Als heerlijkheid is Watervliet steeds belangrijk geweest, zowel vóór de storm van 1375 als na de indijkingen gedurende de 16de eeuw, veel belangrijker althans dan de huidige reputatie kan laten vermoeden.
Gelegen in een gebied dat slecht toegankelijk was, waar gevreesde ziekten, zoals de polderkoorts, uit de grond opstegen en vele mensen weerloos naar het graf sleepten, waar het barre klimaat een spelbreker was voor de inwijking, heeft het dorp sinds eeuwen de interesse ontbeerd waarop het recht had. Alleen de kwaliteit van de grond en de roem van de kerk speelden na 1500 in zijn kaart.
Nochtans zijn er weinig gemeenten in Vlaanderen, de grote historische steden uitgezonderd, wier bodem vermoedelijk zoveel geschiedkundige waarden verborgen houdt.
Alleen een heel klein tipje werd opgelicht in 1964, in verband met het Wilhelmietenklooster, toen Romano Tondat de prachtige grafsteen van Margaretha Stommelinx bovenhaalde uit het koor van de kloosterkerk, Onze-Lieve-Vrouw ter Wastine.
Een ander stukje werd in 1979 aan de oppervlakte gebracht toen de Ketterij-, de Molen- en de Veldstraat een nieuw wegdek kregen: de eerste haven van Watervliet werd eventjes zichtbaar. Nu is alles weer toegedekt en dreigt dit decennia, zoniet eeuwen in de vergeethoek te geraken. We weten alleen dat de grondvesten er zijn, die ons toch veel zouden kunnen leren over die verzwegen streek, nochtans één van de weinige in Gallië die door Cesar niet overwonnen werd.
Het spreekt vanzelf dat de kloostergebouwen die opgericht werden omstreeks 1249 op een terrein van iets meer dan één hectare (1) in de huidige Laureynenpolder, een niet afhoudende uitdaging vormen voor hen die met spanning uitzien naar een verantwoord initiatief van de gemeentelijke, de provinciale of nationale overheid. Niets dient met overhaasting te gebeuren, doch een periode van 1964 tot 1981 zonder enige interesseverschijnselen lijkt toch abnormaal lang.
Het havengebied uit het begin van de 16de eeuw ligt principieel voor geruime
tijd aan het zicht onttrokken. Toch mag m.i. de aandacht niet totaal
uitgeschakeld worden. Is het niet logisch dat het gemeentebestuur geen
vergunningen zou afleveren voor oprichting of vernieuwbouw van woningen op "De
Sterre" tenzij een deskundige bij de uitgravingen aanwezig is, zodat historisch
interessante constructies, die eventueel bloot zouden gelegd worden, niet
spoorloos zouden verdwijnen.
Bewarende maatregelen met zo weinig mogelijk hinder voor de eigenaars zouden van
nu af best kunnen uitgedokterd worden door de bevoegde autoriteiten.
Naast die twee zekerheden zijn er evenwel nog verscheidene waarschijnlijkheden en quasi-certitudes, de ene al wat precieser gesitueerd dan de andere. We weten (2) dat wat in de volksmond "Het Oude Watervliet" wordt genoemd in feite twee rechtsgebieden met dezelfde naam waren van de heren Van Praet.
Grafsteen Margaretha Stommelinx, 1351. |
Foto: Pierre Van Hulle. |
Van "De Nieuwe Keure" die in 1258 werd verleend door de graven van Vlaanderen is ons niet veel bekend. Slechts één gebouw, het klooster kunnen we zonder enige aarzeling in coördinaten omzetten. Aangezien de woningen meestal in hout waren opgetrokken moeten we ons geen illusies maken over eventuele resten. Toch was er een kerk die in steen was opgetrokken en men kan bezwaarlijk aannemen dat de residentie van de heer, die er waarschijnlijk moet geweest zijn, in hout of in leem was.
Maar goed, daar komen we nog wel eens op terug. Vooreerst is het duidelijk als
men spreekt van een nieuwe keure dat er een oude moet bestaan hebben. Niemand
twijfelt er trouwens aan. Alleen vraagt men zich af waar het gebied van die oude
keure lag. Sommigen verdenken de Abbekinspolder,
waarvan men spreekt in een document van 1218 (3), ervan het eerste
rechtsgebied te zijn, anderen zoals N. Kerkhaert steunen op een document van 1352
(4) waarin sprake is van "Nederwaetervliet" om zich hetzelfde
af te vragen. Hiermee vissen we naar een benaming maar worden we nog steeds niet
wijzer omtrent de ligging.
