Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1981, 14de jaargang, nr. 1

Uit het vroegere volksleven:

ICK WILLE VERDOMPT MENSCH SIJN !

Van de Eeklose herbergiersdochter Marie Catharine Lampaert, kind van Petrus en Jacoba Marteyn, was algemeen bekend dat ze het leven nogal langs de "lichte" kant opnam.  Alles duurde evenwel zolang tot ze op 15 augustus 1756, op 23-jarige leeftijd - en nog steeds ongehuwd - een kind baarde.  Op zichzelf zeker geen alleenstaand feit voor die tijd, ware het niet dat ze formeel de Watervlietse Frans Coppejans aanwees als de vader van haar onwettig kind en dat hij haar enkel tot "vleesselycke conversatien" had kunnen bewegen onder trouwbelofte.  Tillen we vandaag de dag niet meer zo zwaar aan een gegeven woord, vroeger had men voor dergelijke vergrijpen een zwak en diende men er zeker niet los mee om te springen !  Wegens de aard van de feiten werd de zaak aanhangig gemaakt voor het geestelijk hof te Brugge.  Klaarblijkelijk was de beurtrol van het hof al even overladen als van onze huidige politierechtbanken, gezien pas in de eerste helft van 1758 de zaak voorkwam.

Daar Coppejans niet op de dagvaarding verscheen was het voor Marie als "heerserigge" een klein kunstje Joannes Baptist Schellekens, presbyter, licentiaat in de teologie, kanunnik en pastoor van de Onze-Lieve-Vrouwkerk te Brugge, in de hoedanigheid van "officiael der dioceese", ertoe te bewegen de personen te haren gunste te laten getuigen en Frans te laten beschuldigen "in materie van trauwbelofte".

Op 22 juli 1758 vroeg men de Eeklose magistraat om de vier door Marie aangewezen getuigen onder ede te verhoren.  Reeds op 9 augustus 1758 verscheen Jan Frans Staes, oud 27 jaar, "vliegher ofte crammaecker van style" voor de vierschaar.  Daar verklaarde hij in aanwezigheid van Pieter Frans Van Doosselaere en Pieter Van Haute uit de mond van Coppejans te hebben vernomen dat hij met Marie "te doen hadde gehadt ende vleesschelijke hadde geconverseert" en dat hij aan Jan Baptist De Vreese fs Adriaen had gezegd, de datum zorgvuldig te hebben genoteerd" om te sien ende ondervinden of hij goet was?"  Wanneer Van Doosselaere daarop antwoordde: "ick geloove dat niet !" replikeerde Coppejans met "ist niet waere, ick wille verdompt sijn".  Ook wist Staes te vertellen dat Frans meermaals zou hebben gezegd "ick en sal haer niet trauwen, ick gaen liever wegh, naer de geusen en dat sij myn kerte (achterste) leckt".

De getuigenis die Bernard Goethals fs Christoffel, oud 40 jaar en koopman te Eeklo bracht was al heel wat minder overtuigend ten gunste van Lampaert dan de voorgaande.  Eveneens had hij "hooren segghen dat d'heerserigghe soude gebaert hebben een kint ende dat den verweerdere daer van den vader soude sijn, maer dat hij in tegendeel oock wel heeft hooren segghen dat andere persoon daer van den vader soude sijn !".

Bijna zeker was, de Coppejans na de geboorte van het kind van Marie Lampaert hier nog een zekere Anne Dhaene had bevrucht, daar hij na de bevalling van laatstgenoemde Goethals meevroeg zeggende: "ik sal ulieden beschyncken met een alf pinte en sal aen hem doosselaere vraeghen waerom hij mij niet en heeft gemoet omme peter te sijn van sijn kint aengesien hij wel peter heeft gheweest van mijn kint".

De 25-jarige landman, Jan Baptist De Vreese, bij wiens vader de betichte tijdelijk werkzaam was, wist te vertellen dat "ontrent St.-Andriesdagh 1755" zonder de exakte datum nog te kennen, Coppejans "besigh sijnde met boonen te desschen inde schuere van sijnen vader" hem meedeelde over zijn escapades van daags te voor in de herberg van Pieter Lampaert, "ick hebbe daer iet gedaen, ick sal het opteeckenen, ik sal sien of daer wat van commen sal ofte niet".  De laatste getuige Pieter Frans Van Doosselaere fs Baudewijn, oud 26 jaar en brouwer te Eeklo kon weinig nieuwe feiten inbrengen.  Hij bevestigde de uitlatingen van Coppejans nopens de "Vleesschelijcke Conversatie" met Marie Catharine en citeerde, zij het met een kleine nuance t.o.v. het getuigenverhoor van Staes, dat laatstgenoemde zou hebben gezegd: "ick geloove hem niet, hij is eenen loghenaer", waarop Frans in koleire zei: "is het niet waer, ick wille verdompt mensch sijn"!  Frans Coppejans in verlegenheid gebracht door zijn eigen loslippigheid kreeg waarschijnlijk nu pas de schrik goed te pakken en ging aan officier Jan De Carlier te Watervliet zijn eigen relaas overmaken.

Op de dagvaarding van 9 augustus vertoonde hij zich liever niet in Eeklo !  De toestand pleitte vooralsnog in zijn nadeel.  Procureur Van Damme zou zijn belangen behartigen.

Begin november kwam uiteindelijk de verdediging van Frans.  In een schrijven van 13 november 1758 vroeg het geestelijk hof aan de Eeklose wet om nogmaals, nu door Coppejans aangewezen, vier getuigen te verhoren.

