Het profiel van het landschap zoals wij het hedendaags kennen werd gevormd na
de jongste ijstijd in onze streken, t.t.z. ongeveer 10.000 jaar geleden.
Zandverstuivingen van uit het noorden hoopten de duinenrij op, die zich
uitstrekt van Brugge tot aan de Schelde te Antwerpen-Linkeroever. Dit zijn
dus geen zeeduinen, zoals sommigen zouden denken of beweren, maar wel landduinen,
uit een tijd toen de zee reeds vele tientallen kilometers achter de huidige
kustlijn was gelegen en Engeland nog met het vasteland was verbonden. Gans
de streek had het uitzicht van een zandig heidelandschap, doorsneden door een
moerasachtig waddengebied van de Scheldedelta.
In het begin was de bewoning praktisch nog onbestaande en werd dit desolate gebied
slechts bezocht en doorkruist door jagers-nomaden, die hier en daar hun kamp
opsloegen. Zulke kampen zijn er alleszins geweest langs de zuidkant van de
duinenrij en meestal gelegen nabij een beek of een riviertje. Ook te Lembeke
getuigen vondsten van silexmateriaal uit de mesolitische periode van deze
bewoning.
De Dorpsplaats omstreeks 1908. |
Prentkaart uit de verzameling van A. Ryserhove. |
Het is niet uitgemaakt of het hier gaat om winter- of zomerkampen. Een feit
is zeker, wanneer men de afgewerkte gebruiksvoorwerpen, pijlpunten, krabbers, enz.,
vergelijkt, kan men een verband leggen met de voorwerpen gevonden in gans het
noorden van Europa, van Frankrijk tot Denemarken.
Na een langdurige periode van zeer schaarse menselijke activiteiten in onze
gewesten, komen omstreeks 3 à 4000 jaar vóór Christus de eerste
landbouwnederzettingen voor. Deze worden in onze streek voorlopig slechts
bewezen door het vinden van geslepen bijlen, alsook een fragmentje van een
geslepen steen, o.a. te Eeklo, Zomergem, Maldegem en Lembeke.
Hoewel het zeker is dat de hoger gelegen en veelal armere zandgronden het eerst
werden gecultiveerd, moet men toch ook aannemen dat in de neolitische periode
stilaan een aanvang werd gemaakt met het rooien van de natuurlijke loofbossen,
meestal op de kleileemheuvels gelegen.
Wij mogen vooropstellen dat op het einde van de neolitische periode en gedurende
de bronstijd — die hier slechts kort heeft geduurd — wij zeker bijna
overal landbouwnederzettingen vonden op de plaats van onze huidige dorpskernen.
Toen de Romeinen onze streken
binnenvielen, werden zij geconfronteerd met een bevolking die in hoofdzaak leefde
van de landbouw. Deze bevolking was evenwel nog niet zeer verspreid en ook
niet erg talrijk. Zij leefde in kleinere gemeenschappen, waarrond de nodige
landerijen lagen, omgeven door min of meer dichte bebossing, uitgestrekte
heidevelden en moerassige gebieden, waar er geen natuurlijke afwatering was.
Het was dan ook in de tijd van Caesar een uiterst moeilijk gewest, om militaire
operaties uit te voeren.
Gedurende de Romeinse periode werden ingrijpende veranderingen in Vlaanderen
doorgevoerd. Deze bezetting, die duurde van ongeveer 50 vóór Christus tot 300
jaar na Christus, herschiep het gewest in een uitstekend georganiseerd land, met
handelsbetrekkingen tussen Rome en Engeland. De jongste jaren werd dit benadrukt
door indrukwekkende vondsten die gebeurden bij opgravingen te Aardenburg, dat
een buitengewoon belangrijke en uitgebreide nederzetting is geweest.
Deze nederzetting was verbonden met andere, zoals Oudenburg, Brugge en Gent,
waar eveneens Romeinse bewoning werd ontdekt. Lembeke lag tussen deze
nederzettingen in en werd doorkruist door wegen op de duinenrij die er naartoe
leidden.
In hoever Kaprijke een Romeinse oorsprong zou hebben — toponiem Capriacum !
— moet nog door vondsten positief worden bewezen. De grootte en de
afmetingen van het "Plein" zouden echter kunnen verwijzen naar een Romeins
kamp...
Door zijn ligging is Lembeke steeds een periferisch gebied geweest.
Feodaal-administratief vormde het met Eeklo een keure binnen de oostelijke
uithoek van het Brugse Vrije.
Kerkelijk lag het eveneens in de verre noordelijke uithoek van het bisdom
Doornik, in het grensgebied met het bisdom Utrecht.
Geheel het Lembeeks grondgebied (1903 ha), gelegen even buiten de vallei van de
Burggravenstroom, vormde een zandig en heideachtig gewest, doorkruist door een
hoogterug, waarop de Antwerpse heerweg van Oosteeklo naar Eeklo het Lembeeks
grondgebied van oost naar west doorsnijdt.
De naam Lembeke stelt ons reeds voor een taalkundig probleem. Ongetwijfeld is
het een Germaanse naam. In het Toponymisch Woordenboek van Dr. Gysseling komt
ons Lembeke nog niet voor, omdat het slechts na 1225 voor het eerst wordt
vermeld.
Het Brabantse Lembeek, voor het eerst geattesteerd in 1108, wordt verklaard als
beek bij leemgrond of bij de linde.
De Dorpsplaats te Lembeke omstreeks 1920. |
Prentkaart uit de verzameling van A. Ryserhove. |
Daar eerstgenoemde etymologie — gezien de gesteldheid van de bodem —
voor ons Lembeke totaal uitgesloten is, houden wij het bij de verklaring: "beek
aan de linde".
De tweede stap is dan duidelijk de volgende: waar lag die beek, waaraan de
gemeenschap nabij de linde haar naam heeft ontleend ?
Vooreerst is het niet ongewoon in onze streek, dat een vestigingsnaam afgeleid
is van een waternaam, in casu een beeknaam.
De oorspronkelijke middeleeuwse benaming van de nederzetting Kluizen was Lange
Beek, naar de beek die vanaf Terdonk tot het Haantje (Lovendegem) de grens
vormde tussen Kluizen en Sleidinge enerzijds en Evergem anderzijds.
Vervolgens hebben wij nog de regionale benamingen - gemeentenamen ontleend aan
een beek - Hansbeke, Wachtebeke, Moerbeke. Te Evergem bestaan verder de aloude
gehuchtbenamingen Meerbeke en Westbeke. Te Zomergem is er de oude wijk en
parochie, die kortweg Beke wordt genoemd.
Laten we nu terugkeren naar onze oorspronkelijke beek. Wij geven grif toe dat er
binnen de Lembeekse ruimte nog te weinig micro-onderzoek is gebeurd, om de loop
van deze beek onomstotelijk vast te leggen. Wèl zijn er een paar aanduidingen
die ons wegwijs maken in deze puzzel.
Vooreerst is er de loop van het Kaprijks Vaardeke, dat zijn aanvang neemt in de
Burggravenstroom of Oostwatergang, grens tussen Sleidinge en Lembeke, tevens
kasselrijgrens, en dat zijn eindpunt vond aan de zuidzijde van het Veld of Plein
te Kaprijke, aan het Scheepken.
De Dorpsplaats omstreeks 1930. |
Prentkaart uit de verzameling van A. Ryserhove. |
Dat Vaardeke, waaraan octrooi verleend werd door de aartshertogen Albrecht en
Isabella, was bedoeld om het kwijnende Kaprijke nieuw leven in te blazen.
Merkwaardig is het evenwel dat belangrijke gedeelten ervan werden uitgegraven in
de loop van een vroegere beek, die nog steeds het haakse stratenpatroon van
Lembeke-dorp mede bepalen.
Het Vaardeke vond inderdaad zijn oorsprong te Kaprijke, waar een aanlegsteiger werd
geplaatst aan "het Scheepken", liep langs de huidige Vaartstraat van de
gemeenten Kaprijke en Lembeke, voorbij het goed "Ter Kruisen", tot op het
dorp te Lembeke - tussen de pastorie en de kerk - om vervolgens de Aveschootstraat te
doorsnijden aan het "Stenen- of Muldersbrugje". De kapel van het huidig
klooster is gebouwd op de bedding van dit Vaardeke. Het liep verder door de Kerkakker
naar de Heihoek en op deze plaats is het slechts een brede gracht gebleven. In de
Heihoek stroomde het onder de Ledestraat (Cuypersbrug), om door de hoogtekam te snijden
en uit
te monden in de Burggravenstroom. Hier in de bossen is het Vaardeke op zijn
oorspronkelijke breedte bewaard gebleven, hoewel het de jongste jaren fel is
toegeslijkt; hier ook kunnen wij ons een gedacht vormen, hoe het er in vroegere
tijden te Lembeke uitzag.
