Situering:
Door het graven van de Sassevaart medio 16de eeuw, werd de homogeniteit van het Ambacht Assenede, welk we tot ons werkgebied rekenen, drastisch verstoord. Daardoor kwamen Wachtebeke en St.-Kruis-Winkel op de oostzijde van het huidig kanaal Gent-Terneuzen te liggen, waardoor de ingezetenen zich dermate geïsoleerd voelden dat tot en met het einde van het Ancien Regime gestreefd werd naar een zekere vorm van zelfstandigheid. Pas na het verdwijnen van het Ancien Regime kwam Wachtebeke uiteindelijk op eigen benen te staan.
Tot 1964 bleef het prachtig agrarisch karakter van Wachtebeke volledig gehandhaafd. Door een gewijzigde infrastruktuur in de kanaalzone kwamen toen ganse gebieden bij Gent en Zelzate.
Bezitsstruktuur te Wachtebeke a° 1531. |
RAG-kaarten en plans 686. |
Door deze annexaties verloor Wachtebeke circa 100 ha in het westen, maar ontving als compensatie ca. 350 ha in het oosten uit het oude Mendonk, waarin heden het Provinciaal Domein Puyenbroek gelegen is. Dit nu nog steeds uiterst aantrekkelijk dorp ligt op 20 km ten noorden van Gent en wordt in het noorden begrensd door Zeeuws-Vlaanderen, ten oosten door Moerbeke, ten zuiden door Zaffelare en ten westen door Zelzate en St.-Kruis-Winkel, thans Gents gebied. Wachtebeke heeft een oppervlakte van 3.453 ha en telde in maart 1981, 6.939 inwoners. Het hoogste punt, ca. 12 meter is te situeren rond het gehucht Kalve, dat gelegen is op de zandrug die Wachtebeke van oost naar west kruist. Noord en zuid van deze lijn krijgen we een snelle reliëfdaling, in dermate dat de kerk zich slechts bevindt op de hoogtelijn van 6,48 meter.
De St.-Katarinakerk te Wachtebeke omstreeks 1946. |
Copyright A.C.L. Brussel. |
HET MIDDELEEUWS WACHTEBEKE
Het is pas op het einde van de 12de eeuw dat de naam Wachtebeke voor het eerst voorkomt
in het nog voorhanden zijnde bronnenmateriaal. De huidige schrijfwijze vonden we
voor het eerst in een oorkonde van 1201.
Varianten waren o.a.: Wagtebeke (A° 1198), Wahctebecce (A° 1225),Wachzebeke (A° 1233),
Wascbeke (A° 1262), Wactebecque (A° 1403), Wabeke (A° 1645).
Etymologisch biedt de naam, hoewel ogenschijnlijk de verklaring voor de hand ligt, heel
wat moeilijkheden. Men is tot nu toe, nog tot geen eensgezinde en
sluitende woordverklaring gekomen.
Dr. M. Gysseling in zijn toponymisch woordenboek, leidt de naam af van het Germaans
"wahwö" d.w.z. "wacht" en "baki" wat "beek" betekent,
waaruit we geneigd zijn af te leiden... wacht (houden) aan een beek.
Het altaar toegewijd aan O.L- Vrouw. |
Copyright A.C.L. Brussel. |
F. De Potter en J. Broeckaert citeren in hun Geschiedenis van Wachtebeke, twee etymologen
die voor "Wachtebeke" een bijna identieke verklaring geven. Volgens de heren
Willems en Desmet is de naam eveneens afgeleid van "wachten". Evenwel zijn
beiden van mening dat er hier vroeger een marke of grenslijn bestond. Zij steunden zich
op een ordonnantie van 864, uitgevaardigd door Karel de Kale. Helaas is deze ordonnantie
al te vaag in haar omschrijving en als dusdanig kunnen er heel wat waterlopen in aanmerking
genomen worden. Vandaar ook dat dr. Gysseling heel wat discreter te werk gaat
en zich betreffende die marke of grenslijn van elk kommentaar onthoudt.
Het ontstaan van Wachtebeke is een typisch voorbeeld van een ontginningsdorp langs een reeds
bestaande, voor onze streek vitale weg: De Antwerpse Heerweg. Deze heerweg ontstond op
de duinenrij die zich uitstrekt langs de as Brugge-Antwerpen, over Maldegem, Eeklo, Lembeke,
Ertvelde-Kluizen, Wachtebeke, via Moerbekeweg, en Land van Waas naar Antwerpen.
Het dorp, richting St.-Kruis- Winkel, 1903. |
Copyright A.C.L. Brussel. |
Alhoewel "heerweg" duidt op een Romeinse aanleg, gaat het ontstaan van deze weg
terug tot in de prehistorie. Dit wordt aangetoond door de verschillende vroeg-paleolitische
vindplaatsen langs deze primaire weg. De Romeinen hebben deze weg enkel aangepast en
verbeterd en we vinden hem op de Romeinse kaarten aangeduid als een secundaire heerweg.
Dat Wachtebeke, ten overstaan van aangrenzende gemeenten zoals Zaffelare en Mendonk, een vrij laat
ontstaan kende is voor de hand liggend. In het noorden werd de streek geteisterd door het
wassende water van de Canisvliet, die rechtstreeks in verbinding stond met de Honte en als dusdanig
sterk onderhevig was aan getijschommelingen.
Zuidoost daarvan hadden we de uitlopers van het zogenaamde Koningsforest, het geliefkoosde jachtgebied
van de Vlaamse adel, dat westelijk begrensd werd door een reusachtige heidevlakte.
Die heidevlakte vond reeds haar oorsprong in het Bulskampveld te Beernem, strekte zich oostelijk uit
over het Aalterveld, het Maldegemveld, verder in verspreide uitlopers over het grondgebied van Waarschoot
en Eeklo, sloot als een voortzetting aan op de uitgestrekte heidevlakte, die omzeggens het gehele
grondgebied van de gemeente Lembeke, Oosteeklo, Assenede, Ertvelde en Kluizen bestreek om in Wachtebeke
over te gaan in boscomplexen, o.a. het bos van Mentocht en het reeds eerder genoemde Koningsforest.