Een paar gegevens lijken vaststaande:
- | over dit oudste Watervliet spreekt men in 922 (er bestaat betwisting omtrent het jaartal doch iedereen gaat akkoord dat het geruime tijd vóór de Nieuwe Keure van 1258 is en meer bepaald in de tiende eeuw); |
- | dit rechtsgebied had een kerkje, waarschijnlijk de H. Philippuskerk. |
Toegegeven: het is bitter weinig ! En toch... hiermee gewapend is het verleidelijk om te gaan grasduinen in wat nu te Watervliet leeft.
De mensen van een zekere leeftijd kennen de legende van de Bodemloze Put, een kleine kreek in de Coquytpolder. Het water was er zo diep als dát ten tijde van de twee koningskinderen, zodat de naam als vanzelfsprekend gegeven werd. Daarbij was het bijzonder gevaarlijk er in te gaan zwemmen omdat er een soort vervloeking op lag. Draaikolken zogen de baders naar de diepte waar vele honderden jaren geleden ook eens een kerk was verzonken. Als men in de Kerstnacht om twaalf uur een steen in het midden van de kreek wierp kon men de klokken van die verzwolgen kerk horen luiden !
Elke legende heeft een basis van waarheid, doch het is soms bijzonder moeilijk
om er de realiteit uit te kristalliseren. Laat me nu toch even een
veronderstelling maken ! Als op 8 oktober 1375 de zee over de streek
spoelt, wordt ze tegengehouden door de Heerst, waarop enkele tijd nadien 's
Gravenjansdijk wordt aangelegd. Zo ontstaat de Zuudzee, die later ook
Dullaert genoemd werd omdat het er vreselijk kon stormen.
Uiteraard was het een ondiepe zee. Dat de mensen, die nog juist bijtijds over
de Heerst hun leven in veiligheid hadden gebracht, dikwijls vanaf de dijk kwamen
kijken hoe het met de resten van hun dorp verging is logisch want de gebouwen
die niet met de vloed meegesleurd waren stonden grotendeels boven water.
Stenen constructies zoals kerken en het Wilhelmietenklooster moeten lang duidelijk
zichtbaar geweest zijn. Dat verklaart waarom ze later als referentiepunten
gebruikt werden in de charters die de grenzen beschreven waarbinnen mocht
bedijkt worden.
Het is wel de vraag of bouwwerken met de middelen van toen het een eeuw konden
uithouden tegen het woelige water van de Dullaert. De oudste en bouwvalligste
zullen zeker het eerst hebben begeven. Als er een kerkje stond, ongeveer op
de plaats waar nu de Bodemloze Put ligt, dat plots door instorting verdween, is het
niet ondenkbaar als men in 1410 de Coquytpolder indijkt en de Bodemloze Put vindt,
dat de bovenstaande legende tot stand komt.
Die Bodemloze Put komt inderdaad voor op de kaart van de Heerlijkheid
Watervliet in 1557 door François Van de Velde getekend (5).
Algemeen zicht op de Bodemloze Put. |
Foto: Heemschut Ons Meetjesland. |
In een halve cirkel is men rond het kreekje heen gegaan om de dijk te leggen;
wellicht was het opvullen een te lastige karwei toen. Op meer dan dertig
jaar kan de
aangeslibte kleilaag gerust de overstroomde ruïne toegedekt hebben.
Indien de legende van de verzonken kerk mocht wijzen op het bestaan van een
bedehuis in de omgeving van de Bodemloze Put blijkt het toch nogal sterke koffie
om te gaan beweren dat het St.-Philippus was van de Oude Keure, en toch...
In bijlage vindt men een kaart van de linker Scheldeoever rond 960 (Mém. Cour. et Mém. des Savants étc... Collection in 8e TV 2e part. Pl. II). Hierop ziet men duidelijk het riviertje "De Watervliet" die zijn naam gaf aan het dorp dat langs zijn bedding tot stand kwam en ook dit laatste werd goed aangeduid. Van dergelijke kaarttekeningen, opgemaakt naar geschreven documenten, mag men alleen een benaderende precisie verwachten. Niemand kan er evenwel aan twijfelen dat het Watervliet van 960 in geen geval de Nieuwe Keure kan zijn.