Zuidzijde van de Sint-Egidiuskerk. |
Prentkaart uit de verzameling van A. Ryserhove. |
Dit Lembeke vinden wij voor het eerst vermeld in 1248: de parrochia sancti
Egidii jn lembeke, op het ogenblik dat het grafelijk bos Aalschoot, dat zich
tussen Oost- en Westeeklo uitstrekte, in volle ontginning verkeerde.
Tevoren hebben wij reeds gewezen op de hoogtekam, die Lembeke in twee stukken
sneed: een zuidelijk, dat afwaterde naar de Burggravenstroom; een noordelijk,
waarvan het westelijk gedeelte afwaterde binnen de Slependammewatering en een
oostelijk, dat ging met de watering van Boekhoute, de latere Isabellawatering.
De kern van de St-Gillisparochie werd gevormd door de heerlijkheid Aveschoot
(1281: hauescot), eigenlijk in twee aparte enclaves:
Noord- en Zuid-Aveschoot. Bardelare, dat daarmee ten nauwste verbonden was, werd
reeds in 1309 geattesteerd.
Overigens valt het op dat hiernaast nog een paar zeer oude laarnamen voorkomen:
Gokelare (1295: Goekeleren) en Hoorlaar (1300: Horenlaar), op de grens met
Kaprijke, achter het Goed ten Zoetendale te Kaprijke, thans doorsneden door de
expresweg Antwerpen-Knokke. Verder - net over de grens met Eeklo en Kaprijke -
heeft men: Kattelare (1308: Cattelare).
Deze laren - open plekken in een bos - wijzen op een oorspronkelijke bebossing.
Door de heide liep de Krabbaartsbeek (1497: Crabbaertsbeke), niet ver van het
iets lager gelegen Ketsebroek (± 1310: Kaetsbrouc).
Daarenboven was er ook een heerlijke Warande (1497: de Warande).
Het is duidelijk dat bijna het gehele Lembeekse gebied met een heidevegetatie was
bedekt. Getuige hiervan, de menigvuldige namen, die woeste grond aanduidden:
1252: | Woestijn: in loco qui dicitur Wastina. |
1361: | tcrom velt (grens met Oosteeklo); |
1404: | Veld van Lembeke; |
1413: | an de velt houc strate (richting Bus-Ketsebroek), |
1468: | an Vuerhouts velt een alt bunder heye; |
1542: | an de heyde van Lembeke, |
1576: | den voghelensanck, een veelvuldig voorkomende benaming om verlaten en woeste gronden aan te duiden, waar men alleen de vogels kon horen fluiten. |
Voorzijde van de kerk te Lembeke omstreeks 1910. |
Prentkaart uit de verzameling van A. Ryserhove. |
Los van de dorpskern kwamen verscheidene "hoeken" met verspreide bewoning voor:
1361: | ten vroeden houcke, later Vroenhoek. |
1364: | Coxhoek, "in loco dicto cox houke", an de strate te coxhouke die men gaet van lembeke te capric. Later volksetymologisch vervormd tot Koekoekstraat. |
1413: | an de velthouc; |
1497: | Hoerisouc; |
1571: | Inden oosthouck; |
1572: | den hongerighen houck, later Ongereehoek. |
Pas in de 18e eeuw komt voor de eerste maal de benaming Heihoek voor.
Het interieur van de Sint-Egidiuskerk, in 1920. |
Prentkaart uit de verzameling van A. Ryserhove. |
Enkele belangrijke verkeerswegen bestonden reeds in de middeleeuwen: o.a. de
reeds hoger genoemde Antwerpse Heerweg met bewegwijzering onder vorm van een
richtinggevende hand of handwijzer: In de heye bijder handt (1576); verder de
Gentweg (1442: anden ghendt wech), de Beekstraat (1352: beexstrate, verbinding
met Bassevelde), ook soms genaamd de Hoogstraat (1600: ande strate daennen van
Eecloo naer Bassevelde gaet ghenaemt de oochstrate te coxhoucq).
De oude Zoutweg (1274: le zoutewest) stelde de inwoners van Waarschoot in
verbinding met Eeklo, omdat een breed, wild moergebied de rechtstreekse toegang
tussen Waarschoot en Eeklo onmogelijk maakte.
De Weststraat (1547: de Weststrate) vormde voor Oosteeklo en meteen voor het
ambacht Boekhoute de westergrens met het Brugse Vrije te Lembeke.
Op de noordelijke grens met Kaprijke situeerde zich het zeer kleurrijke, doch
gans verdwenen toponiem: de Sint-Gillis-predicatie (1558), een van de rustpunten
op de processieommegang, die toen in vrijwel alle middeleeuwse parochies
langsheen de grenzen werd gehouden.
De zuidelijke toegang tot de parochie werd genoemd naar de patroonheilige van de
belendende parochie Sleidinge: het Sint-Joris Hulleken (1559: bij St Joris
hulleken).
De noordzijde van de Sint-Egidiuskerk omstreeks 1950. |
Foto E. Dhanens, Eeklo. |
Een eigenaardig en zeer centraal toponiem was Jans van Lembeke:
in 1497 : | ande straet die van Jans van Lembeke strect te Capricke; |
in 1505 : | up de vier weechscede te Jans van Lembeke; |
in 1575 : | de strate die compt van Jans van Lembeke ende loopt naer de vier huusen. |
Uit deze drie citaten blijkt duidelijk dat Jans van Lembeke een Vierweegse
betrof, vanwaar men in noordelijke richting naar Kaprijke kon en in zuidelijke
richting naar de Vier Huizen (Sleidinge).
De Potter en Broeckaert vermelden nog andere oude plaatsnamen te Lembeke, maar zonder
opgave van bronnen:
1266: Havenstoc en Voshole;
1280: Berenklauwe, Kox, Havesehotbief;
1570: Leedestraet, Ridderweghels, Wulfsgracht;
1625: Leege Heirweg, Truye Martensstraetken,
enz.
De pastorie omstreeks 1965. |
Foto Heemschut, Ons Meetjesland. |
Dat Lembeke in elk geval een grensdorp was, moge blijken uit de periode van de invallen van de Vrijbuiters (1584-1609), waaruit keer op keer bleek dat vrijbuiters steeds hun schuilplaatsen vonden binnen dit woest en onherbergzaam heidegebied, met een dungezaaide bevolking, die dan nog voor het grootste gedeelte op de vlucht was.
Het grondgebied van Lembeke viel praktisch geheel binnen het grafelijk domein
Aalschoot. Enkel de heerlijkheid van Aveschoot behoorde niet (meer) tot dit
domein in de periode van de grote vercijnsingen. De cijnsen van Lembeke vinden
we terug in de cijnsboeken van Eeklo, vooral dan in de "ommeloopere", en in de
cijnsboeken van Bassevelde en Kaprijke.
Onder Eeklo staan de cijnsen uit de Ketsebroekstraat, uit de Veldhoek, uit de
Leedstraat, uit de Koestraat, uit de Koxhoek, uit de Rostijne (Woestijne) en de
cijnsen gelegen op de grens met Waarschoot, langsheen het Eekloos Vaardeken. In
het boek van Bassevelde staan de cijnsen bezet op gronden in de Oosthoek, in de
Weststraat, te Vroenhoek en langsheen de Gentweg. Grosso modo kunnen we zeggen
dat de cijnsen van Oost-Lembeke, het gebied ten oosten van de Gentweg dus, in
het boek van Bassevelde staan en de overige cijnsen van West-Lembeke te vinden
zijn in de boeken van Eeklo. Een klein deel van de cijnsen uit het noorderlijk
gedeelte van Lembeke staat echter in het boek van Kaprijke.
De 48 schellingen cijns, die de eigenaars van het Goed te Broekmeers, gelegen bij
de weg naar Kaprijke, betaalden voor 57 gemet, staan in het boek van Kaprijke.
Andere percelen zijn gelegen in de Hoorlare-akker, te Vroenhoek, te Oosthoek en
langsheen de weg Lembeke- Kaprijke.
Te Lembeke dateren de meeste cijnsen uit de periode 1220-1250; we kennen slechts
één vercijnsing uit 1264, wanneer de kerk van Lembeke 3 1/2 bunder woeste grond
in cijns neemt van de gravin. Binnen het gebied van de heerlijkheid van
Aveschoot komen vanzelfsprekend geen cijnsen voor (Luc Stockman, De Brieven van
Assenede en de Vier Ambachten).