De voornoemde zandrug die Wachtebeke doorsneed, vormde als het ware een natuurlijke buffer die enerzijds
de Bijloke heide in het westen en anderzijds de Penebossen, als restant van het boscomplex, in het oosten
begrensde.
Over de duinengordel, troffen we in het westelijk deel van de gemeente een moeras- en bosachtige streek
aan, wat blijkt uit de naamlaag die we daar aantreffen:
zoals "Hetselaer" en "Hullebusschen" waarbij "laer" een bos-moerassig
terrein betekent, en "busch" wijst op de aanwezigheid van struikgewas en bos. Het
resterende gebied dat zich uitstrekt ten zuiden van de Gentse Heerweg, over het dorp, via de Dries
aansluitend met de Antwerpse Heerweg over Kalve tot de grens van Moerbeke, behoort volledig tot het
stroomgebied van de Durme. Het was een laaggelegen moerassig gebied dat tevens de zuidelijke
grens vormde van het huidige Wachtebeke met Zaffelare, Mendonk en St.-Kruis-Winkel.
De huidige Moervaart en Zuidlede zijn de enige voor ons onbetwiste natuurlijke
waterlopen die Wachtebeke bevloeien.
Oorspronkelijk werd de ganse loop van de rivier als "Durme" geïdentificeerd en het
is vrijwel zeker dat ze zich op de grens Wachtebeke-Mendonk in twee gelijkwaardige armen
splitste: de noordelijke arm werd de "Noordlede", de latere Moervaart, de zuidelijke
arm noemde men de "Zuidlede". Tussen beide rivierarmen bevond zich een
laaggelegen moerassig gebied.
Reeds vroeg werd de Noordlede gekanaliseerd en opgenomen in het complex van de
moerwaterlopen die de noordelijke uitbatingcentra, waaronder Wachtebeke, in
verbinding stelden met Gent, dit hoofdzakelijk voor het verschepen van turf en
brandhout.
Wat de latergenoemde Langelede en de Axelse vaart betreft, zijn we geneigd aan
te nemen dat we hier te doen hebben met door mensenhanden gedolven waterlopen,
zonder echter de mogelijkheid uit te sluiten als zou er gedeeltelijk gegraven
zijn in de beddingen van kleinere natuurlijke waterlopen.
Wanneer we de oorkonden van de 13de eeuw overlopen, stellen we vast dat de
moergronden, die hoofdzakelijk gebruikt werden voor het delven van turf, zich in
een smalle strook tussen Schote en Kalve in noordelijke richting uitstrekten,
m.a.w. de moer was in de lengte uitgebouwd en behoorde tot de Markette-moer,
zoals we op een kaart van het begin der 16de eeuw duidelijk kunnen waarnemen.
Nu is het ook zo dat de voornoemde Langelede en de Axelse vaart evenwijdig liepen
en tevens de ontginningsmoer van zuid naar noord volledig volgden.
Als dusdanig een ideaal afvoernet voor de gedolven turven, die via één der kanalen
en langs de Moervaart een afzet vonden in Gent.
Verliezen we ook niet uit het oog dat in de vroege middeleeuwen het vervoer te water
belangrijker was dan het vervoer te land.
Een oorkonde van 1372 citeerde de latere Langelede als "Broeder Clais leede".
Een vermelding die we slechts éénmaal aantreffen. Was die "Broeder Clais"
betrokken bij de eerste kanalisatie of had hij de eerste turfuitbating alhier in handen ?
De Vierschaar na de herstellingswerken van 1937. |
Copyright A.C.L. Brussel. |
Essentiële vragen waar we tot op heden geen antwoord op vonden. Een
gelijkaardig feit kenmerkt de Axelse vaart. Ongetwijfeld hebben we hier te
maken met een gedeeltelijk gedolven kanaal, waarvan de oorsprong vermoedelijk
niet verder terug gaat dan tot het einde der 14de eeuw. Merken we op dat we
tot heden geen enkele bron voor 1401 aantreffen die het bestaan van de voornoemde
vaart in zijn volledigheid vanaf de Moervaart tot den "Overslach"
aantoont. Er moet nooit een rechtstreekse verbinding met Axel bestaan hebben,
immers wanneer in januari 1483 door de schepen van Gent een reglement werd
uitgevaardigd betreffende de afwatering en de scheepvaart met het Ambacht van Axel,
behandelt het stuk uitdrukkelijk de Langelede.
Ware de Axelse vaart toen in rechtstreekse verbinding geweest met Axel, dan was
het kanaal ongetwijfeld in het betreffende stuk ook behandeld geweest, wat geenszins
het geval is.
Dat de bronnen betreffende de Axelse vaart zo schaars zijn spruit voort uit zijn
kortstondige bloei. Eens dat zijn belang als verbindingsweg tussen Biervliet -
Terneuzen - Axel en Gent te niet werd gedaan door de Sasse vaart, gedolven in
1547, verzandde de Axelse vaart spoedig tot een gewone sloot.
BEZITSSTRUKTUUR
Vanaf de 11de tot de 13de eeuw werd door de graven van Vlaanderen een
vercijnzingspolitiek gevoerd om de minderwaardige of niet belangrijke gronden in
cultuur te laten brengen. Het is vanzelfsprekend dat de inzet bij alle graven
niet even ver doorgedreven was.
Onder de regering van Robrecht de Fries (1071-1093) werd die politiek in
Binnen-Vlaanderen op grote schaal toegepast.
Graaf Filips van de Elzas (1168-1191) daarentegen, nam het initiatief om in
plaats van de bossen, "wastinnen" en "moeren" te laten ontginnen,
zij het nog in beperkte omvang.
In een oorkonde verklaarde hij dat de ontginningen te snel voortschreden en dat
er weldra geen bossen meer zouden overblijven. Het is naar alle
waarschijnlijkheid aan deze aktie te wijten dat Wachtebeke zijn ontstaan kende.
Het zal de graaf ook niet onbekend geweest zijn dat Wachtebeke voor een groot
deel bestond uit moergronden, die wegens hun ligging van gering belang waren, en
als dusdanig alle vereisten inhielden om in uitbating gegeven te worden.
