Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1968, 1ste jaargang, nr. 2

colofon
 

heemmuseum «ons meetjesland»

Men hoort vaak spreken over het openluchtmuseum te Bokrijk, in Limburg.  Dit domein is werkelijk mooi en een bezoek waard.

In gans ons Meetjesland is er slechts één heemmuseum, te Wachtebeke, en dit beperkt zich dan nog meer tot het vergeten of verdwenen landbouw­alaam.  Wanneer ik hier over een heemmuseum handel, dan bedoel ik iets in de aard van Bokrijk, natuurlijk wel niet zo groots opgevat, maar dan toch ook weer niet beperkt tot één, soms twee gebouwen, waarin alles bij mekaar zo maar wordt tentoon­gesteld en uitein­delijk ontaardt, door de bestendige aangroei van de voorraad heem­voor­werpen, tot een soort stapelplaats.  Ik wil geen enkel verwijt maken aan reeds bestaande, private musea, integendeel, want vaak werden zij ten koste van de grootste offers opgericht; de inrichter is de man die gewoonlijk alleen voor alles moet instaan: hij zorgt voor de grond, voor het gebouw, voor het afwerken en aanpassen ervan en natuurlijk ook voor het verzamelen, ordenen en tentoon­stellen van de heem­kundige voorwerpen.  Dat is een reuzewerk.  Nemen wij bv. het heem­museum van de heer Streuve te Oedelem, of «Rietgaverstede» van de heer Ant. Janssens te Nevele; wat die personen daarvoor reeds gedaan hebben is bijna niet te geloven, zowel op materieel, moreel en financieel gebied.  Wij moeten dus die mensen in de mate van het mogelijke steunen en de gemeente­besturen zouden er een erezaak moeten van maken, gelde­lijke toelagen te verlenen aan zo lofwaardige initia­tieven.  Van nuttige vrije­tijds­besteding en kultuur­beleid gesproken !

In ons Meetjesland moeten er ook enkele landelijke gebouwen bewaard worden.  U vraagt zich misschien af waarom en waarom dan nog in het Meetjesland ?  De grote en aanvaardbare reden is de volgende:  Te weinig personen zijn zich ervan bewust, dat hetgeen wij hier in ons Meetjesland nog aan landelijke bouw­kunst bezitten, werkelijk enig is en in geen enkel ander gewest van het Vlaamse land te vinden.  Wellicht zal U verwonderd opwerpen: het zijn toch maar bakstenen gebouwtjes en, bij uitzon­dering dan nog, enkele landelijke bedrijfs­gebouwen in hout - stro - steen­mate­rialen ?...  Goed, maar daarin juist vinden we de reden: In andere, reeds vroegtijdig wel­varende gewesten buiten het Meet­jesland, is dezelfde landelijke bouwkunde verder gegaan in haar oeroude vorm van bouw­wijze en zeker wat betreft aanleg, grondplan en aangewende bouw­materialen.

Daar bij ons de landbouwuitbating in deze schrale streek op het einde van de 17e en in het begin van de 18e eeuw een gunstige evolutie kende, onderging onze landelijke bouwkunde in de 18e eeuw een zodanige verandering, dat wij hier beter zouden spreken van een echte bouwkunstige omwenteling.  Wat in de 16e en zelfs nog bij het begin van de 17e eeuw als een normale bouw­konstruktie werd aangezien, bleef behouden, doch reeds op het einde van de 17e eeuw werd het grond­plan aanzienlijk uitgebreid en het gebruik van duurzame bouw­mate­rialen (baksteen) meer en meer toegepast, zeker voor wat de woningen zelf betreft, om op het einde van de 18e en bij het begin van de 19e eeuw het oeroude bouwtype houtleem-stro bijna volledig te verdringen.  Grondplan en bouw­materialen hout-leem-stro waren gedurende eeuwen bijna onver­anderd en in dezelfde geest toegepast.

