Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1973, 6de jaargang, nr. 1

DE SCHUTTERSGILDE VAN
ST-SEBASTIAAN TE EEKLO,
onder het OUD REGIME.

Vermoedelijk zijn nergens in het Meetjesland de gegevens betreffende de schutters­gilden zo schaars als te Eeklo.

Niettegenstaande het Stadsarchief zeer rijk gestoffeerd is, laat het enorme hiaten wat het gildeleven betreft.

Ed. Neelemans in zijn «Geschiedenis van Eeklo» wijdt amper een paar lijnen aan deze gilden, terwijl A. van Acker wat meer gegevens vrijgeeft, helaas onge­ordend en zonder bronver­melding.  Voor zover we konden nagaan, komen deze bijna uitslui­tend uit de onkostennota's van de stads­rekeningen.

Deze rekeningen omvatten hoofdzakelijk gegevens over de jaarlijkse maal­tijd, gegeven door de «coninc» en de vergoe­dingen uitbetaald voor deelname aan wedstrijden.

Tot op heden was geen enkel reglement, hetzij van de St-Sebastiaans- of van de St-Jorisgilde teruggevonden, dat terugging tot in het oud regime.

Het was eerder toevallig, dat we in het bezit kwamen van deze archief­dokumenten, welke betrekking hadden op het gildeleven in Eeklo.

Zonder een homogeen geheel te kunnen vormen, zijn we de mening toegedaan dat het naar voor brengen van dit uniek stuk (?) over de St-Sebastiaans- of gilde van de handboog, gerechtvaardigd is.

Daar de gekende bronnen schaars zijn en bovendien zeer verspreid liggen, hebben we gedacht er goed aan te doen, deze gegevens samen te brengen.

In tegenstelling met de St-Jorisgilde, welke reeds vermeld werd in de oudst gekende stadsrekening van 1404, treffen we de St-Sebastiaansgilde voor het eerst aan in 1406.  Dit ter gelegenheid van een «maeltyd met den coninc... » die zich jaarlijks op «assenwoensdach» herhaalde en waarbij het Stadsbestuur als tegenprestatie voor het aanzitten «VI cannen ryns wyn van VI groote de stoop» schonk (1).

Aanvankelijk zouden we geneigd zijn om aan te nemen dat 1406 het stich­tings­jaar van de St-Sebastiaansgilde was.  We dienen echter zeer voorzichtig om te springen met een dergelijke konklusie, daar we de moge­lijkheid niet mogen uitsluiten dat de gilde voordien een stilstand zou gekend hebben en dat 1406 dus enkel zou gelden als het jaar van heropleving.

Dat de handboogmaatschappij weelderig bloeide, blijkt uit het jaarlijks feest op «assenwoensdach», welke zich omstreeks 1415 uitbreidde met «speel­lieden».

Het is ook in deze periode dat de processie gehouden op H. Sacramentsdag een grote uitbreiding kende.  Vanaf 1415 vinden we jaarlijkse onkostennota's waaruit blijkt dat de St-Sebastiaansgilde en haar speellieden zich ter beschik­king stelden van de ommegang; «... item was toegheseyt de scotters vanden antboghe up den H. Sacramentsdach huer spellieden... », waarvoor ze een vergoeding ontvingen van 3 p. 12s par.

Op bepaalde tijdstippen is het opvallend, dat de vergoedingen welke de stad uitkeert aan de gilde meer dan royaal te noemen zijn.  Naast de bekende mildheid van de toenmalige besturen, mogen we deze giften beschouwen als kompen­satie­geld voor bewezen diensten: zij hielpen de orde handhaven indien nodig en in geval van onlusten, werden uit de schutters­gilden de krijgs­lieden gekozen, die de stad moesten vertegen­woordigen.

Zo zien we dat in 1425 een som van 42 p. par. uitbetaald werd voor de deelname aan een tornooi te Gent, wat toen een aanzienlijk kapitaal vertegenwoordigde.

Door het uitoefenen van haar dubbele funktie, - als vermakelijkheid en als beschermer van de stad - was zij steeds een der eerste groeperingen welke te lijden had onder de bezetting.

Vandaar dat het gildeleven een trouwe weerspiegeling is van het sociaal leven in de stad.

Zo is de St-Sebastiaansgilde verdwenen ten gevolge van de troebele tijden in 1430.

Op het einde van de 15e eeuw kregen we een afwisselend verdwijnen en heropleven van onze gilde.

Naast de diverse schietingen waaraan de Sint-Sebastiaansgilde deelnam(2), zullen deze van 1485 en 1486, te Eeklo zelf gehouden, het kroonstuk geweest zijn van hun gevuld palmares, zeker van de 15e en vermoedelijk ook van latere eeuwen.