In de eerste stadia van de vercijnzingspolitiek bestond er alleen langs
particuliere zijde enige belangstelling voor dit nieuwe procédé.
Onder de regering van Johanna van Constantinopel (1205-1244), meer in het
bijzonder vanaf 1240, waren ook de kloosters en hospitalen gewonnen voor deze
wijze van ontginnen.
Niettegenstaande de late belangstelling van de geestelijke instellingen hoeft
het ons niet te verwonderen het grootste deel van deze cultuurgronden aan te
treffen in handen van religieuze orden. Gravin Johanna stond immers bekend om
haar zorg voor dergelijke instellingen.
Onder de meestbegunstigden noemen we de abdijen Sint-Pieters en Sint-Baafs te
Gent, en de abdij van Markette bij Rijsel.
De Sint-Pietersabdij had sedert het laatste kwart van de 12de eeuw gronden
verworven te Wachtebeke.
Door een oorkonde van ± 1175 weten we dat Graaf Filips van de Elzas enkele
moergronden schonk aan het sticht St.-Pieters, gelegen tussen de Lankdam en de
weg die gaat naar Kalve.
Wat Kalve betreft rest er ons nog steeds een open vraag! We achten het niet
uitgesloten dat Kalve een ontginningscentrum was lang voor de kern die het
latere dorp Wachtebeke zal genoemd worden tot stand kwam. Wanneer we ter
gelegenheid van de openstelling van het heemmuseum van de heer G. De Laender op
21 september 1975 een persoonlijk gesprek hadden met dr. M. Gysseling was deze
de mening toegedaan dat "Kalve" een voorhistorische oorsprong heeft.
Konden we de ontstaansevolutie van de dorpskern vrij nauwkeurig volgen, voor
Kalve, is dit geenszins het geval. Niettemin zijn hier alle faktoren aanwezig om
deze stelling te staven.
Vooreerst is Kalve gelegen op de zandrug waarvan we reeds vroeger melding
maakten.
Wanneer we de reliëfkaart bekijken stellen we vast dat het zich tevens op het
hoogste punt bevindt, nl. 12 meter boven de zeespiegel; de kerk van Wachtebeke
daarentegen bevindt zich slechts op 6,48 meter.
Het dorp gezien richting Moerbeke rond de eeuwwisseling. |
Copyright A.C.L. Brussel. |
Stippen we daarbij aan dat het noordelijk aansloot bij het boscomplex en
zuidelijk via een kleine arm, het latere Kalvevaardeken, in verbinding stond met de
huidige Moervaart, wat een ideaal vervoer te water bood en als dusdanig een gedroomd
uitbatingsgebied voor de vroegere ontginning van hout.
De eigenlijke curtis Wachtebeke van de St.-Pietersabdij kwam vermoedelijk tot stand
nog voor 1198, wanneer Graaf Boudewijn een gift bevestigt van zijn voorganger Filips
van de Elzas aan de St.-Pietersabdij van heide en meersen die tussen Wachtebeke, Kalve
en Wulfschote te situeren vallen.
Op het einde van de 12de eeuw bezat de abdij reeds 100 bunder moer, tussen Kalve en
Wulfschote. Wulfschote moet zich ten zuiden van Kalve bevonden hebben terwijl
de voornoemde 100 bunder zich in westelijke richting uitstrekte naar Wachtebeke
dorp toe.
De curtis was gevestigd dichtbij het dorp op het later genoemde "Goed
Overlede".
Het is vanzelfsprekend dat de eerst in cultuurgebrachte gronden zich rond het sticht
centraliseerden.
Reeds in de 14de eeuw pachten Hughe Braem en Jan vande Brouk, 70 bunder meers en
wastine te Wachtebeke, w.o.: "de niewe mersch, d'oude mersch, eversaert,
t' gaverkijn, de wal en coedonc", die in hoofdzaak te lokaliseren zijn
rond hun uitbatingscentrum.
Op 13 maart 1225 verkocht Johanna van Constantinopel 90 bunder wastine, coudonc
genaamd, aan de St.-Pietersabdij en aan Walter, zoon van Lennoot de Gandavo voor
12 deniers het bunder. Van deze 90 bunder had de abdij amper 5 bunder verworven,
wat blijkt uit een schrift dat de data van aankoop benadert: "item twee sticke
hoeghe landt 5 bunre dat men heet coedonc...".
Zicht op het Dorp vanop de kerktoren rond 1900. Naast de afspanning "De Groene Poort" en de oude herberg "Den Gouden Leeuw" bemerken we uiterst rechts het "steenen huis van plaisantie, het hof Spreeuwenburch", later in de volksmond het "kasteelken" genoemd. |
Copyright A.C.L. Brussel. |
De laatste aankoop die de abdij verrichtte met het oogmerk woeste gronden in
cultuur te brengen dateert van het midden van de 13de eeuw. Gravin Margareta
van Constantinopel hechtte de goedkeuring aan de verkoop van 17 bunder moer die
gelegen waren tussen Kalve en Wulfschote.
Niettegenstaande de vroege inplanting te Wachtebeke heeft de St.-Pietersabdij
hier toch niet die grootse ontginningsaktie gevoerd die we zullen opmerken van
een St.-Baafs of een Markette abdij.
Aldus kunnen we stellen dat het bezitspatroon van de St.-Pietersabdij omstreeks
1250 gevormd was, dat ze beschikte over een curtis in de omgeving van het dorp
en dat de bezittingen zich in hoofdzaak uitstrekten rond hun centra en langs de
as Kalve - Wachtebeke dorp.
Het is pas op het einde van het eerste kwart der 13de eeuw dat we de
aanwezigheid van de Markette abdij alhier vaststellen. De latere
grootgrondbezitter te Wachtebeke kwam hier dus eerder laat ontginnen..
In juni 1228 schonken Graaf Ferdinand en Gravin Johanna 11 bunder moer aan de
Markette, gelegen tussen Boudelo en Ertvelde.
Dat de ontginning van deze 11 bunder pas na 1233 een aanvang nam leiden we af
uit een oorkonde van voornoemde datum, waarin Raas van Gaver, bouteillier van
Vlaanderen en Alard van Heule, genaamd Butere, bekend maken de 11 bunder moer
gemeten te hebben.