Lembeke behoorde samen met Eeklo tot een bevoorrechte heerlijkheid van het Brugse
Vrije. Beide parochies vormden samen één wet en de bewoners van Lembeke
genoten dezelfde rechten als die van Eeklo, zulks vanaf 1240 tot 1626.
De geschiedenis van beide parochies loopt dus over die periode samen. De
heerlijkheid van Eeklo en de parochie Lembeke, zoals ze worden aangeduid, hingen
rechtstreeks af van de graaf van Vlaanderen. Ten deel gevallen aan Simon de
Mirabello - die een bastaarddochter van Lodewijk van Male huwde - en als
opstandeling samen met Jacob van Artevelde ten onder ging, kwam de heerlijkheid
daardoor terug in handen van de vorst. Nadien bleef de heerlijkheid van Lembeke
onder het gezag van de graven van Vlaanderen en hun opvolgers, de Boergondische
hertogen en de Spaanse koningen.
In de keure van Eeklo-Lembeke uit 1240 werden aan Lembeke drie schepenen
toegekend, naast vier voor Eeklo. Later zouden het drie schepenen worden voor
Lembeke en zes voor Eeklo, plus een burgemeester.
De nieuwe ridders van de negotie hadden de oude zwaardridders afgelost - ondernemende
poorters van Gent en Brugge - die naast hun eigen zaken ook de belangen van de graaf
en van de steden behartigden, als baljuws en schepenen. Wellicht hadden de
voorzaten van Geraard de Duivel ontzaglijke gebieden van "wildernesse ende
wostine" ontgonnen en tot winnende land omgezet, zodat Geramd in 1261 daarvan het
tienderecht in Lembeke, Kaprijke en Bassevelde niet meer moest restitueren. maar
het mocht verkopen aan de St-Pietersabdij te Gent, de abdij van Flines en de bisschop
van Doornik: ridders en heren zonder feodale allures, zonder burcht of kasteel, doch
nijverige seigneurs die op hun hoven lieten werken en leven...
In de 14e eeuw groeien Aveschoot en Bardelare tot heerlijke domeinen. Ingelram
Hauweel huwt Joanna van Bardelare en ontplooit zijn rijkdom over Lembeke en
Kaprijke. De kerk wordt begiftigd met twee kapelanijen (1363). Gedurende een
paar eeuwen zal de familie Hauweel, met haar heerlijkheid Aveschoot-Bardelare,
hier werkelijk de lakens uitdelen.
In alle hoeven slaan de weefgetouwen degelijk laken, dat onder een eigen merk
faam zal verwerven, tot de machtswellust van de hertog van Boergondië Brugge en
Gent ten onder bracht (1456) en de lakennijverheid deed doodbloeden. Eeklo en
Lembeke waren van ouds grafelijk domein en heerlijkheid, maar de Boergondische
hertogen zaten veraf en hun tussenkomsten beperkten zich tot het innen van wat
heerlijke rechten.
Naar het einde van de 16e eeuw begint de deemstering van de welvaart met de
godsdienstberoerten. Marten Hauweel, heer van Aveschoot, humanist, dichter en
vriend van Oranje, werd verbannen en al zijn goederen werden verbeurd verklaard,
zodat zijn nazaten hier in armoede verkwijnden. Ook hadden de beeldstormers hier
lelijk huis gehouden en de kerk van Lembeke werd grondig verwoest. Men had
vijfentwintig jaar nodig om ze een beetje op te lappen.
Alleen de boer bleef over en ploegde voort. Op de magere gronden teelde hij
rogge, boekweit en haver. Ook door het weven van linnen
moest men trachten de eindjes aan elkaar te knopen. In 1626 werd de heerlijkheid
Lembeke door Filips IV, koning van Spanje, in leen gegeven aan Jan Stalins en
werd zij aldus afgescheiden van Eeklo.
Vanaf 1626 tot 1796 kreeg Lembeke een afzonderlijk en eigen bestuur, dat bestond
uit een baljuw, een schout (vanaf 1727 was de baljuw tevens schout), een
burgemeester, zes schepenen en een griffier, rechtstreeks door de heer van
Lembeke benoemd en aangesteld.
In 1642 verkocht Filips IV de heerlijkheid aan Lodewijk van der Haegen. Lembeke
kreeg aldus een eigen dorpsheer, machtige paladijn van de koning, die een
absolute meester was en zich aldus ook op echt feodale wijze liet gelden. Zijn
schepenen en de door hem aangestelde besturen van de kerk moesten verder maar
hun plan trekken en dat betekende heel wat in die voortdurende oorlogstijden,
toen de legerbenden - zowel van vriend als vijand - gestadig het land plat
liepen en men ze herhaaldelijk moest uitkopen om uit de buurt te blijven.
Het massief van de kerktoren omstreeks 1950. |
Foto E. Dhanens, Eeklo. |
Verscheidene malen werd het dorp door oorlogsgeweld geteisterd. In 1381
geplunderd door de Gentenaars, werd het in 1452 en 1453 gebrandschat door Franse
soldaten en in 1488 verwoest door Duitse soldeniers. Van 1621 tot 1642 kreeg
de plaats herhaalde malen bezoek van Spaanse, Hollandse, Franse en Duitse
legerbenden, die veel overlast deden, oorlogsbelastingen invoerden en van alles
opeisten.
Een pestepidemie trof de bevolking in 1666-67 en enkele jaren later richtten de
Franse troepen geweldige schade aan in mei 1673. Gans de dorpskom werd
leeggeplunderd en talrijke inwoners werden mishandeld...
De heerlijkheid werd geërfd door Keingiaert en in 1750 verkocht aan Lodewijk van
den Hecke uit Gent, grootgrondbezitter en boomkweker. Hoewel Lodewijk-Bernard
van den Hecke, zoon van Mattheus en heer van Lembeke sedert 1772, de Franse
politiek diende en gedurende de Franse bezetting zelfs tot meier van Gent werd
uitgeroepen, verloor hij niettemin al zijn rechten over de heerlijkheid Lembeke,
door de volledige afschaffing van het leenroerig stelsel. De gemeente werd aldus
vanaf 1796 tot 1814 bestuurd volgens de Franse wetten.
Neelemans schrijft over het Frans Bewind in zijn "Geschiedenis van de gemeente
Lembeke en der Vrije Heerlijkheid van Aveschoot" (1872, Boekhandel C. Vyt,
Gent):
"Door de vereeniging van België aan Frankrijk, bij het decreet der Conventie van
den 1en October 1795 (9 Vendémiaire jaar IV) en de afschaffing der oude plaatselijke
besturen, krachtens het besluit der Volksvertegenwoordigers van den 1en December
daaropvolgende (10 Frimaire jaar IV), eindigden ook Lembeke's aloude instellingen.
Het gemeentebestuur werd bij decreet der Administratie van het departement der Schelde,
gedagtekend den 5 Nivôse jaar IV, ontbonden en door eene Municipaliteit vervangen ten
jare 1796" (blz. 41).
Herenwoning Stockman, Dorp 36. |
Foto Heemschut, Ons Meetjesland. |
Daar Lembeke een bevolking had van minder dan 5000 inwoners, werden er een
Municipaal Agent en een Adjoint aangesteld, jaarlijks herverkiesbaar bij een
gemeentelijke verkiezing. Door de Constitutie van de 13 december 1799 (22
Frimaire jaar VIII) kwam er opnieuw een wijziging, waarbij een Meier met het
plaatselijk bestuur werd belast. Hij was bijgestaan door twee adjoints en verder
was er nog een Municipale Raad van tien leden, met een beraadslagende macht. Dit
bestuur trad in functie op 1 juli 1800.
Aanvankelijk en tot 1803 behoorde Lembeke tot het arrondissement Sas-van-Gent.
Van dan af tot 1814 maakte de gemeeente deel uit van het vierde Communaal
Arrondissement van het Departement van de Schelde, met Eeklo als hoofdplaats.
Lembeke ressorteerde onder het vredegerecht van Kaprijke.
In de heerlijkheid van Aveschoot lag de heerlijkheid Bardelare besloten, t.t.z.
het domein van het huidig kasteel van Lembeke. Die l1eerlijkheid was sinds lang
"verdonkerd" en geïncorporeerd in de heerlijkheid Aveschoot.
Deze laatste bleef aan de Hauweels tot 1774, ging dan over op Lodewijk Zannequin, die
ze in 1781 moest verkopen aan Guillielmus Lucas Schamp. Dit was een sinjeur van
de negotie, Gents zakenman, economist en zaakgelastigde voor de buitenlandse handel,
met kantoren in Spanje en een hotel te Gent, in de Veldstraat (huidige Innovation).
Hij bouwde hier een groot kasteel in 1785, kocht hoeven en landerijen en beijverde zich
om op Aveschoot een nieuw dorp te stichten met veel weverswoningen. Hij kon echter
zijn droom niet verwezenlijken.