Ik ben wèl overtuigd, dat er in 1760 nog vele huisjes alhier in hout-leem-stro waren, maar zulks gold dan toch meer de gewone dagloners en de bosbe­volking.  De land­bouwers in die periode hadden reeds betere levens­voor­waarden verkregen; onze boeren­bevolking kon zich immers maar ontplooien in rustige tijden, zoals bij de eeuw­wisse­ling 1700 en vooral wat later, onder de regering van Maria-Theresia (+ 1780); de opbloei in dergelijke perioden is daarvoor een sprekend bewijs.  Die verworven welstand vond men spoedig terug in het bouwen, vergroten of aanpassen van de land­bouwers­woningen in baksteen­konstruktie, die trouwens ook het voordeel hadden gerief­lijker te zijn, veel duurzamer, veiliger en waarvan de plaatsen veel beter beschutting boden tegen weer en wind.

De landelijke bedrijfs­gebouwen, schuren en stallingen, werden nog langer in hun oude vorm gebouwd, evenwel ook met de nodige uitbreiding van het grondplan, wegens de gestadige uitbreiding van de bedrijfs­grootte der hoeve­uitbating en van de veestapel. Beteelde opper­vlakten en gefokte dieren zijn hier immers méér dan verdubbeld tussen 1700 en 1790.

Onze landelijke woningen waren in de loop van de 18e eeuw toon­aan­gevend, zij waren toen steeds erop vooruit in vergelijking met andere gewesten van het Vlaamse land en dit bereikte zijn hoogte­punt naar het einde van de Oostenrijkse periode toe (1750/90), zeker wat betreft het aanpassen van het grondplan en de veranderingen, veroorzaakt door het gebruik van de gewijzigde bouw­materialen.

Nemen wij om het even welke rurale gemeente van het Vlaamse land, in welke streek dan ook, geen enkele kan wedijveren met onze typisch Meetjeslandse dorpen, zoals daar bv. zijn: Lembeke, Kaprijke, Lovendegem, Sint-Laureins en andere (Let wel: ik spreek steeds van de landelijke bouwkunst alleen !).

Ja, wij hebben in ons Meetjesland een heem­patri­monium dat niet mag verwaar­loosd worden.  Over de laat-middeleeuwse landelijke architektuur is weinig bekend en nog minder over de periode daaropvolgend tot 1800.  In het begin van de 19e eeuw werd het bouwgrondplan terug gewijzigd en uitgebreid en wel zodanig, dat die woningen min of meer bruikbaar bleven.  Mede door hun duurzame materialen, kunnen deze huizen nu nog aan de huidige levens­omstan­digheden worden aangepast, mits de nodige verbouwingen, die mogelijk zijn wegens het verruimd grondplan.

De aanpassing van onze landelijke bedrijfs­gebouwen bleef zonder grote problemen, zelfs tot bij de aanvang van de 20e eeuw toe.  Thans echter is er tijdens de jongste tientallen jaren een zodanige verandering in de landbouw­uitbating aan het gebeuren, ten zeerste noodwendig geworden door een verplichte mekanische en ekonomische aanpassing, dat hetgeen wij nog bezaten aan oude bedrijfs­gebouwen, ofwel volkomen verdwenen is, ofwel grondig gewijzigd en dit vooral voor de middelgrote bedrijven (minder voor de kleinere hoeven).

Het verbouwen en verdwijnen van onze landelijke gebouwen is niet te verhinderen, integendeel, het zal verder doorgaan.  Daarbij dient het gezegd, dat ik bij mijn bouwkunstig onderzoek in het Meetjesland, overal steeds dezelfde klachten hoorde: de plaatsen zijn te vochtig, te laag of te hoog, koud, ziltig en moeilijk te onder­houden.  Dat is ook werkelijk waar.  Daarom moet er haast gemaakt worden met de nodige maatregelen; nu is er nog keuze, maar de leemte mag niet te groot worden, het is tijd.

Wij willen ons geen onmogelijke dingen inbeelden, zoals een Meetjeslands Bokrijk, maar toch zijn wij aans onszelf verplicht spoedig iets te doen.  Een vijftal verschillende type­boer­derijen zouden moeten kunnen behouden blijven.  Dit opzet is niet te groots en uitvoerbaar, doch... de tijd dringt.