De Statiestraat, genomen vanaf de Vierweegse richting Station omstreeks de eeuwwisseling. |
Copyright A.C.L. Brussel. |
Aldus was het voor de abdij noodzakelijk geworden om te Wachtebeke een curtis op
te richten. Tevens diende uitgezien naar uitbreiding van hun grondbezit
alhier, 11 bunder ontginningsgrond waren immers te gering om een uitbatingscentrum te
verantwoorden.
Beide noodwendigheden boden zich onder ideale voorwaarden aan in 1233.
Graaf Boudewijn van Constantinopel had in 1201 een leen geschonken aan Lennoot van Gent
bestaande uit 50 bunder wastinen en 16 bunder moer. Nog in hetzelfde jaar liet hij
er een huis bouwen dat de naam kreeg van "ten schote". Diverse oorkonden
plaatsen dit huis in de onmiddellijke omgeving van de curtis van St.-Pieters en dus ook
in de nabijheid van de huidige dorpskern.
Na de dood van Lennoot ging het huis over op zijn zoon Walter, die het in november 1233
verkocht aan de Markette samen met de 50 bunder wastine en 16 bunder moer.
Meteen was de curtis van de Markette te Wachtebeke gevestigd. Diezelfde bron vermeldt
eveneens dat de abdij reeds 66 bunder in cultuur gebrachte grond bezat. "...
vermoedelijk reeds van vóór 1233...". Iets wat sterk te betwijfelen valt, want
in 1236 werden de bezittingen van de abdij in een charter beschreven. Voor Wachtebeke
treffen we enkel de reeds vermelde 11 bunder aan samen met de
gronden verworven bij de aankoop van 1233, zijnde 50 bunder heide en 16 bunder
moer.
Zodoende konden onmogelijk reeds 66 bunder in cultuurgebrachte gronden de abdij hebben
toebehoord. Tenware steller de pas aangekochte gronden in rekening bracht.
Omstreeks 1240 moet de abdij nogmaals 50 bunder heide aangekocht hebben te Kalve, daar in
februari Raas van Gaver en Alard van Heule het stuk gemeten hebben.
De invloed die van de abdij zou uitgaan bij de ontwikkeling van Wachtebeke nam pas vaste
vorm aan na het aanschaffen van niet minder dan 500 bunder moer, in 1244, die we kunnen
vereenzelvigen met de latere Markettemoer in het noorden van Wachtebeke, die toen ten volle
de verantwoorde naam van "moeres" toebedeeld kreeg!
Als toemaatje bij deze transaktie moest het sticht jaarlijks 8 vaten wijn leveren aan het
hospitaal van het convent.
Analoog met de St.-Pietersabdij eindigden omstreeks het midden van de 13de eeuw de massale
aankopen.
Aan de hand van de nog voorhanden zijnde oorkonden stellen we vast dat de
Markette 627 bunder wastine en moergronden te Wachtebeke in eigendom had.
Wanneer in 1248 de abdij zelf een inventaris maakt van haar bezittingen te
Wachtebeke, kwam men tot de bevinding dat ze beschikten over 527 bunder moer en
100 bunder wastine.
Door een oorkonde van 1251, waarin Markette 5 bunder veen verkocht te Kalve aan
Boudewijn de Curia, een Gents poorter, kregen we een vrij volledig beeld:van de
Markette gronden te Wachtebeke.
Het Markettegoed strekte zich van de lijn Schote - Kalve in noordelijke richting
uit. Het moergebied dat Markette zich hier had toegeëigend behoorde tot het
veengebied Ertvelde-Boudelo. In grote trekken was de begrenzing: ten westen
van Schote langs de Antwerpse Heerweg tot de Bijloke heide om dan in noordelijke
richting voor het Kloosterbos, de Akker en de Kelderputten tot in de Venne af te
buigen. Van daaraf ging het in rechte lijn naar Ramonshoek wat tevens de
noordelijke grens vormde; oostelijk volgde het de huidige Melkerijstraat om dan
spits uit te schieten tot in de Achterhoek om eveneens noordwaarts aan te
sluiten in de Ramonshoek. De hierbij weergegeven kaart, van het begin van
de 16de eeuw geeft een duidelijk beeld van de eigendomsverhouding, waarin de
Markette haar 627 bunder bij benadering het vierde deel van de oppervlakte van
het huidige Wachtebeke vertegenwoordigt.
De bezitsvorm van de St.-Baafsabdij alhier vertoont een gans ander karakter dan die
van de tot nog tot behandelde grootgrondbezitters. Enerzijds hadden ze in de
loop der 13de eeuw (1240-43) 1150 bunder aangekocht die omzeggens volledig in
het huidige Wachtebeke te lokaliseren zijn.
Deze aangekochte grond behoorde tot de heerlijkheid Wulfsdonk die over een eigen
rechtspraak beschikte, uitgezonderd de hogere die de graaf zelf behouden had.
Als dusdanig was dit gebied weinig afhankelijk van de magistratuur van
Wachtebeke.
De Statiestraat richting dorp ca. 1913. Links achter het huis van de bareelwachter bemerken we het handelaarshuis van Jozef Persijn, Thans bewoond door ere-schoolhoofd J. Dewaele. Aan deze gevel is de gedenkplaat aangebracht van Dr. Jules Persijn. |
Copyright A.C.L. Brussel. |
Anderzijds bezat de abdij op het einde van de 13de eeuw ca. 79 bunder moer rond
Kalve die bij haar bezittingen te Wulfsdonk nauw aansloot en waarvan het beheer
vanuit dezelfde curtis werd verzekerd, zonder daarom onder de heerlijkheid te
vallen. Deze moergronden werden als turfgronden rechtstreeks uitgebaat door de
abdij. De eerste gronden die de abdij te onzent verwierf, waren gelegen tussen
de Zuidlede en de Moervaart.
Het uitgangspunt van de bezitsvorming van Sint-Baafs was een schenking van Gravin
Johanna van Constantinopel in 1236. De abdij verwierf toen "quinque
boneria de Onlende, memorato loco adjacentia", te "Hodonc".