Zonder al te veel geestdrift heb ik eens gepoogd om het punt, dat het centrum van de woonkern moet geweest zijn, over te brengen op een moderne stafkaart van 1/25.000. Eerlijk gezegd: de middelen waren nogal gebrekkig, zodat ook daardoor rekening moet gehouden worden met mogelijke onjuistheden. Vooreerst was de basiskaarttekening zeer klein van schaal, naar schatting ± 1/650.000. Om de tekening te kunnen reproduceren moesten twee bladen samengevoegd worden en zelfs mijn hoekmeter was van het goedkope type. Toch was de uitslag boeiend.
Op die eerder rudimentaire manier, valt Watervliet anno 960 zo'n tweehonderd-vijftig meter ten zuiden van de hoeve Bandam (kaart Maldegem-Eeklo 13/3-4 op zowat 3° 37' 15" OL en 51° 14' 40" NB). De naam Bandam is niet alleen die van een boerderij maar ook die van een stuk grond errond dat de eerste vier hofsteden omvat, langs de rechterzijde van de Graevenstraat, als men van de Kerselaar naar Bassevelde rijdt, een terrein dat ongeveer de breedte heeft van de Coquytpolder.
Men heeft meermaals beweerd dat "Bandam" rechtbank of
vierschaar betekende. Het is een mening die ik niet zomaar kan bijtreden.
Karel Stallaert zegt dat het een dam is die onderworpen is aan de gerechtelijke schouwing
(6). Verwijs en Verdam noemen een "bandijc"
een dijk die gerechtelijk geschouwd wordt; een dijk ten opzichte van wiens onderhoud een
zekere rechtsdwang wordt verleend (7).
In dit geval gaat het meer dan waarschijnlijk om de Heerst of om 's Gravenjansdijk, die
slechts op enkele meters afstand ligt. De gerechtelijke districten, vooral in die
streek, waren zeker niet groot, juist vóór en na het jaar 1000. Kaprijke lijkt me
al te ver afgelegen.
Midden de 12de eeuw begint men de uitbating van de turflagen op industrieel niveau. L. Voet voegt er aan toe in "De Algemene Geschiedenis der Nederlanden" deel II blz. 474: "Van de volgende eeuw af worden de teksten legio die op het turfgraven aldaar - vooral in het huidige Zeeuws-Vlaanderen - betrekking hebben.
In de 13de eeuw zien de graven van Vlaanderen brood in het verkopen van de woeste moeren. Van dan af lijkt het logisch dat de heren streven naar uitbreiding van hun grondgebied om zoveel mogelijk turflagen te bezitten.
Zo het waar is dat de geulen van na 1500 hun oorsprong vonden in de uitgegraven turfaders van vóór 1375, is het al even vanzelfsprekend dat een nieuwe woonkern gevormd wordt meer oost-noord-oostwaarts gelegen; denk maar aan de Sint-Barbarawatergang, de Wilhelmijnengeule vooral, zodat het nieuwe centrum midden in de huidige Sint-Kristoffelpolder ontstaat.
Deze zienswijze strookt ten andere met de bewering van Dr. Gottschalk:
"Het tweede proprisium of de tweede vanc van de heer van Watervliet lag verder
oostwaarts" (8). Een dergelijke "uitbreiding"
kan laten vermoeden dat het vroegere gebied van de heren Van Praet integraal deel uitmaakt
van het nieuwe, eerder dan beide aan mekaar te laten grenzen en afzonderlijk te laten
fungeren. Het zou een uitleg zijn waarom de huidige Coquytpolder, met daarin het
centrum van het oudste Watervliet (?), binnen de grenzen van de Nieuwe Keure viel, en
waarom een stuk Heerst of Gravejansdijk een bandam van het toenmalige Watervliet
zou kunnen geweest zijn.
Indien er twee afzonderlijke, niet-aangrenzende lenen geweest waren zou een andere
betiteling dan "keure" en "nieuwe keure" logisch zijn, bvb.
"keure" en "tweede keure". Een verschillende naam zou zich
dan ook opdringen om alle verwarring te vermijden.
Het woord" bandam" bestond zeker ten tijde van het oudste Watervliet.
L. Voet zegt daaromtrent op blz. 483 van het zo pas geciteerde werk: "Steunend
op hun bannum hebben de heren op de schouders hunner lieden een hele reeks plichten
en lasten geschoven. Deze waren ten dele nieuw; ten dele berustten ze op de
verplichtingen en belastingen die de staat reeds in de Karolingische periode had
opgelegd. Ze belemmerden hun lieden in hun persoonlijke vrijheid. Ze
eisten hun persoon op, hetzij om karweien te verrichten aan burchten, wegen, bruggen,
enz..."
