder gezet. Tot ge in de nacht van 13 op 14 maart l.l.
ten huize van Anthone Bellamy te Brugge gevangen zijt genomen. Dit
alles is gebleken uit uw eigen bekentenissen en alle informatie en
onderzoek. Dat zulke kerkdiefstallen met brake, heiligschenderijen
en godslasteringen niet "lijdelijk en zijn in een land van rechte"
zonder bestraffing, zo is 't dat de Heren besluiten u, Jacobus De
Grijse, zoon van Jan, achttien jaar oud en geboren te Leffinge, te
straffen volgens wet en recht, anderen tot voorbeeld. |
— | Burgemeester ende schepenen 's Lands van den Vrijen, hebben u, Jacobus De Grijse zoon van Jan, alhier present, veroordeeld om gebracht te worden voor het Landhuis op een schavot en aldaar, nadat uw twee handen zullen zijn afgekapt, aan een staak met een bast (6) gewoeld te worden tot er de dood op volgt. Daarna zal uw dode lichaam door het vuur helemaal verteerd worden en de asse ervan overgebracht en verstrooid op het galgeveld. Daarbij wordt beslag gelegd op al uw goederen, zo roerende als onroerende, waar die ook mogen staan of gelegen zijn, ten behoeve van wie het behoort, de kosten van de rechtspraak en diens uitvoering vooraf genomen. Uitgesproken en uitgevoerd op 19 juni 1728. |
Verder is besloten op 15 juni in de Kamer: de gevangene op zaterdag toekomende te laten brengen uit de gevangenis, op een hurde (7), om in de Vierschare te verschijnen en gebracht te worden vóór het Landhuis".
Aldus kwam deze jonge boef aan zijn verschrikkelijk einde. Te Beernem had hij zijn laatste misdrijf gepleegd... Het afhakken van de beide handen was de normale straf voor heiligschennende diefstallen in die tijd. Volgens onze begrippen is het gruwelijk, maar het bleek alleszins afschrikwekkend.
Overigens leert deze geschiedenis ons, hoe er ook al "in die goeie oude tijd" een echte onderwereld bestond, een aaneengesloten corporatie van zware jongens en lichte meisjes, die elkaar overal wisten te vinden, in brandewijnhuizen, hoerekoten en duistere holen van helers, over gans het vlaamssprekend gebied en zelfs daarbuiten...
Alf. RYSERHOVE
__________________________
(1) Een bast is eigenlijk een snoer of draad, bij goudsmeden en timmerlieden
(De Bo). Zie verder voetnoot 6.
(2) Naam van een ouderwetse driewiel- of stortkar.
(3) Smaus = scheldnaam voor een Jood. Vroeger in meer algemene zin voor
woekeraar of heler.
(4) Dort zou Dordrecht kunnen betekenen. Maar elders in het procesbundel
blijkt dat hiermee ook de stad Goes kan bedoeld zijn !
(5) VLDen = initialen die vermoedelijk "Vlaanderen" betekenen.
(6) Met een bast gewoeld worden = gewurgd worden, de keel toe geschroefd
worden met een draaiende beweging. Een bast was oorspronkelijk een tenen twijg
of een zware widauwwis. In de rechtspraak echter is de betekenis telkens een
hennepkoord.
(7) Een hurde, horde of hort is een soort mat gevlochten uit dikke
wilgetenen. Zij werd gebruikt als "sleep", voor het uiterst fijn leggen van een
partij zaailand, b,v. een vlaschaard. Een gevangene werd gekneveld op een horde geplaatst
en zo door een paard naar de strafplaats getrokken of gesleept.
Vorig artikel: Het Goed te Breebroek te Waarschoot |
Inhoud van 1980, jaargang 13 |
Volgend artikel: Chronologie van de Eeklose gebeurtenissen (4) |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 06-06-2023
Copyright Notice (c) 2024