Van 1815 tot 1830 werd ons land met Nederland verenigd. Op 10 september 1818
stelde men een gemeentebestuur aan, dat bestond uit een burgemeester, drie
schepenen en acht raadsleden; dit gebeurde op basis van de bevolking (± 2500
inwoners).
Volgens het reglement van 23 juli 1825 werd het bestuur teruggebracht op negen
leden, waaronder een burgemeester en twee assessoren. Deze indeling bleef
bestaan tot in 1836.
In 1842 huwde Ernestine Schamp graaf Pierre Octave d'Alcantara. De Belgische
Omwenteling in 1830 was hier bijna ongemerkt vqorbijgegaan, hoewel de
Nederlandse grens slechts op 12 km afstand ligt. Alles bleef rustig en het leven
ging normaal verder.
Ook tijdens de jongste wereldoorlogen bleef Lembeke opvallend gespaard, hoewel
er sporadisch schade werd aangericht en er enkele slachtoffers vielen.
Binnen het grafelijke gebied Aalschoot werden in de eerste helft van de 13e eeuw
verschillende parochies gesticht. We vonden volgende teksten in dit verband:
1241 : | in parrochiis de Eclo Sancti Vincentii et de Eclo Sancti Egidii; |
1241 : | in parrochia Sancti Vincentii de Eclo; |
1250 : | in duabus parochiis Sancti Crucis et Sancti Egidii; |
1250 : | parrochia de Capric. |
Wij menen dat de Sint- Vincentiuskerk te Eeklo, de H. Kruiskerk te Oosteeklo, de
Sint-Gilliskerk te Lembeke en de O.L. Vrouwekerk te Kaprijke tussen 1200 en 1240
moeten gebouwd zijn. In 1240 kregen zowel Eeklo-Lembeke als Kaprijke hun keure,
zodat we reeds een zekere bevolkingsconcentratie mogen veronderstellen in dat
jaar (Luc Stockman).
Een van de grootste bekommernissen van de bisschop bij het oprichten van nieuwe
parochies, was de verzekering van het inkomen van de parochiepriesters. Zo
trachtte bischop Walter van Marvis dan ook bij elke tiendenregeling het aandeel
van de plaatselijke pastoor te garanderen. In 1240 bepaalde hij dat de novale
tienden van Scheldevelde, het Bulskampveld en het domein Aalschoot voor de ene
helft moeten gaan naar het O.L. Vrouwkapittel van Doornik en voor de andere
helft naar de bisschop van Doornik, opdat hij uit dit laatste deel de pastoors
van de nieuwe of nog op te richten parochies een voldoende inkomen zou kunnen
bezorgen.
Een jaar later preciseerde hij dat de novale tienden in geheel het bisdom -
behalve dan in het Waasland - in drie stukken moeten verdeeld worden: een deel
voor de bisschop, het tweede deel voor het kapittel van Doornik en het laatste
deel voor het hospitaal van Rijsel. In de kasselrij Kortrijk en in de parochies
Eeklo en Lembeke en in Kaprijke, gelegen binnen het domein Aalschoot, krijgt het
hospitaal van Rijsel di t derde deel echter niet. De drie bovengenoemde
beneficianten moeten evenwel in gelijke mate bijdragen, om de pastoors van de
nieuwe parochies een voldoende wedde te geven (Luc Stockman).
De verdeling van de tienden zag er dus voor de Sint-Gillisparochie te Lembeke
als volgt uit: tiendeheffers waren de pastoor van Lembeke, de abdijen van
Sint-Pieters (Gent) en van Flines en het kapittel van Doornik. De bisschop
van Doornik was collator (Luc Stockman).
Op 24 augustus 1363 stichtte Ingelram Hauweel een kapelanij in de
Sint-Gilliskerk te Lembeke voor een bedrag van 20 pond parisis. Het
benoemingsrecht berustte bij de bisschop van Doornik, die tevens collator was;
er moesten vier missen per week gecelebreerd worden.
Een tweede kapelanij werd gesticht door Eustatius van Berderlare op 4 juli 1364,
voor een zelfde dotatie van 20 pond parisis. De verplichtingen bestonden
eveneens uit vier missen per week; de bisschop van Doornik was collator en bezat
het benoemingsrecht (Luc Stockman).
Tot in 1264 behoorde de parochie tot de dekenij van de Vier Ambachten; later aan
die van Gent gekomen, werd zij - bij de oprichting van de nieuwe bisdommen in
1559 - bij de dekenij Aardenburg gevoegd. Van 1559 tot 1801 hing zij af van het
bisdom Brugge en sindsdien van het bisdom Gent. Vermits de dekenij Kaprijke
onlangs afgeschaft werd, behoort zij thans opnieuw tot de dekenij Eeklo.
De oude kerk van Lembeke was 100 voet lang en had een breedte van 25 voet. Zij
werd in 1613 en in 1623 grotendeels hersteld van de schade, opgelopen tijdens de
godsdiensttroebelen.
"Anno 1613, xxvi February, op 't vertooch gedaen van den pasteur ende
kerckmeesters der prochie van Lembeke, hoe dat naer de visitatie van de kercke
den deken der Christenheyt aldaer belast hadde te vercoopen tot prouffyte van de
voors. kercke seker boomen, om met de penninghen daervan procederende de mueren
van diere te repareren, syne eerwl heeft 't selve gheconsenteert" (De
Potter-Broeckaert).
De beroemde duiventoren te Lembeke, Kasteeldreef. |
Foto Heemschut, Ons Meetjesland. |
In 1776 werd de kerk, met uitzondering van de oude toren, volledig afgebroken en
herbouwd, naar het plan van de bouwmeester Joost Fermondt. De eerste steen van
de nieuwbouw werd gelegd op 1 juli 1776. Het jaar daarna was de ruwbouw van de
kerk voltrokken en op 19 augustus 1778 werd zij door de bisschop van Brugge plechtig
geconsacreerd, in het bijzijn van de heer van Lembeke en zijn dame, onder de aanroeping
van de H. Egidius. Het bouwwerk kostte ongeveer 27.000 gulden, welke betaald
werden door de grote tiendeheffers. Het kapittel van Doornik schonk 971 pond 8
schellingen 7 groten; de abdij van Flines 900 pond en de abdij van Sint-Pieters 650
pond groot.
Een gedenksteen in de buitenmuur van de kerk vermeldt het jaartal 1777, maar wij
weten dat de verbouwingswerken duurden van 1 juli 1776 tot 25 juni 1778. De
toren is echter nog deze van de voorgaande kerk en dateert uit de tweede helft
van de 13e eeuw. Hij werd geklasseerd bij Koninklijk Besluit van 28 oktober
1943. Onlangs is hij grondig gerestaureerd geworden.
Dr. Elisabeth Dhanens schreef in het Cultureel Jaarboek 1953 voor de Provincie
Oost-Vlaanderen:
"In haar huidige toestand bestaat de kerk van Lembeke uit een driebeukige
pseudo-basiliek van zes traveeën, met westtoren op de eerste travee van de
middenbeuk en een uitspringend koor van een travee met driezijdige sluiting.
In de hoeken, gevormd door koor en zijbeuken, zijn een sacristie en een bergplaats
ingeschakeld. Tegen de tweede travee van de zuidelijke zijbeuk is een doopkapel
aangebouwd. De drie beuken zijn onderling gescheiden door twee rijen zuilen van
Toscaanse orde op achtkantig voetstuk en door halfronde scheidingsbogen. De
muren en de gewelven zijn bepleisterd. De vensters zijn segmentbogig afgedekt.
"De ganse kerk is door een enkel zadeldak afgedekt. Op de westkant is het
onderbroken door de toren.
Het kasteel te Lembeke in 1901. |
Prentkaart uit de verzameling van A. Ryserhove. |
"Deze toren is gans van baksteen (27 cm x 13,5 cm x 6 à 7 cm) opgetrokken, op
vierkant plattegrond, vier geledingen hoog. Hij is door hoekfrijten met zes
versnijdingen versterkt.
"Alleen de westkant is nog volledig zichtbaar. Boven het portaal, een ruim
spitsbogig venster. Daarboven ziet men twee rondbogig afgedekte blindnissen, die
elk door een dunne waterlijst omschreven zijn. Binnen de blindnissen zijn er
kleinere spitsbogige vensters geweest, die naderhand werden dichtgemetseld, met
uitsparing evenwel van een klein rondvenstertje.