Hier zitten we dus vóór de 10de eeuw. Orde werd op zaken gesteld door het
uitvaardigen van een reglementering vanaf de 11de eeuw.
Een zwak punt in heel deze redenering is wel de Bodemloze Put, die op vijfendertig jaar zou moeten ontstaan zijn en een toch grote diepte bereiken. Bestond er vroeger iets in die aard, ik weet het niet. Toch schijnen de bedijkers er niets van geweten te hebben, anders zouden ze geen dergelijke bult in hun dijk hebben gelegd.
Een ander element zonder enige bewijskracht, maar daarom toch niet te verwaarlozen omdat het zo menselijk is, is de chronologische bedijking van de polders, dat ik in een gelijklopende redenering heb aangegeven voor de Sint-Kristoffelpolder, maar dat evengoed toepasselijk is op de Coquytpolder. Vanzelfsprekend start men vanaf de Landsdijk, doch niet met Helle- en Fossierenpolder, die nochtans rechtop de Nieuwe Keure liggen.
Zicht op de "Vrijdagmarkt" met hoeve De Stenen Schuur - Remy Baecke. |
Foto: Heemschut Ons Meetjesland. |
Nee, in 1410 legt men eerst de Coquytpolder droog. Als men daarin geen overstroomde woonkern wist, waarom dan daar beginnen ? Vijfendertig jaar na de feiten leven nog vele mensen die tijdens de ramp over de Heerst waren gevlucht, want men moest niet zover gaan om te ontsnappen aan de kolkende golven, die op deze plaats waarschijnlijk ook hun grootste razernij verloren hadden. De wens om precies daar de bedijkingswerken aan te vatten en de verloren eigen gronden terug te winnen lijkt zo voor de hand te liggen.
Dat men niet verder ging dan die enkele kleine poldertjes, ligt aan de vele moeilijkheden en de weinige middelen die men toen om allerlei redenen had.
Doch als men op het einde van de 15de eeuw opnieuw een toelating krijgt om
Watervliet, de Nieuwe Keure dan, aan de zee te ontrukken, begint men weer dáár
waar de heerlijkheid haar bestaan had gekend.
Voor de situering ervan beschikken we over ietwat meer kaarttekeningen en
geschriften, zodat we al ietsje meer zekerheid krijgen alhoewel de precisie
evenmin mag overdreven worden.
De volksmond zegt dat de kerk langs Bellekensstraatje stond en men heeft de benaming "Vrijdagsmarkt" voor een stuk land op een goeie vijfhonderd meter ten oosten van het kruispunt met de Wilhelmusstraat (9).
Met een ernstige kans op juistheid zou men kunnen beweren dat het centrum van de Nieuwe Keure minstens gedeeltelijk, moet gelegen hebben in een driehoek waarvan de hoekpunten bepaald worden door de landbouwerswoningen van de families Baecke, Dhuyvetter en De Milliano. In die sector kan de ligging van bepaalde funderingen zeer precies worden aangeduid, waarvan het m.i. de moeite waard is, ze door een deskundige te laten onderzoeken, al was het slechts in een beginstadium, om de bouwperiode te bepalen.
Zicht op de "Vrijdagmarkt" met hoeve De Milliano. |
Foto: Heemschut Ons Meetjesland. |
Door de heren Hubert Bassleer en Remi Van Wassenhave kwam ik in het bezit van
twee brokken steen die op de fameuze Vrijdagsmarkt werden gevonden. Ik dank hen
hierbij voor hun spontane bereidwilligheid en hun interesse. Reeds meermaals
mocht ik uit die hoek een zeer gewaardeerde medewerking ondervinden. De heer
Johan Vandenhoutte, archeoloog en conservator van de "Dienst Monumentenzorg en
Stadsarcheologie" te Gent onderzocht de brokstukken en kwam tot het volgende
besluit:
"De twee stukken die als toevalsvondsten binnengebracht werden, kunnen als
donkerrood gebakken, versinterde baksteenfragmenten geïdentificeerd worden.
Beide stukken getuigen van een weinig verzorgde techniek.