Bernard Goethals, die reeds als getuige ten gunste van Marie Catharine Lampaert was verhoord werd terug gevorderd.  Hadden we reeds gezegd dat hij als getuige ten gunste van Marie zwak overkwam, dan was dit op 24 november zeker niet het geval.

Onbewimpeld beschuldigde hij Marie ervan sedert 4 jaar dag en nacht omgang te hebben gehad met soldaten van de Keizerlijke troepen en meer in het bijzonder met een soldaat Postillion genaamd, wiens handelingen "publicq schandaleus ende odieus waren".

Na de geboorte van het kind vertelde het volk zelfs "dat sulckx niet te verwonderen en was; de can gaet soo dickmaels naer het waeter tot dat sij breekt, emmers dusdaenige lichtmissen en hebben maer t'gonne sij gesocht hebben, t'is wel besteet... en zij om haer ongebonden leven ende vleesschelijcke conversatien soo met soldaeten, studenten als andere persoonen, ter dier causen voor eene publicque hoere gereputeert wiert ".

Voor vijf weken, was Goethals samen met Herman Van de Genachte, diens vrouw Elisabeth De Croocq en Laurentia Gillis, huisvrouw van Jan Frans De Lateur, komende met de vrachtwagen van Brugge, nog getuige geweest van een wansmakelijk tafereel.  Het gezelschap had Marie Lampaert "sittende op haere banck onder haer vaders bordes sien vleesschelijck bekennen door eenen student".

De inmiddels overleden Lieven Billiet, brouwersbaas, die eveneens getuige was van de " vleesschelijcke conversatie" was zo verontwaardigd dat hij riep: "dochterken, dat gij mijn kint waert ick soude u de aermen ende beenen afslaen of ik soude u olleken toenaeyen...!"

Zelfs tijdens haar zwangerschap zat ze nog ganse nachten met mannen in de herbergen, zo o.a. op Blommekens als in het Leen waar ze de koeien van haar vader liet grazen.

Toen daarna Laurentia Gillis haar getuigenis aflegde, bevestigde ze het verhaal van Goethals.  Persoonlijk had ze zelf heel wat narigheid beleefd met Marie.  Eens had ze haar betrapt in de bovenkamer van haar herberg samen met een student.  Woedend schreeuwde Laurentia "gij hoere gaet uyt mijn huys, sout gij van mijn huys een hoerencot maecken...".  Bij het verlaten van de kamer was ze vastgegrepen door een andere jongeman zonder dat ze "refisteerde ofte iet seyde".  Waarna ze in gezelschap van drie mannen was vertrokken naar het huis van één van hen.

In verband met soldaat Postillion, wist Laurentia te vertellen dat Marie zeker reeds drie à vier jaar omging met hem en dat men wel degelijk zei dat hij de vader was van het kind.  Door een zekere Joseph Goethals, eveneens militair en vriend van Postillion was in haar huis verteld dat hij onlangs een dichtgenaaid paksken meekreeg bestemd voor Postillion die te Brugge gekazerneerd lag.  Gedreven door nieuwsgierigheid had hij het "ontrent de gaypersse" geopend en daarin de beeltenis van een "cleyn kindeken met dry permissie schellynghen op de borst" ontwaard.  Postillion was zo gelukkig dat hij zei: "Ja, comt ick sal u op de gesontheyt van catharine ende mijn kindeken braeve beschyncken".

Jawel, Laurentia Gillis stak het niet onder stoelen of banken dat het dochterken van Pieter Lampaert hier te Eeklo, "befaemt wiert als eene publicque hoere".  Door al die getuigenissen rond de figuur van Postillion had het onderzoek inmiddels een heel andere dimensie gekregen en was het geval Coppejans enigszins naar de achtergrond verschoven.  In verband met Postillion werden op 30 november 1758 de Eeklose schout Pieter Jacobus Bosman en diens vrouw Elisabeth Soetens gehoord.  Elisabeth verklaarde dat zij het voorval met het paksken had vernomen toen ze "eens zijnde in sekere plaetse om te wasschen aende wascuype".  Wel had ze gezien dat Postillion, samen met drie rekruten naar Eeklo was teruggekomen om Marie Catharine mee te nemen naar Brussel.  Bij deze ontmoeting zei Elisabeth tegen Postillion "gij donder, wat hebt gij gedaen bij trientien, Eecloo isser vol van dat het uw kint is".  Waarop de man antwoordde "is het mijn kint, ick sal mijn congée versoecken ofte dat sij wacht tot mijnen tijdt uyt is, ick sal haer trouwen"!  Hetgeen hij zelfs twee tot driemaal herhaalde.  Bij deze woorden is het evenwel gebleven.

Bosmans bracht bij zijn getuigenverhoor geen nieuwe feiten aan het licht maar beaamde de woorden van zijn echtgenote.

Reeds op 31 augustus 1758 liet de wet alle verhoren overbrengen naar het geestelijk hof te Brugge.

Hoewel een uitspraak ons niet bekend is, zijn we gezien het relaas van de getuigen eerder geneigd een vrijspraak voor Frans Coppejans voorop te stellen !

Marie Catharine Lampaert kwam haar jeugdzonde al even snel te boven.  Op 27 juli 1760 trad ze immers een eerste maal in het huwelijk met Norbertus De Langhe.  Na diens overlijden ging ze nog een tweede maal scheep met Christiaan Goethals, om zelf op de gezegende leeftijd van 78 jaar, op 21 november 1811, alhier te overlijden.

SAE - 1389/6 Erik De Smet.

Separator

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024