Hodonc is het latere Oostdonk. Vroeger behoorde het tot Mendonk, heden ligt het
binnen Wachtebeke en vormt de zuidelijke grens met het huidige Mendonk-Gent.
Reeds heel vroeg waren die woeste gronden aan de Sint-Baafsabdij "50 honaria
wastine super ostune" ter ontginning gegeven.
Tevens bezat de abdij reeds lang vóór hun reusachtige aankoop, in 1240, vijf
bunder, waarop ze later een curtis heeft opgericht.
Onlende, de oorspronkelijke benaming voor het ganse woeste gebied dat zich ten oosten
van Mendonk tussen de Zuidlede en de Moervaart uitstrekte werd in 1240 door graaf Thomas
en gravin Johanna bijna in zijn geheel aan de Sint-Baafsabdij verkocht. De graaf
behield enkel de hoge rechtspraak. Tevens moest de abdij aan de "Gentse
brieven" een jaarlijkse cijns betalen van 1 denier per bunder. De grenzen van
het nieuwe abdijbezit waren duidelijk aangegeven wat het lokaliseren
in de hand werkt.
In het oosten" streckende totten onlende toebehoorende den abt ende convente van
bodeloe...". Deze strekt zich uit op de westelijke oever van de huidige
Moervaart, die even ten oosten van het gehucht Coudenborne van oostelijke naar
zuidelijke richting een zwenking maakt om zuid van de onlende van Boudelo terug
de Zuidlede te vervoegen.
In het westen "... totter hofsteden of den onlende van Ste Baefs dat men
ghemeenlike heet Licht, ende over de waterleede die men heet noerdleede te
Vevoorde...". Dit is blijkbaar de Onlende die gravin Johanna in 1236 te
Oostdonk aan St.-Baafs geschonken had.
De noordelijke grens werd gevormd door een uitgestrekte moer vanaf Kalve, in het
westen tot Coudenborne, bij Boudelo in het oosten, "... lancx den moeren
streckende van Calve naer baudeloo ende ooc nevens de heerstraete van
moerbeke...".
Naar het zuiden toe werd de grens niet zo nauwkeurig omschreven "metter
zuudzijde ande heerlijcheden ofte onlende van exarde duer de zuudleede".
Aan de hand van latere kaarten weten we dat vanaf Mendonk tot aan de grens van
Zaffelare en Eksaarde de Zuidlede de grens vormde. Verder oostwaarts strekte
zich het aangekochte gebied uit tot over de Zuidlede, binnen het huidige
Eksaarde.
Uit een oorkonde van 1241 blijkt dat door grafelijke beambten in aanwezigheid van
vertegenwoordigers van de abdij de opmetingen van "onlende" was gebeurd.
Het nieuwe abdijdomein had een oppervlakte van 990 bunder en was voor 20 sol per
bunder aan Sint-Baafs verkocht.
In 1243 blijkt dat gravin Johanna het verkochte gebied terug heeft laten opmeten,
waarbij men vaststelde dat door de schuld van de grafelijke landmeters 162 bunder
meer was toegekend dan de 990 bunder zoals voorzien in de verkoopsakte.
Onder de betwiste 162 bunder bevonden zich 15 bunder, langsheen de Zuidlede, Dorme
genaamd. Sint-Baafs kreeg het teveel toegewezen mits een jaarlijkse cijns van
1 denier per bunder in de grafelijke schatkist te storten. Aldus beschikte de
abdij voortaan over 1150 bunder die grosso modo gelegen waren tussen de Moervaart
en de Zuidlede.
Reeds vroeg werd overgegaan tot de ontginning van delen van het domein. In 1243
hadden ze percelen afgebakend met grachten die tevens voor de drainering van de
lage gronden zorgden.
Van de 1150 bunder waren er in 1322 ongeveer 600 aan particulieren ter ontginning
gegeven, tegen betaling van een jaarlijkse cijns. 's Gravens politiek gold hier
als voorbeeld voor de abdijen, die de vercijnzing massaal in toepassing brachten, nu
evenwel op kleinere percelen maar met een zwaardere cijnslast per oppervlakte eenheid.
Tenslotte dient er nog een woord gezegd over de moeren of turfgronden die Sint-Baafs
in de omgeving van Kalve bezat en waarvan het beheer vanuit de curtis Wulfsdonk werd
verzekerd. In 1263 oorkondt gravin Margaretha dat de abdij in de nabijheid van
Kalve 56 bunder moergrond bezat die ze eertijds van graaf Boudewijn IX en van graaf
Ferdinand, respektievelijk zijnde 40 en 16 bunder, had ontvangen.
Walderdonkbrug, richting Zelzate ca. 1907. |
(prentkaart uit de verzameling Heemkundige Kring Oud-Wachtebeke). |
Het moer strekte zich uit langs de noordelijke oever van de Moervaart, grensde
ten noorden aan het grafelijk moer, ten zuiden aan de onlende van Sint-Baafs en
oost en west aan de moeren van de abdijen van Affligem en van Ninove.
In april 1276 verkocht gravin Margaretha nogmaals 4 bunder moer aan de abdij,
ten oosten van Kalve voor 22 pond, tegen een jaarlijkse cijns van 6 deniers het
bunder, te betalen aan de "Brieven van Assenede".
In oktober van hetzelfde jaar kocht de abdij opnieuw 8 gemet 150 roeden van het
grafelijk moer, die bij de andere moergronden aansloot.
Een laatste noemenswaardige uitbreiding greep plaats in 1297. Door de aankoop
van 16 bunder, aan 6 deniers de bunder, breidde de abdij haar moergronden nu
ook uit naar het westen tot aan de dorpskern van Wachtebeke.
Onder de kleinere grondbezitters die bij de eerste ontginningsaktie betrokken
waren noteerden we o.a. de Abdij van Ename die sedert 1186 vijftig gemeten moer
bezat, gelegen tussen de moer van de Abdij van Loos en die van Raas van Gaver.
Uit een cijnsrekening van Dirkin van Assenede van 1289 is ons bekend dat de
Abdij van Loos, 11 bunder moer te Wachtebeke in eigendom had, die zich ten
oosten van de huidige Lepelstraat, in langsrichting uitstrekten.