In de hoop dat dit voorstel zou kunnen verwezen­lijkt worden, ben ik reeds enkele jaren bezig met het verzamelen van voorwerpen, die alsdan zouden kunnen dienen voor het inrichten, bemeubelen en garnieren van enkele plaatsen.  Mijn speurtocht doorheen het Meetjesland heeft mij op een uiterst realis­tische wijze doen kennis maken met de teleurgang van onze oude landbouw- en ambachts­gereed­schappen.  Zeker, men kan of mag de vooruit­gang niet tegen­houden; doch het is zeer jammer dat er zoveel nutteloos verloren gaat door onbegrip, omdat men eenvoudig niet weet van hoeveel belang dit alles is voor de heemkunde en voor het nageslacht.

Die redenen hebben mij aangespoord om eveneens aan een heem­museum te beginnen.  Als enkeling vond ik echter weinig begrip.  Het eerste jaar (1966) was de uitslag niet bemoedigend, tegen het einde van het tweede jaar moest het bepaald veranderen.  Toen besloot ik aankon­digingen te plaatsen in lokale week­bladen en dat gaf inder­daad resul­taten: gedurende de jongste vier maand ontving ik méér voorwerpen, dan tijdens de twee jaar daarvoor.  Nog voortdurend groeit het bezit aan.

Het inrichten van het heem­museum zelf stel ik mij als volgt voor:

Al dit ambachts- en landbouw­gereedschap tentoon­stellen, doch niet opeen­gehoopt, maar voorzien van illustraties, knipsels, foto's en tekeningen, zodanig duidelijk en verzorgd, dat elke bezoeker zich zeer goed zal kunnen voor­stellen hoe en waarvoor een bepaald tuig juist werd gebruikt.  Het gebeurt immers nog regelmatig dat bezoekers, bij het verlaten van een museum, met vraag­tekens en problemen blijven rond­lopen en zoiets zou ik graag willen vermijden.

De jongste tijd heb ik vaak gehoord en gelezen, dat het Stads­bestuur van Eeklo de bedoeling zou hebben in het voorziene rekreatie­centrum een gedeelte van het terrein voor te behouden, bestemd voor de herop­bouw van enkele typisch Meetjes­landse hoeven en deze dan ook in te richten als heemmuseum.  Het ware zeer wenselijk dat zulks kon uitgevoerd worden en ik zal U zeker op de hoogte houden van elke beslissing daaromtrent.

Van deze uitzonder­lijke gelegenheid maak ik ook gebruik om alle personen te danken, die mij reeds op de een of andere wijze geholpen hebben, hetzij door schen­kingen, hetzij door hulp en inter­ventie bij het verkrijgen van oud gereed­schap: de heren Gaston Van Laere, Blommekens 81 Eeklo (gerief van wagen­maker); A. De Smet, Roze Eeklo (houten span­vijzen); G. Verheecke, Burg. Pussemierstraat, Eeklo (volledige houten boor, zwong); de firma Van Tornhout, Molenstraat Eeklo (houten St-Jozefszaag); Van Kerckhove, Tuinwijk 14 Eeklo (wagenmakers- en pompe­boorders­gereed­schap); Alf. Ryserhove, Klooster­straat 54 Knesselare (een 15-tal diverse stukken gereedschap); Theofiel, Willy en Gerard De Baets, Klooster­straat 75 Knesselare (zwingelberd, zwingelmes, baktrog, houten graanschop, zeisen, enz.); André Lippens, Prinsen­hofstraat 6 Eeklo (strodekkers­gereed­schap); U. Van de Walle, Vaartkant 19 Oostwinkel (stuks klompen­gereed­schap); A. Van den Driessche, Nijver­heidskaai Eeklo (mestzaag); M. Toubast, Vrouwstraat 4 Kaprijke (tabak­snijbak); A. Van Hijfte, Goochelare 8 St-Laureins (windmolen); brouwerij Krüger, door bemid­deling van bedrijfs­leider G. Coudenijs (een gedeelte van het kuipers­gereedschap, de rest volgt); A. De Boever, Rabautstraat 1 Eeklo en I. Vermeire, Brugse­steenweg Eeklo (voor de hulp bij het verzamelen ten bate van ons museum).

Romano Tondat.

Separator

«Vergeten Landbouwalaam», een brochure door Pierre de Meyer over de landbouw­verzameling «De Marquette» in Wachtebeke.

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  27-05-2021
Copyright Notice (c) 2024