"In de vierde geleding zijn er twee spitsbogige galmgaten. Binnen deze galmgaten
is de aanzet van een weggebroken tracering zichtbaar. Het muurvlak waarin zich de
galmgaten bevinden maakt een kleine terugsprong, dewelke langs boven opgevangen wordt door
een boogfries. Deze bestaat, althans in deze westkant, uit zeven spitsboogjes met
open zwikken en op kraagsteentjes rustend.
"De benedengeledingen van de noordelijke en zuidelijke muren van de toren vormen
thans twee ruime rondbogen, die toegang verlenen tot de zijbeuken. Naar het
oosten is de toren door een hoge spitsboog met de ruimte van de kerk verbonden.
"De tweede en derde geledingen van de zijmuren zijn thans door het dak
verborgen. Doch men kan de oorspronkelijke buitenmuren zien boven het gewelf der
zijbeuken. Zij zijn door spaarvelden versierd.
"De tweede geleding is versierd met twee drielobbige blindnissen, die zelf door
een spitsbogige blindnis omschreven zijn. Alle terugsprongen zijn rechthoekig.
Aan de binnenkant van de toren is de muur in drie eenvoudige rondbogige
blindnissen opgelost.
"De derde geleding vertoont, evenals de westkant, naar binnen en naar buiten,
twee hoge rondbogige spaarvelden. Van de oorspronkelijke spitsbogige openingen
zijn er enkele dichtgemetseld; het noordwestelijke en het zuidoostelijke bleven
open.
"De vierde geleding, die boven het dak uitrijst, vertoont, evenals ten westen,
aan elke zijde twee spitsbogige galmgaten. De boogfries vertoonde ten zuiden
slechts zes boogjes, ten noorden en ten oosten is zij bijna gans verdwenen. De
binnenkant van de torenkruin is in de vier hoeken verstevigd door een
horizontaal metselverband van een drietal ten opzichte van elkaar
terugspringende lagen.
"Ten slotte moet aangemerkt worden, dat de toren van Lembeke geen enkel gewelf
vertoont. De oorspronkelijke kraagstenen van de houten zoldering zijn nog
zichtbaar tussen tweede en derde geleding" (blz. 49-51).
Dr. Dhanens zegt verder dat de kerk vóór 1776 slechts bestond uit de thans nog
bewaarde westtoren en een eenbeukige kerk van ongeveer 33 meter lang en ongeveer
8,25 m breed. Dit is dus de ruimte van de huidige middenbeuk. De
zuilen staan dus vermoedelijk op de grondvesten van de vroegere buitenmuren. Die
funderingen zouden dan ook kunnen dateren uit circa 1250-80, d.w.z. uit dezelfde
tijd van de toren.
"Nochtans is het waarschijnlijk, dat er voor de beeldenstorm aan de zuidkant een
tweede beuk bestond. De toren was vrijstaand aan drie zijden. Aldus is de kerk
voorgesteld op de kaart van het Brugse Vrije door Pieter Pourbus. Vermoedelijk
werd deze zijbeuk na de godsdienstoorlogen niet weder opgebouwd en is het over
dit gedeelte, dat men in 1645 nog zegt, dat het «gheheel openlag ende
ongherepareert» was.
"De toren van Lembeke vormt, met de verdwenen westtoren van Eeklo, en verder met
deze van Oostwinkel, Sint-Laureins en Waarschoot, een zeer karakteristieke groep
van vroeg-gothische bakstenen westtorens in het Meetjesland.
"Tenslotte valt er aan te merken, dat de 18e-eeuwse kerk van Lembeke (1777) het
prototype is geweest van de kerken van Oosteeklo (1781) en Kaprijke (1788). Van
deze van Oosteeklo weten we, dat zij inderdaad naar dezelfde plans werd gemaakt.
Deze van Kaprijke vertoont eveneens een gelijkaardige compositie" (Dr. E.
Dhanens).
Bij het leggen van de verwarmingsinstallatie in de kerk in 1969 werd de toegang gevonden
tot een grafkelder, waarin zich nog vier zinken lijkkisten bevonden, naast een vijftal
schedels. Dit was de grafkelder van de heren van Lembeke. De ingang was
vroeger binnen de kerk en werd later langs de buitenkant aangebracht. Eertijds lag
ook het kerkhof rond de kerk. Het is pas in 1952 dat het huidig kerkhof in gebruik
werd genomen.
Het hoogaltaar van Lembeke is toegewijd aan het H. Kruis. Het is een eenvoudig
portiekaltaar van geschilderd hout, geflankeerd door twee gegroefde zuilen met
Korintisch kapiteel en met gebeeldhouwd benedengedeelte. Het dateert uit 1642.
Het benedengedeelte vertoont een cherubijnherme en symmetrische bladvoluten. In
de kroonlijst zijn een medaljon met IHS-monogram en twee cherubs ingeschakeld.
Zij is verder met bladvoluten versierd. In de bekroning komt nogmaals een
IHS-monogram voor, geschilderd op een vierkant paneel en verder vruchtenfestoenen.
In het hoofdaltaar bevindt zich een schilderij (doek, 280 cm x 220 cm) dat de H.
Lodewijk, koning van Frankrijk, voorstelt, die de H. Doornenkroon ter verering
aanbiedt (bij de overbrenging van de relikwie uit het H. Land naar de "Sainte
Chapelle" te Parijs). Het is een werk van de Brugse schilder Lodewijk De
Deyster (1656-1711) en mag dus vóór 1711 gedateerd worden.
In de rechter benedenhoek prijkt het wapenschild van Lodewijk van den Hecke, heer van
Lembeke en het jaartal 1765. Het schilderij werd geschonken door voormelde heer
en diens broeder Robrecht, kanunnik
van Sint-Donaas te Brugge, ter gelegenheid van het jubileum van de pastoor van Lembeke
Jan Schepens, in 1764. Het schilderij is waarschijnlijk afkomstig uit een toen
afgeschaft Brugs klooster.
De Westermolen omstreeks 1965. |
Foto Heemschut, Ons Meetjesland. |
Het noordelijk zijaltaar is toegewijd aan Onze Lieve Vrouw. Het omvat een
eenvoudig portiek van geschilderd hout met twee gegroefde zuilen met Toskaans
kapiteel. Het benedengedeelte dateert uit de 18e eeuw en het bovengedeelte
uit de 17e eeuw. In de nis is een houten beeld van O.L. Vrouw geplaatst, met
het Kind Jezus staande op haar arm. Dit beeld is Gents werk dat dagtekent uit
1715. Het schilderij op dit altaar (doek, 160 cm x 135 cm) stelt de Hemelvaart
van Maria voor: O.L. Vrouw op een wolk, gedragen door engeltjes en omringd door
apostelen en heilige vrouwen. Het werd aan de kerk geleverd in 1719 en is een
werk van de Gentse schilder Pieter Le Plat.
Het zuidelijk zijaltaar is toegewijd aan de kerkpatroon Sint-Gillis (H. Egidius).
Het is gelijkaardig aan het voorgaande en dateert uit dezelfde periodes.
Vermoedelijk is het gedeeltelijk te dateren in 1710-12, toen de vernieuwing ervan
gebeurde. Daarboven verheft zich een attiek met twee gedraaide
zuiltjes, misschien een overblijfsel van een ouder altaar, dat in 1652 door
Thomaes de Stroopere uit Eeklo werd geleverd. In deze attiek bevindt zich een
nis met het beeld van de H. Egidius, voorgesteld als abt met de hinde aan zijn
zijde. Dit houten beeld is wellicht het werk van een onbekende snijder uit 1686.
In dit altaar steekt een schilderij (doek, 170 cm x 125 cm) dat O.L. Vrouw
voorstelt met het Kind Jezus en Sint-Janneken. Het werd omstreeks 1840 door de
familie Schamp geschonken en dateert uit het begin van de 19e eeuw.
De zitbanken langsheen de zuidelijke zijmuur zijn einde 18e-eeuws.
Het laag beschot langs vóór bestaat uit 13 vierkante paneeltjes en drie deurtjes
met geprofileerde lijst. Op de pilastertjes die de panelen scheiden is er een
klein gebeeldhouwd motief: een rococo-schelp en twee bladtrosjes.
De twee armmeesterbanken, links en rechts onder het doksaal, zijn uit dezelfde
tijd. Zij dragen paneelwerk met een klein decoratief motief, zoals hierboven.
De koorlessenaar is van eikenhout en dateert uit de tweede helft van de 17e eeuw.
Het is een gedraaide kolom, rustend op een driehoekige, geprofileerde voet, steunend op
drie leeuwenkopjes.
In de pastorie bevindt zich nog een eikenhouten bidstoel, op vier geprofileerde poten,
onderling door sporten verbonden (17e eeuw).