Ze werden wellicht uit onvoldoende gezuiverde of slechte klei vervaardigd, wat
o.m. uit de talrijke residuele zand- en kiezelpartikeltjes en uit de weinig
gesloten structuur kan afgeleid worden. Het hobbelige, oneffen buitenoppervlak,
de talrijke putjes en de vorm van één der fragmenten geven aanwijzingen voor een
slordig droogproces. Na het vormen van de uit klei gemaakte bouwstenen moesten
deze op een geëffende en met zand bestrooide plaats gedroogd worden, waarna ze
bij voldoende hardheid in hagen of droogloodsen gestapeld werden. Tijdens het
drogen moesten de stenen beschermd worden tegen zon en regen. Door het beregenen
ontstonden oneffenheden en putjes. Sterke zon had een snel krimpen en barsten
tot gevolg. De kalkaanslag en de groene neerslag duiden waarschijnlijk op de
vondstomstandigheden waarin beide stukken aangetroffen werden.
De twee fragmenten zijn wellicht misbakken bouwstenen. De rechthoekige doorsnede
evenals de klompvorm van één der stukken wijzen duidelijk in die richting. Het
lijken afvalprodukten te zijn van een oven die zowel van het veldtype als van
het vaste type kan geweest zijn.
Dergelijke misbaksels werden evenwel ook in de bouwnijverheid verwerkt, o.m.
in opvullingen, als steenslag, in vleilagen en soms in gewoon metselwerk. Gelet
op het ontbreken van de vondstomstandigheden is het echter onmogelijk om een
exacte herkomst en eventuele functie voorop te stellen.
Het dateringsvraagstuk kan evenmin opgelost worden. De reden daarvoor moet zowel bij de fragmentarische aard van de stukken, bij hun versinterde toestand als bij de onbekende stratigrafische context gezocht worden. Bakstenen worden in onze gebieden - op enkele Gallo-Romeinse en vroegmiddeleeuwse uitzonderingen na, die hier zeker niet in aanmerking komen - niet vóór de 13de eeuw voor de bouwnijverheid aangewend. De volle doorbraak situeert zich in de 14de eeuw, en tot in de 20ste eeuw blijven bakstenen de meest verspreide bouwmaterialen. De mogelijkheden en de soorten kenden echter een enorme ontwikkeling sedert het mechaniseren van de nijverheid in de tweede helft van de 19de eeuw. Los van het fenomeen der ovenafval, kunnen donkerrood gebakken stenen dan ook ten vroegste uit die periode (14de eeuw) dateren."
Ook de heer J. Vandenhoutte weze oprecht bedankt voor zijn belangloze medewerking, zij het dan dat de gewichtigste vraag, de datering, niet kon beantwoord worden bij gebrek aan ongeschonden stenen.
Maar het kan nog allemaal in mekaar haken. Natuurlijk bestaat even goed de mogelijkheid dat men in de tweede bouwperiode van de huidige kerk (na 1525) stenen bakte op die plaats, zoals men ook op Mariapolderdijk deed. Dan zou men gelijkaardige stenen in de kerk moeten terugvinden.
Met mijn ondeskundig oog heb ik dat nog niet opgemerkt. De gebruikte stenen zijn gevoelig smaller, normaliter zouden de stukken dan voor de funderingen moeten gebruikt zijn. Vergeten stukken zullen er natuurlijk zijn geweest, doch die moeten dan in 1981 pas aan de oppervlakte komen. Eigenaardig toch !
Ik ben het volledig eens met de lezer die niet opgaat in de wetenschappelijke waarde van een groot deel van mijn argumentatie. Het was allerminst de bedoeling nu eens precies te vertellen wat er allemaal "te" weten is over dat oude Watervliet. Integendeel, ik heb enkel gemeend er goed aan te doen eens te laten uitschijnen hoe weinig wij erover ingelicht zijn en tevens te laten aanvoelen dat het heel anders zou kunnen zijn, als we er maar eens echt mee beginnen.
Een paar jaren geleden kwam de Roeselarekerk uit de grond te voorschijn, alleen maar doordat een jonge archeoloog, de heer Van Vooren, er voldoende interesse voor had.
Hoeveel meer zou er dan niet mogelijk zijn als het gemeentebestuur en de
provinciale overheid hun belangstelling zouden tonen.
De Nationale Dienst voor Opgravingen liet me reeds weten dat er binnen
afzienbare tijd geen onderzoekingen te Watervliet kunnen gebeuren wegens de
planning die reeds opgemaakt is. Men is er evenwel steeds bereid
wetenschappelijk advies en richting te geven aan geïnteresseerden.
Om de kosten tot een minimum te herleiden zou men kunnen opsporen welke
studenten uit de streek archeologie volgen. In samenwerking met deze
leerstoel van de R.U.G. en de K.U.L. zou een samenhangend geheel kunnen
ontstaan bij het opstellen van verschillende licentiaatsverhandelingen die
opgravingen te Watervliet inhouden.