De Abdij van Ninove bezat reeds voor 1201 een curtis te Kalve. In de omgeving
van hun uitbatingscentrum hadden ze van Boudewijn IX rond het jaar 1200 dertig
bunder moer verkregen, daar in 1202 Raas van Gaver de schenking bevestigt, van
graaf Boudewijn IX, van twintig bunder moer die aan de oostzijde van de
St.Pietersmoer grensden en in zuidelijke richting tot tegen Mendonk kwamen.
De resterende 10 bunder lagen te Kalve bij "cijpdunc".
De Abdij van Doornzele bezat te Kalve, zuid van de Moervaart ca. 6 bunder meers,
die later vermeld werd als "het Mat". Naar alle waarschijnlijkheid is de
abdij vrij laat in het bezit gekomen van deze gronden. Een nauwkeurige datum
van hun inplanting alhier is ons niet bekend.
Gelijklopend met de Abdij van Doornzele heeft het Convent van Nazareth het "Goed van
Penen" pas in bezit gekregen na het beëindigen van de eerste ontginningen.
Het Clooster van Ter Hagen dat ten onzent hoofzakelijk aan inpoldering deed,
bezat in het noordoosten van Wachtebeke veengronden, die zich uitstrekten tot op
het grondgebied van Moerbeke. Voor de 15de eeuw treffen we geen bronnen aan die
de aanwezigheid van het klooster alhier laat veronderstellen.
De aanwezigheid van het Rijke Gasthuis dateert van omstreeks 1280. Hun
bezittingen, die zeer gering waren en hoofdzakelijk bestonden uit moergronden,
verwierven ze langs de Langelede en de Wijnlede, door een eeuw lang kleine
partijen aan te kopen. Kennelijk werden ze aangekocht om zelf te ontturven,
aangezien er nooit in pacht werden gegeven.
Uiteindelijk resten ons nog de eigendommen van de Zuster der Bijloke te Gent,
die ze hier bezaten.
De Bijloke die faam verwierf door de veelvuldige inpolderingen in onze streek, had
haar eerste eigendommen als dusdanig dan ook in de Vier Ambachten verworven.
In 1260 bezaten ze 1245 bunder, waarvan er 898 gelegen waren in het ambacht.
Het is wel opvallend dat ze op het einde van de 16de eeuw nog geen bezittingen
hadden te Wachtebeke.
Het is pas in 1655 dat ze er een eerste aankoop van 10 gemet 222 roeden boeken.
Dit land was gelegen in de Akker, ten noorden van de Sint-Catharinastraat.
Bij de verkoop van de "nationale" goederen op 12 oktober 1797 bezat de
Bijloke 195 bunder 1 dagwand en 26 roeden meers, bos en heide te Wachtebeke, die
te lokaliseren zijn in het westen, palende aan het vroegere Sint-Kruis-Winkel en
Zelzate en gekend onder de naam Bijloke heide.
Verder waren er nog gronden in hoofdzaak moeren, in handen van Gentse
Patriciërs. Het belang dat ze hadden in de ontwikkeling van Wachtebeke was
evenwel zo gering dat ze totaal te verwaarlozen zijn.
ONZE TOCHT
We verzamelen op en rond het Dr. Jules Persynplein, gelegen in het dorpscentrum
waar ruime parkeergelegenheid voorhanden is.
1. Om 14 uur wordt ons door het gemeentebestuur een receptie aangeboden.
Waarvoor bij voorbaat onze welgemeende dank.
Schematische kaart van de tocht. |
2. Na de ontvangst op het gemeentehuis brengen we een bezoek aan de kerk.
Vermoedelijk werd pas in de loop van de eerste helft van de 13de eeuw de parochie
gevormd uit het toen veel oudere Assenede. Vandaar ook dat in het beginstadium,
evenals deze van Assenede, de Kerk van Wachtebeke toegewijd was aan het H. Kruis.
Pas later zou men de H. Katarina als patrones gaan vereren. Tot in de eerste helft
van de 16de eeuw fungeerde de kerk van Assenede nog steeds als hoofd- of moederkerk.
Jaarlijks ontving de pastoor een recognitiegeld van de Wachtebeekse kerk.
Op de kaart van Horenbout, midden 16de eeuw, bemerken we een kruiskerk. De
achthoekige toren met hoge spits rust op vier zware pijlers in het snijpunt van
het kruis.
Tussen 1550 en 1580 bleek de eenbeukige kerk reeds veel te klein geworden om
alle gelovigen in onder te brengen.
De beide kruisbeuken werden ingebouwd waardoor de kerk haar huidig uitzicht
meekreeg.
De Lange Lede met de Katelijnebrug in 1907. |
(prentkaart uit de verzameling Heemkundige Kring Oud-Wachtebeke). |
Aan de buitenzijde, kant straat en aan het koor, zou men de restanten moeten
terugvinden van de bij ons zeer zeldzame Zeeuwse gotiek. Het groot raam van het
koor zou nog zijn oorspronkelijk, uit de tweede helft van de 15de eeuw, stenen
kruiskozijn bevatten. In 1977 werd de kerk als beschermd monument geklasseerd.
Eveneens bezienswaardig is het "St.-Katarinazolderken", welk we enkel langs het
torentje buitenuit kunnen bereiken.
Het nu ietwat in verval geraakte H. Graf, tegen de kruisbeuk, werd als grafmonument voor
E.H. Dondt, pastoor alhier van 1890 tot 1901, op 1 februari 1902 opgericht.
Binnenin worden we getroffen door de soberheid van het interieur. In het
priesterkoor (hoogaltaar) bevindt zich het schilderij, - de aanbidding van de
herders (1830) - van de te Oostakker geboren kunstschilder Jozef Paelinck.
Links en rechts van het koor bemerken we de altaren toegewijd aan respektievelijk
O.-L.-Vrouw en St.-Hubertus, beiden getooid met houten gepolychromeerde beelden van
de heiligen.
Het altaar van de H. Katarina staat in de vontkapel, ondergebracht in de oude
kruisbeuk.
Het Kristusbeeld uit lindehout dat jaren aan de zuidermuur van de kerk was opgehangen,
bleek bij restauratiewerken een waar kunstwerk te zijn. Prominente kunsthistorici
durfden zelfs Guellinus de Jongere (± 1650) als mogelijke maker citeren.