Ook de preekstoel geniet onze aandacht. Hij is uit eikenhout gesneden in Louis
XVI-stijl en staat op vierkante voet en kolom. Ook de kuip is vierkantig, met
afgeschuinde hoeken. Op de panelen zien we vier medaljons met de vier koppen van
de Evangelisten, evenwel zonder symbolen. De versieringen werden aangebracht
door J. Van Coeygen en gemaakt in 1778. Aanvankelijk was er slechts een enkele
trap; nu is er een dubbele trap met platte, opengewerkte balusters. Het vierkante
klankbord met afgeschuinde hoeken is bekroond met vazen. De versiering met eier-
en tandlijsten, rozetten en guirlandes is ook een werk dat omstreeks 1778 werd uitgevoerd.
Hoevewoning Molenstraat 3. |
Foto Heemschut, Ons Meetjesland. |
De oudste biechtstoel is een zeer goed bewaard meubel in typische barokstijl;
hij is van het gesloten type. Hij bestaat uit drie vakken, aan de voorkant
rondbogig geopend; vier pilasters en gedraaide kolommen, omslingerd door
wijngaardranken, met putti en vogels; op de vier bazementen, twee vruchtenkorven
en twee bloemvazen; Korintisch kapiteel. De horizontale kroonlijst vertoont
in het midden het zweetdoek van Veronika, gehouden door twee engeltjes; links en
rechts putti op een ram; verder vogels, bladvoluten en cherubs. Het is een
goed werk uit het midden van de 17e eeuw, aansluitend bij het oeuvre van Jacob
Sauvage uit Gent.
Ook de biechtstoel in de zuidelijke zijbeuk is van het gesloten type, met drie
vakken, aan de voorkant rondbogig geopend. Verder zijn er vier gegroefde
pilasters, vier schelpmotieven en roosjes op vlechtwerk.
De kroonlijst heeft een tandlijst. Deze biechtstoel dateert pas uit het midden
van de 18e eeuw.
De biechtstoel in de noordelijke zijbeuk schijnt een moderne nabootsing ervan te
zijn.
De borstwering van het doksaal bestaat links en rechts uit drie opengewerkte
panelen, gescheiden door pilasters met guirlandes. In de panelen zijn
verschillende muziekinstrumenten door voluten met elkaar verbonden:
tamboerijnen, bazuinen, fluiten, viool en kleine viool, serpent, guitaar. In het
midden van de borstwering is het rugpositief van het orgel ingeschakeld. Het is
versierd met rococo-motieven en het wapenschild van Roelant-Hyacinthe Hauweel,
heer van Aveschoot (+ 1774), die de schenker is van het orgel. Het wapenschild
is langs achter gemerkt: P. FARRE EECLOO 1780, wellicht de naam van de
schrijnwerker.
Het orgel zelf vertoont twee vooruitspringende pijpenbundels, ondervangen door
konsolen, de ene met een leeuw, de andere met een guirlande. Op de kroonlijst
staan er vazen. De orgelkast is uit eikenhout en van een gemengde stijl: rococo
en Louis XVI.
Twee wijwatervaten van rood gevlamd marmer, ovaal en vaasvormig geprofileerd,
zijn in de kerk aanwezig (18e eeuw).
Alle beelden zijn uit hout gesneden. De Christus aan het Kruis, die zich in het
beenderhuis bevindt, is van geschilderd hout en dateert uit de periode
1780-1795.
Ten slotte is er nog een schilderij, dat de Boetende Maria Magdalena voorstelt
in een grot (doek, 200 cm x 130 cm). Het is een werk uit de 19e eeuw, geschonken
door Graaf d'Alcantara, na 1944.
In het koor zijn er twee grafmonumenten in wit en zwart marmer (familie Schamp
en familie d'Alcantara); rechts en links van het koor bemerken we de witmarmeren
zerken van de familie Stockman. Verder zijn er nog enige rouwborden en
wapenschilden van de families Schamp, Van den Hecke en d'Alcantara.
Dr. Elisabeth Dhanens, aan wie wij talrijke bijzonderheden over de
kerkbemeubeling ontlenen, vermeldt nog enkele zerken en grafschriften.
Buiten de kerk, aan de noordelijke zijmuur, waar eens de lijkdeur was, hangt een
gesmeed ijzeren torenkruis, dat vermoedelijk het werk is van smid Verloock uit
de 19e eeuw.
Aan edelsmeedwerk is de kerk van Lembeke niet rijk meer. Het oud zilverwerk werd
immers in het begin van deze eeuw gestolen. De huidige monstrans dagtekent uit
1902. Van de door Neelemans vermelde stukken, o.a. de zilveren reliekhouder van
Sint-Gillis door Frans Rielandt (1746-1750) en het koperen Sint-Gillisbeeldje
van de ceremoniestaf, is niets bewaard.
Er zijn nog een koperen kerkschaal in schelpvorm (18e eeuw); een tinnen schaal
met gelobde rand (Gentse merken, 18e eeuw; en een mooi processiekruis, 50 cm
hoog, uit de 17e eeuw. Dit kruis zelf is uitgesneden uit koperplaat en de
Christus is in gegoten koper.
De kerk van Lembeke telt slechts twee klokken. De grote dateert uit 1777 en is
dus aan de Duitse kerkplunderaars ontsnapt. Zij is 80 cm hoog en heeft een
diameter van 100 cm; zij draagt volgend interessant opschrift:
"Als men dees kercke nieuwe bauwde, "Tot vreugd van ider die 't aenschauwde, "Gudwal Seiger, Abt van Sint Pieters, "Sond dan tot my de clockegieters. "Ter eer van God en Maria's lof "Ben ick hergoten op dees kerckhof. "Gillis is mij voor naem gegeven, "Om te luyden ben ik verheven, "En gaet d'orlogie maer gewis, "Men hoort van my wat ure het is. | |
"Jean Bapt. et Frans Wierinck me funderunt, A° 1777". |
Het klein klokje heeft geen opschrift, is slechts 27 cm hoog en heeft 29 cm
diameter.
De pastorie van Lembeke is een stijlvol gebouw van bepleisterde baksteen, zes
traveeën breed, met verdieping en zadeldak. De middenste twee traveeën zijn
bekroond door een driehoekig frontoen, waarin guirlandes en de datum 1772. Er
onder zijn drie rococo-konsolen. De pastorie werd opgetrokken naar de plannen
van architect Speybrouck uit Brugge. Zij is gelegen naast een grote hof.
In 1905 werd de pastorie hersteld en ten zuiden vergroot. Het gebouw werd bij
Koninklijk Besluit van 28 oktober 1943 geklasseerd door de Koninklijke Commissie
voor Monumenten en Landschappen. Op dit ogenblik wordt zij mooi gerestaureerd.
Het kasteel d'Alcantara is dat van de vrije heerlijkheid Aveschoot en van de
heerlijkheid Bardelare.
Volgens de kaart van Pourbus was er op de plaats van het huidig kasteel een
gebouw, dat ongeveer het belang had van het huidig kasteel Ter Kruisen te
Kaprijke. Het was omwald en de toegang gebeurde langs het noorden. Het bezat een
toren.
Het huidig kasteel werd in 1785 door Willem-Lucas Schamp gebouwd. Het is ten
zuiden door een dreef met de Aveschootstraat en het dorp verbonden.
Het bestaat uit een rechthoekig gebouw van bepleisterde baksteen, elf traveeën
breed, met verdieping en schilddak. Drie traveeën van het middengedeelte van de
voorgevel springen een weinig vooruit en zijn door een frontoen met
rococo-versiering bekroond (Dr. E. Dhanens).
Het kasteel is gelegen in een uitgestrekt park met vijver. Sommige bomen zijn
méér dan tweehonderd jaar oud.
Lembeke bezit een zeer merkwaardige duiventoren. Het is een vierkante toren van
baksteen (23 cm x 11,5 cm x 5,5 cm), drie geledingen hoog, afgedekt door een
zadeldak tussen twee trapgevels. Een waterlijst scheidt de tweede van de derde
verdieping. In de zuidelijke gevel is boven deze waterlijst een grote wapensteen
ingemetseld, met de wapenschilden Schamp - de Grand-Ry. Daarboven hebben wij een
rondvenstertje en een kleine steen met het jaartal 1510.
De trapgevel zelf springt een weinig vooruit ten opzichte van de opgaande muur
en rust op drie gedrukte korfbogen en vier zandstenen konsolen. Boven deze
bogenfries bemerkt men een waterlijst, een reeks vluchtgaten en verder nog drie
waterlijsten.
Hoevewoning Aveschoot 25. |
Foto Heemschut, Ons Meetjesland. |
In de westelijke gevel bevindt zich de toegangsdeur tot de benedengeleding, die
overwelfd is. De verdiepingen kunnen slechts langs buiten met een ladder worden
bereikt.