Er kan een plan aangelegd worden van de zones die mogelijks in aanmerking komen voor bescherming van de ondergrond omwille van zijn archeologisch belang. Hiervoor is het ondermeer nodig dat iedereen uitgenodigd wordt aan een daartoe aangesteld persoon mede te delen wat hij aan oude verhalen overgeleverd kreeg of wat hij gezien heeft bij uitgevoerde grondwerken of bij andere gelegenheden.
Ik ben er vast van overtuigd dat heel wat mensen, die belang stellen in de
geschiedenis van Watervliet, vele belangwekkende dingen kunnen vertellen.
(Zo vernam ik onlangs dat enkele jaren geleden in de omgeving van de Driedijk
een neolitisch bijltje zou gevonden zijn.)
Een goede centralisatie van alle gegevens lijkt mij hoogst noodzakelijk.
In de beschermde zones zou de gemeentelijke overheid vrijwarende maatregelen
moeten voorschrijven als daar grondwerken uitgevoerd worden. Ontegensprekelijk
zijn er kontakten nodig met de landbouwers die in deze zones hun landerijen
hebben; een goede verstandhouding met deze personen is van het grootste belang;
zij kennen hun akkers minstens tot op een halve meter diepte. Anderzijds moet
hun wantrouwen weggenomen worden. Men kan immers niet ontkennen dat zij
opgravingen vrezen en inderdaad zij zijn meestal de enige benadeelden.
Vooreerst moet de hinder tot het absolute minimum herleid worden en voor de
schade die ze ondervinden moeten ze een behoorlijke vergoeding krijgen.
Tenslotte zal de gemeentelijke overheid moeten oordelen, na studie van allerlei
subsidies van voogdijoverheden, hoeveel ze jaarlijks ter beschikking wil stellen
om het verleden van Watervliet te doorgronden. Het spreekt vanzelf dat
dit geen loutere verliespost hoeft te zijn. Afgezien van de groei van de
wetenschap kan een vondst ook een economisch aspect vertonen als het maar goed
wordt aangepakt, doch dat is dan werk voor later.
Wat eerst beoogd wordt is de lust wekken om er aanstalten toe te maken, omdat
Watervliet werkelijk de moeite waard is.
J. De Paepe.
P.S. In dit artikel wordt enkele malen verwezen naar "Heerlijk
Watervliet".
Van dit werk zijn nog enkele tientallen exemplaren beschikbaar op volgende
adressen:
Federatie voor Toerisme Oost-Vlaanderen, Maria Hendrikaplein 27, Gent.
H. Bassleer, Molenstraat 3, Watervliet.
C. De Paepe, Molenstraat 20, Watervliet.
B.B.L., Molenstraat 48, Watervliet.
J. De Paepe, Hofstraat 16, Gent.
Het kan ook besteld worden door overschrijving van 600,- fr. + verzendingskosten
(67,- fr. voor België, 145,- fr. voor Nederland) op PCR. nr. 000-0409640-09 van
J. De Paepe, Gent.
__________________________ | |
(1) | M.K.E. Goethals - Historische Geografie van West-Zeeuws-Vlaanderen - Deel I, blz. 83: "... waarvoor de graven vier bunder "wastine" in het ambacht Boechoute beschikbaar stelden. Eén bunder hiervan was bestemd voor de kloostergebouwen...". |
(2) | J. De Paepe - "Heerlijk Watervliet", blz. 17. |
(3) | J. De Paepe - "Heerlijk Watervliet", blz. 16. |
(4) | J. De Paepe - "Heerlijk Watervliet", blz. 17. |
(5) | J. De Paepe - "Heerlijk Watervliet", bijlage F. |
(6) | "Glossarium van Verouderde Rechtstermen, Kunstwoorden en andere Uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche Oorkonden" uitgegeven te Leiden in 1886. |
(7) | "Middelnederlandsche Woordenboek" deel I, uitgegeven te 's Gravenhage in 1885. |
(8) | Gottschalk - Historische Geografie van West-Zeeuws-Vlaanderen, deel I, blz. 68. |
(9) | J. De Paepe - "Heerlijk Watervliet", blz. 20. |
Vorig artikel: Chronologie van Eeklose gebeurtenissen - 1834 |
Inhoud van 1981, jaargang 14 |
Volgend artikel: Een oude wegverbinding tussen Eeklo en Gent? |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024