De kerk op de Overslag. |
(prentkaart uit de verzameling Heemkundige Kring Oud-Wachtebeke). |
De kuip van de predikstoel, - de trap en hemel dateren van 1912 - gesneden in
1656 door Anthone Sauvage van Gent (1626-1677), de kommuniebank en één der
biechtstoelen behoren ongetwijfeld tot de pronkstukken van de Wachtebeekse
kerkschatten.
De kruisweg, bestaande uit 14 staties, vervaardigde de Gents-Duitse kunstenaar
Mathias Lens in 1905. De grondstof is terra cotta. Het oorspronkelijk
standbeeld van het H. Hart van Jezus werd opgericht circa 1918. Het was
eerder klein en uit cement vervaardigd. Door schenking van een rijke parochiaan
kon het huidige beeld, uit duurzamer materiaal, op 18 september 1938 feestelijk
worden ingewijd. Zowel ontwerp als uitvoering werden toevertrouwd aan Albert
de Beule uit Gent.
3. Bij het verlaten van de kerk worden we aan de overzijde van de dorpstraat
gekonfronteerd met een eerder klein, maar majestueus gebouw, de toenmalige
vierschaar, het hart van het oude Wachtebeke !
Hier werd na het toekennen van het koninklijk oktrooi door Philips II op 14 juli
1579 o.a. de Wachtebeekse rechtspraak gehouden.
Aanvankelijk stond bovenop de trapgevel het stenen beeld van de H. Katarina,
patrones van de parochie.
In het midden van de voorgevel prijkt, sinds het midden van de 17de eeuw, het
wapen van de familie Della Faille d' Assenede in de hoedanigheid van heren van
het ambacht.
Boven de deur lezen we: God lof, alleen door 't prochiegeld Ben ick hier wederom
herstelt.
Overslag, aan het tolkantoor richting kerk, voor 1914. |
(prentkaart uit de verzameling Heemkundige Kring Oud-Wachtebeke). |
De spreuk werd aangebracht nadat de door brand verwoeste vierschaar door
bereidwillige bijdragen van de ingezetenen kon worden heropgericht.
In het begin van de 19de eeuw was er een school in ondergebracht.
4. Hoewel historisch onverantwoord, willen we hier enige toelichting geven bij
de grenspaal geplaatst in het tuintje voor de vierschaar.
Oorspronkelijk hoort deze 18de eeuwse grenspaal thuis op de Overslag waar er nog
steeds een viertal zouden aanwezig zijn. Deze hier leent zich evenwel beter
om eens van nabij te bekijken !
De grijze, reeds verweerde, natuurstenen paal stamt uit de tijd van de
Oostenrijkse periode, zoals mag blijken aan de dubbelkoppige Oostenrijkse
adelaar. De ommezijde vertoont de Nederlandse leeuw.
5. Terloops merken we op dat de ruime parking waarop we onze wagens achterlieten
vanouds behoorde tot het voormalig "steenen huys van plaisantie, het hof
spreewenburch", waar o.a. de families De Stoppelaere, De Carrion en De
Paralta's verblijf hielden.
Het was in dit "kasteelken" dat Dr. Jules Persyn, de toonaangevende
criticus van de Nederlandse Letteren uit het eerste kwart van de 20ste eeuw, op
20 april 1878 zou geboren zijn. Voor een paar jaar kwam de imposante woning
wegens zijn te vervallen staat onder de sloophamer.
Kalve omstreeks 1920. |
(prentkaart uit de verzameling Heemkundige Kring Oud-Wachtebeke). |
6. Van hieruit starten we onze autotocht langs de Smishoek, - de westzijde van
de vroegere Dries - over de vierweegse in de Statiestraat. In 1353
"smeitstraete"
genoemd. Na de totstandkoming van de verbinding met de Overslag, een tijdlang
de "langhestraete" (1632).
7. Aan de woning van de heer J. de Waele, Statiestraat 85, (laatste huis rechts
voor de spoorweg) werd op 14 april 1978 door Minister Rika De Backer een
gedenkplaat onthuld ter nagedachtenis van Dr. J. Persyn. Hier zou hij zijn
jeugdjaren gesleten hebben.
8. Een weinig verder nemen we links de Melkerijstraat. De jongere benaming
van "het straetkin in de beke" (1531).
Daar het straatje halt hield bij de hofstede van een zekere Everdij, vonden we
het ook herhaaldelijk terug als "t'straetkin van het bet everdijster"
(1656); en "naer beth Everiksstee" (1657).
9. Op Walderdonk nemen we rechtsaf richting Zelzate, eertijds de "Antwerpsche
herwech tot Brugghe".
Na circa 1 km rijden ontwaren we links in de verte het gebouwencomplex van het
gigantische Sidmar en de twee hoge schoorsteenpijpen van het chemisch bedrijf
Khülmann.
In het verlengde van de stompe draai bemerken we aan de linkerzijde een zandweg
door een stukje bos, dit is een restant van de oorspronkelijke Antwerpse
Heerweg.
Nagenoeg op het einde van de Gebroeders Naudtslaan nemen we rechts een boswegel
die ons door een autentiek stukje natuurlandschap brengt.
10. In de "Bijlocke heye" (1684) kunnen we heden nog steeds de
"bijlokedun" (1644) bewonderen. Het eeuwenoude witte duinzand van
de gordel die zich uitstrekte langs de as Antwerpen-Brugge ligt hier nog steeds
aan de oppervlakte.
11. We verlaten de heide en volgen de Langelede in noordelijke richting, reeds
zeer vroeg gekanaliseerd als afvoernet voor de gedolven turven, die via de
Moervaart hun afzet vonden in Gent.
Naast de eenmalige vermelding als "Broeder Clais leede" (1372) bleef de
naam van "langhe lee" (1317) steeds in gebruik.
Hier dienen we de Expressweg te kruisen. Signalisatie is aanwezig.
12. Een weinig verder zullen we ons via de Klei- en Cornilstraat naar de Oudenburgse
Sluis begeven. Gebouwd in 1775 bij de grote kanalisatiewerken. Heden is
ingevolge het afsluiten van de Langelede de sluis in onbruik geraakt. Onkruid
en vuil verhinderen zelfs een zicht op de konstruktie!