De gevel ten noorden is eveneens door waterlijsten verdeeld; in de oostelijke
gevel zijn er een rondvenstertje en een venster dat segmentbogig is afgedekt. De
duivennesten zijn in het hout tegen de binnenwand getimmerd. Het is een van de
mooiste bewaarde duiventorens van het land (E. Dhanens).
Aan de dreef te Lembeke staat een kapelletje dat toegewijd is aan de Heilige
Familie en dat werd gebouwd in het midden van de 19e eeuw. Het bevindt zich
aan de ingang van de kasteeldreef, Aveschoot.
Een ander kapelletje is dat van Sint-Antonius in de Aveschootstraat, dat eveneens
dateert uit het midden van de 19e eeuwen dat in gotische stijl is opgetrokken.
De taferelen binnenin deze kapel stellen de zeven smarten van Maria voor.
Typisch is wel dat rond deze bidplaats eertijds ook zeven beuken stonden.
Tijdens de oorlog 1914-18 werd echter één beuk door de Duitsers afgezaagd, zodat
nu nog slechts zes schildwachten deze kapel omringen.
Hoevewoning Aveschoot 56. |
Foto Heemschut, Ons Meetjesland. |
De aanbesteding van de kapel bij het Rusthuis had plaats op 23 april 1906,
jaartal dat duidelijk zichtbaar is op een steen aan de kapelmuur. De
plannen werden goedgekeurd op 19 september 1905.
Deze grote kapel, eigenlijk een kloosterkerkje, werd bekostigd door pastoor
Eduard van Hootegem, geboren te Lembeke op 3 maart 1856 en achtereenvolgens
pastoor te Duck Creek Merrill en Hollandtown in het bisdom Green Bay
(Noord-Amerika). Hij zou zich te Lembeke vestigen in een woonhuis, thans het
huidige gemeentehuis, om er zijn oude dag door te brengen. Omdat de afstand
tot de parochiekerk voor hem te ver was, besloot hij tot het oprichten van deze
bidplaats, om daar zijn H. Mis te kunnen opdragen. Pastoor Van Hootegem heeft
echter zijn droom niet meer in vervulling zien gaan, want hij heeft het geluk
niet gehad nog in zijn geboortedorp terug te keren. Hij overleed immers reeds
op 13 februari 1906 in Amerika, waar hij in Hollandtown werd begraven.
De Heihoekse Kapel is een dankkapel, gebouwd door Cyriel Dobbelaere en Zonen uit
Lembeke, onder toezicht van architect Cyriel De Vlaminck uit Kaprijke. Deze
kapel dankt haar ontstaan aan een belofte en is toegewijd aan Onze Lieve Vrouw
van Zoete Troost en Vrede.
In de maand mei 1944 beloofde pastoor Van Goethem, gedurende de hoogmis, een
kapel te bouwen indien Lembeke van het oorlogsgeweld zou gespaard blijven.
Een grote zending of volksmissie, door de Paters Redemptoristen gepredikt, van 28
september tot en met 12 oktober 1947, ging de aanvang van de werken vooraf.
Het is gedurende deze missie dat de eerste steen werd gelegd door de toenmalige
pastoor. Dit gebeurde op de feestdag van Maria's Moederschap. Deze
dankkapel werd ingewijd op 9 oktober 1949 door Mgr. Calewaert, bisschop van Gent.
De plaasteren beeldjes in de kapelletjes van de ommegang werden in 1971 vervangen
door de nu bestaande teksten in gotisch schrift, van de hand van dhr. Leeman uit
Eeklo. Het grotje, rechtover deze kapel op de Heihoek, dateert van een vroegere
datum.
De Westermolen is een graan- en korenmolen — een houten standaardmolen op vier
bakstenen teerlingen — gebouwd op een molenwal.
De huidige windmolen werd hersteld met een pinnebalk van de vroegere molen uit
de 15e eeuw (± 1450). De herstelling had plaats in 1807.
De oorsprong van deze oude molen ligt zeer ver in het verleden: het oudste
bewijs vinden wij terug in 1453 ! In de stadsrekeningen van Eeklo treffen wij
volgende tekst aan, onder de rubriek 554/34/31:
"Item al noch XIJ in lauwe (= 12 januari) waren ghesonde te Capric de
burchmeester Pieter de Munster ende Alaert Wante omme met Jan Hauweel te
sprekene van zijnder molene ende van den onsen" (1453).
Jan Hauweel was de bezitter van de heerlijkheid Aveschoot, waar hij het recht
had van vrije molen en wind.
De Westermolen behoorde onder het oud regime aan de heer en in de nieuwere
tijden oorspronkelijk aan de kinderen Braecman. Deze verkochten in 1864 het
eigendomsrecht aan Francies-Bernard De Busscher, zoon van Pieter en van Barbara
Rombaut, geboren te Maldegem in 1798. Hij vestigde zich in de Meulenhoek op 5
februari 1828, komend uit Waarschoot. Hij nam onmiddellijk een meid en een
knecht in dienst en de zaken evolueerden zo gunstig dat in 1835 een tweede
helper werd aangeworven. De molenaar overleed te Lembeke op 6 februari 1862,
als weduwnaar van Maria-Theresia Cauwels (geboren te Maldegem in 1792) en echtgenoot
in tweede huwelijk van Marie-Catherine Stevesijns.
Volgens de kadastrale gegevens, gedateerd 31 mei 1865, stond deze molen bekend onder
sectie B nr 57 en was eigendom van de weduwe Frans De Busschere en kinderen.
Het was "een windmolen in hout gebouwd, in goeden staet van onderhoud, werkende
met twee koppel steenen, beurtelings gebruykende tot het malen van graen",
kadastraal geschat op 200 frank per jaar. In de onmiddellijke nabijheid stond
nog een rosmolen, door paarden bewogen en bij het kadaster gekend onder sectie B nr
129b. Dat was een "gebouw in hout, dienende tot het malen van graen, in
geval van windloos weer", kadastraal geschat op 20 frank per jaar.
Om eventuele vermindering te bekomen schreef voornoemde De Busschere op 18 juli
1854 een brief aan de ontvanger der directe belastingen, waarin hij betoogde dat
hij - bij gebrek aan wind - niet had kunnen malen met zijn korenwindmolen en dat
hij daardoor verplicht was geweest gebruik te maken van zijn paardenroskot, deel
uitmakend van zijn molen, hoewel er niet aangebouwd.
We vinden in die periode nog twee andere molens te Lembeke: de stenen graanwindmolen,
gelegen in de Akkerheide en oorspronkelijk toebehorend aan de kinderen Augustin De
Poortere (sectie B nr 718); en de houten graanwindmolen in de Akker, in eerste instantie
eigendom van Jeanne-Marie Vermeire, landbouwster te Merendree (sectie C nr 677).
Deze laatste molen werd gesloopt in 1921-22.
In de Westermolen vinden wij uit 1844 volgende inscriptie:
"Op den 7 meulen soo men siet,
"Bernaard Bauwens sonder verdriet.
"Van dage geld en morgen niet".
In 1921-22 behoorde de Westermolen toe aan de kinderen Emiel De Busschere -
August en Mathilde - en bleef hun eigendom tot in 1933. In dit jaar werd de
staakmolen afgekocht door Jozef Vervinckt, die ermee draaide tot de grote storm
van 1953 er definitief een einde aan stelde. Reeds eerder (1944) werd de molen
geteisterd en een afgerukte wiek werd vervangen door een andere, aangekocht mits
5000 frank; zij was afkomstig van een molen te Zeveneken. In 1954 werd de
Westermolen ten slotte verkocht aan Graaf Gonzales Marie d'Alcantara. Hij bleef
echter verder in gebruik genomen door mulder Vervinckt. Het graan werd opgehaald
in Lembeke, doch vooral in het nabije Eeklo. Dit gebeurde door ketsers: hun taak
bestond er verder in het graan op te hijsen in de molenkap en het - na het malen
- terug te brengen op de plaats van herkomst. In de oorlogsperiode werd
hoofdzakelijk rogge gemalen, in mindere mate gerst en sporadisch tarwe,
praktisch uitsluitend voor de bakkers. De normale productie was 300 kg per uur,
door het in werking stellen van de vier molenstenen: een koppel van 1,40 m en
een paar van 1,50 m. Het gewicht per steen bedroeg ongeveer 1000 kg.
Huisje Ongereehoek 2, Lembeke. |
Foto Heemschut, Ons Meetjesland. |
Het totale gewicht van de molen beliep circa 70.000 kg. Meer dan eens gebeurde het dat de molen op de "vlucht" sloeg. Dan werd voortgemalen - nadat hij uit de wind was gestoken - op halve kracht: met één koppel stenen en met vier halve zeilen:
"Krimpende winden
"En uitgaande vrouwen,
"Zijn niet te vertrouwen !"