13. In de omgeving van de sluis bevinden zich nog de "dievenhuizekens".
Minuskul kleine arbeidershuisjes, het typisch onderdak van de vroeg 19de eeuwse
landarbeiders.
We vervolgen onze weg in noordelijke richting. Onmiddellijk worden we
gekonfronteerd met een totale struktuurwijziging van het landschap, we rijden in
de Wachtebeekse polders !
In hoofdzaak gedurende de eerste helft van de 17de eeuw werd het noorden dat wegens zijn
moerassen nagenoeg ontoegankelijk was bedijkt en in kultuur gebracht.
14. In het noordwesten waar we nu rijden, werd de Sint-Elooipolder ingedijkt.
De bedijking van deze polder gebeurde langs een reeds bestaande begrenzing. Op de
westzijde was een dijk opgeworpen langs de oude weg naar Axel, het verlengde van de
Cornilstraat. De oostelijke begrenzing gebeurde langs de oude loop van de
Langelede. In het noorden bleef het de grens van Wachtebeke en Zuiddorpe.
De zuidergrens werd de "St.-Loysstrate" waarin zich na de kanalisatie van de
Langelede het "St.-Eloygat" bevindt. Later werd dit de
"St.-Eloyssluyse" heden bekend als de Oudenburgse sluis.
We zullen de ganse polder volgen langs zijn bedijking, welke tevens de
Belgisch-Nederlandse grens vormt.
In de omgeving van de oude herberg "de sterre" werd in de 17de eeuw in een
schuur mis gelezen.
15. Via de Overslagdijk verlaten we de St.-Elooipolder richting Overslag.
Overslag vindt klaarblijkelijk zijn ontstaan in het overslaan of overdragen van
scheepsladingen van zee - op binnenscheepjes, t.t.z. op de zogenaamde "seyen",
dit zijn de platbodem vaartuigen die de Durme en Schelde bevoeren.
Zeker is dat de overslag te Wachtebeke een belangrijk deel van het handelsverkeer tussen
Terneuzen en Gent draineerde vóór het tot stand komen van de Sassevaart, nu kanaal
Gent-Terneuzen. De schepen kwamen van Terneuzen langs de Blijde, Nieuwvaart en de
Axelse vaart naar Overslag. Na het overladen op de seyen vaarden deze via Kalve in
de Moervaart en bereikten zo langs de Durme Gent.
Merkwaardig is dat het gehucht Overslag gehalveerd wordt door de Belgisch-Nederlandse
grens. Niettemin worden alle ingezetenen begraven op het Belgisch Overslag.
De blijvende eenheid op kerkelijk gebied van twee landsgedeelten is evenwel een
louter juridisch-kerkelijke aangelegenheid.
Overledebrug voor 1903, gezien vanaf de
olieslagerij. Achter de populieren staat de herberg "Het Brughuis", terwijl het groot wit huis bewoond werd door A. Van Hecke, handelaar in kolen en bouwmaterialen. |
Copyright A.C.L. Brussel. |
16. De oorsprong van de parochiekerk op Overslag gaat amper terug tot 1702. Een
zekere Anna Lippens schonk toen 5 a 60 ca land om er een kapel op te richten.
Vanaf 1803 mocht de kapel zich filiaalkerk van Wachtebeke noemen, terwijl het in 1804 een
zelfstandige parochie werd met pastoor Joannes Storm als eerste bedienaar.
In 1851 kreeg de kerk de uitbreiding van twee zijbeuken en een sacristie.
Bouwkundig kan deze kerk weinig bieden. De vreemde en veel oudere deuromlijsting
valt hier zeker uit de toon.
Van de "stop" maken we gebruik om een verfrissing te consumeren. In de nabije
omgeving van de kerk ligt de herberg "St.-Sebastiaan" waar een 17de eeuws
gildeboek van de schutterij bewaard wordt.
17. We verlaten Overslag langs de Papdijk. Wij vervolgen onze weg langs de Brandstraat,
ook kortweg "den brant" (1589) en in 1714 het "achterhoekstratjen"
genaamd.
Hier moeten we terug de Expressweg dwarsen, gelukkig terug met aangepaste signalisatie.
18. Onmiddellijk na de oversteek nemen we links de Lepelstraat die ons naar "het
quartier van den meulenhoeck" (1772) brengt. Op de drieweegse volgen we
linksaf het restantje van de Hoogstraat om zo de Penebossen te bereiken.
19. Na een tochtje door de dichte bossen van Penen bereiken we Kalve.
20. Op Kalve nr 70, zal de heer Georges De Laender ons reeds opwachten voor
een bezoek aan zijn privé-streekmuseum de "Moervaartstede". Voor de
gelegenheid zal hij voor zijn woning voldoende parkeergelegenheid scheppen.
21. Na het museumbezoek rijden we langs de oude "santvoortdam", (1559) die
helaas voor kort in een betonlint veranderde, naar Kalvebrug.
22. Indien het weer en de tijd het ons toelaten zullen we nog een kleine
wandeling maken langs de Moervaart, richting Moerbeke. Rust en een prachtige
natuur staan hier voorwaar garant voor een laatste gunstige indruk van het voor
ons, ondanks de dichtbij gelegen industriezone, nog steeds landelijke
Wachtebeke.
23. Via het pas verbrede trekpad volgen we met de wagen de Moervaart naar de laatste
halte, de feestzaal Vervaet gelegen op het Rechtstro 43, alwaar we de uitstap afronden
met een smakelijk etentje.
De inleidende tekst werd deels ontleend aan de uitgave van Erik De Smet, bijdrage
tot de toponymie van Wachtebeke. Jaarboek 1975 van de Heemkundige Kring
"Oud Wachtebeke" blz. 4-135.
Tevens danken wij de H.K. "Oud Wachtebeke" voor het bereidwillig ter
beschikking stellen van hun fotomateriaal.
Erik De Smet.
Vorig artikel: Ten geleide |
Inhoud van 1981, jaargang 14 |
Volgend artikel: Chronologie van Eeklose gebeurtenissen - 1833 |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024