In oorlogstijd was het malen beperkt of "gerantsoeneerd" tot bepaalde dagen en
uren. Toch werd er dan 's nachts gedraaid met gesloten deuren en zonder licht.
Men zegde dat de wind dan veel regelmatiger was... Wanneer er toch onvoldoende
wind was, werd er gemalen met een motor. Elke mulder hoedde er zich voor op
zondag de molen in werking te stellen. Inderdaad, lange tijd bleef het
"zondagsmalen" verboden, zowel door de wereldlijke als geestelijke overheid. In
sommige streken werd hiervan afgezien bij langdurige periodes van windstilte,
doch ook dan bleef het verbod gelden de zondagmorgen tussen 6 en 11 uur, t.t.z.
onder de uren van de missen. Dit gebruik verdween in 1757 doch de mulders houden
dit nog steeds in eer, uit traditie:
"Het molenaarsleven
"Heeft God ons gegeven;
"Maar het malen bij nacht,
"Dat heeft de duivel bedacht !"
Verdwenen schuur, Nieuwstraat 13. |
Foto Heemschut, Ons Meetjesland. |
In 1947 was de Westermolen weerom zwaar geteisterd geworden. De gebroken wiek
werd toen vervangen door aankoop van een nog bruikbaar element bij mulder Sorgeloose
uit Oostakker. Na een periode van "minder goed voor de wind gaan",
werd in 1965 besloten de wieken af te nemen. Dit gebeurde door de mulder zelf,
samen met Alfons De Cabooter en Noël De Sutter. De molen werd in 1973 door de
Kinderen
d'Alcantara officieel overgedragen aan de gemeente en wachtte sindsdien, in erg
vervallen toestand, op restauratie.
In 1967 werden tevergeefs stappen ondernomen om de houten windmolen van Lembeke
te klasseren. Mede door toedoen van de plaatselijke V.V.V. werd het dossier
terug bij de heer Goeverneur van Oost-Vlaanderen, Dienst Monumenten en
Landschappen, ingediend.
Bij Koninklijk Besluit van 5 januari 1973 - verschenen in het Belgisch
Staatsblad van 20 juni 1973 - werd officieel melding gemaakt van deze
klassering.
Architect Goethals werd belast met het opstellen van het lastenkohier en thans
prijkt de prachtig gerestaureerde Westermolen weer in zijn volle glorie tegen de
Lembeekse hemel.
Hoewel op het eerste zicht Lembeke een typische landbouwgemeente blijkt te zijn,
was dat echter niet zo op het einde van de 18e en bij het begin van de 19e eeuw.
De telling van 1796, waarvan wij bij toeval de "minute" terugvonden, brengt
een totaal ander aspect naar voor.
Uit deze telling blijkt dat de gemeente Lembeke (waarin de heerlijkheid Aveschoot
begrepen is, die door de Fransen werd afgeschaft) een bevolking telde van 1597 zielen
boven de 12 jaar en 807 kinderen beneden 12 jaar, hetzij een totaal van 2.404
inwoners.
Bij de indeling volgens de beroepen werd vastgesteld dat er 346 wevers waren, die 46
knechten en 45 meiden in dienst hadden, hetzij in totaal 437 personen of 27,36% van
de volwassen inwoners; terwijl daartegenover 54 landbouwers werden geteld, die 54
knechten en 29 meiden in dienst hadden, hetzij samen 137 of 8,57%.
Typisch huisje, Aveschoot 38. |
Foto Heemschut, Ons Meetjesland. |
De weefnijverheid was dus zeer belangrijk en wanneer men bedenkt dat het
uitsluitend thuiswevers waren, die ook nog een stukje land bewerkten en soms een
paar koeien bezaten, terwijl de vrouwen en jonge meisjes het spinnen van
linnendraden beoefenden, dan blijkt het duidelijk dat hier een betrekkelijke
welstand heerste.
De telling van 1769 gaf voor Eeklo volgende cijfers:
Eeklo binnen 130 wevers - 172 getouwen; Eeklo buiten 175 wevers - 200 getouwen; | |
(Ons Meetjesland, jaargang 5, nr 3). |
Het is dus zonder meer duidelijk dat Lembeke een weversgemeente was en op dit gebied in die tijd zelfs belangrijker dan Eeklo !
Hoevewoning Aveschoot 44. |
Foto Heemschut, Ons Meetjesland. |
Deze toestand veranderde zeer snel na 1815-1830, door de industrialisatie van
de stedelijke weefnijverheid, maar vooral door de invoer
van de katoenvezels, die veel goedkoper en minder loonintensief waren en die
gemakkelijker industrieel konden verwerkt worden.
De landelijke thuiswevers verdwijnen zeel snel na 1830 en de huisnijverheid zal
daarna beperkt blijven tot het bewerken en vooral het zwingelen van vlas en het
spinnen. Enigszins zal het kantklossen tussen 1840 en 1870 als huisnijverheid
een kortstondige bloei kennen. Daarna verdwijnen het spinnen en het kantklossen
volledig. De vlasbewerking op de hoeve (zwingelen met handberd en trapmolen)
houdt nog stand tot na de eerste wereldoorlog. Na 1930-40 wordt deze echter
volledig opgeslorpt door enkele regionale en grotere bedrijven, in de streek van
Bentille (Kaprijke) en Sint-Jan-in-Eremo.
Het ware zeer nuttig daaraan een meer uitgediepte studie te wijden.
De jongste jaren werd Lembeke een beroemdheid door zijn "Bardelaere-museum".
Dit streekmuseum werd officieel gesticht onder de benaming "Vrienden van het
museum Bardelaere te Lembeke" (Belgisch Staatsblad nr 2269, 18 maart 1976). Het
museum werd reeds op 3 mei 1975 officieel voor het publiek toegankelijk gesteld.
Het kende al een grote en rechtmatige belangstelling, zowel van individuen en
scholen, als van groeperingen.
In de gebouwen van de oude brouwerij Stockman - een bezienswaardigheid op
zichzelf - wachten meer dan 2500 voorwerpen op uw bezoek. De benedenverdieping
van het gebouw werd hoofdzakelijk voorbehouden voor landbouwalaam en
ambachtelijk materiaal. We bekijken volgende standen: mulder, vlasser,
pompboorder, kuiper, pijlendraaier, strodekker, wagenmaker, smid en wolbewerker.
Het is evident dat ook de biersteker van de partij is. Het linkergedeelte is
volledig voorbehouden voor het landbouwgerief. Een speciale aandacht verdient
het antieke hondekarretje, evenals de oeroude domme kracht en het... oude
estaminet.
Op de zolder is er een stemmingsbeeld opgehangen van het voorvaderlijk familiaal
leven. Naast de slaapkamers staat een volledig ingerichte eetkamer met een
merkwaardige Leuvense stoof.
Verder is er een uitgebreide verzameling glazen, koffiekannen, wafelijzers,
brilletjes en een grote keuze huisraad. Een historische radio, een oude
platendraaier, een "hitler", een tabaksnijmachine en de kanten klederen
brengen ons terug naar grootmoeders tijd. Speciale aandacht ook voor de
verzameling schedels en vondsten door opgravingen. Zelfs de illustraties in
de vorm van prentkaarten, oude kranten en doodsberichten doen het verleden herleven
en onwillekeurig maken wij de bedenking: Wat is het hier toch veel veranderd !
Dit boeiend museum bevalt u zeker. Het is geopend vanaf 1 april tot en met 30
september, elke zondagvoormiddag van 10 tot 12 uur. Ook door groepen is het te
bezichtigen in de week, na telefonische contactname.
Op zondag 22 augustus 1982 bezoekt het "Heemkundig Genootschap van het
Meetjesland", tijdens zijn traditionele zomeruitstap, het schone Lembeke, in
het hartje van het Meetjesland.
Wij zullen er verpozen in de kerk, rond de pastorie, het kasteel, de duiventoren, de
Westermolen en nog zoveel meer. Wij zullen er vrienden ontmoeten en samen verrast
staan bij de rijkdom van het Bardelaere-museum. Maar bovenal zullen wij met volle
teugen de frisse lucht inademen van de Lembeekse bossen en even stil worden bij de
gemoedelijke, landelijke rust van Lembeke-die-scone...
Achiel De Vos Oscar Lippens Alfons Ryserhove |
Vorig artikel: Heemkundige wandeling door Adegem (2) |
Inhoud van 1982, jaargang 15 |
Volgend artikel: Fototentoonstelling, Heemschut Ons Meetjesland |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024