Na de vrede van 28 juni 1485, waarbij Maximiliaan als regent werd erkend en gesloten tussen voornoemde enerzijds en de steden Brugge, Gent en Ieper anderzijds, vertrok hij vanuit Brugge naar Gent aan het hoofd van 17.000 krijgslieden.

Maximiliaan overnachtte te Eeklo en weerom was er feest.

Uit de omliggende gemeenten kwamen gezantschappen naar Eeklo om de regent eer te bewijzen.

Werd het feest van 1485 met luister gevierd, dit van 1486 overtrof alle voorgaande, hetzij zowel in duur als in grandiositeit.

Vandaar dat het de naam van «Landjuweel» meekreeg.

Een benaming welke ten onrechte werd toegekend, daar zowel het inrichten, als de deelname aan een landjuweel voorbehouden waren aan een wettelijk erkende kamer.  Een erkenning die Eeklo slechts te beurt viel in de 16e eeuw.

Wellicht ging het hier om een grote wedstrijd, betwist volgens de normen van een landjuweel.

Al de steden van Vlaanderen en Brabant waren door de stad uitgenodigd om deel te nemen.

De kamp begon op 8 juni en duurde tot 28 juli.  Het feest werd gehouden in het hof van de St-Sebastiaansgilde, thans nog Schuttershof genaamd.

Naast het wedijveren met de boog, stonden eveneens de gilden van de rhetorika tegenover elkaar om hun dichtkunst aan elkaar te toetsen.

Een schat van prijzen was voor de laureaten voorzien, waaronder juwelen, gouden en zilveren schalen.

Onze buren van Kaprijke zouden het feest openen.  Deze waren vooral uit op de speciale prijs welke verbonden was aan de mooiste intrede.

Blazoen van St-Sebastiaansgilde
BLAZOEN VAN SINT-SEBASTIAENS GILDE
 

De stoet werd voorafgegaan door trompetters in blauw en trommelaars in rood laken.

Na hen werd het blazoen van Kaprijke en van de gilde gedragen, speciaal voor deze gelegenheid vervaardigd door schilder Cornelis.

Beide blazoenen werden opgehangen (als uithangborden) aan de herberg waar de schutters hun intrek namen.

Hierna volgden de geestelijkheid en de wethouders van Kaprijke te paard en gekleed in zwarte toga's.

De knaap droeg de nieuwe standaard, - gemaakt te Brugge - op kop van de ruiterstoet, waarvan al de paarden in een blinkend zilveren harnas staken, dat bekleed was met goud en zilverbrokaat.

Tussen de uit 16 loten bestaande schutters, danste en sprong de nar op de muziek van hun speelman.

Achteraan kwam een wagen, getrokken door zes paarden, waarop de Kaprijkse rhetoristen hun «esbattement» zouden opvoeren.

De beschrijving van deze gilde, samen met het haar eigen ritueel, kan ons reeds een idee geven van de «grootse» wijze waarop dit landjuweel werd betwist.

Naast Kaprijke namen nog deel: 2 gilden uit Brussel, 2 van Gent, Aardenburg, Damme, Ieper, Brugge, Axel, Mechelen, Aalst, Oudenaarde en tenslotte op 28 juli Valenciennes.

Kaprijke kwam als triomfator uit het beslecht, het behaalde de eerste prijs voor de schoonste intrede, alsook voor rhetorika.

Kort na dit onvergetelijk schouwspel kwam terug een zwarte sluier over Vlaanderen. Maximiliaan maakte zich hatelijk bij het volk, onlusten braken uit en het gildeleven verdween terug.

Het duurde tot 1496 vooraleer de gilden hun oude bloei terugvonden: Het vastenavondbanket werd terug gegeven.

De 16e eeuw was «de» grote bloeiperiode van onze gilden, althans tot aan de godsdiensttroebelen.

Een greep uit hun gevuld programma staaft deze synthese:

12 mei 1501. Onze schutters treden op ter gelegenheid van het bezoek van Margareta van Oostenrijk.
1511.  De abt van St-Andries kwam als suffragaan van de bisschop van Doornik de Heilige Orden toedienen en de altaren inzegenen van de schuttersgilden.
Op 16 april 1515 zou Keizer Karel, volgens overlevering, bij een bezoek aan de stad, het lidmaatschap van de beide schuttersgilden hebben aanvaard.
In 1517, 1528 en 1529 namen ze achtereenvolgens deel aan schietingen te Diksmuide, Menen en Leffinge.
Meestal werd er geschoten voor zilveren schalen en kommen.  De gewonnen prijzen werden in een register bijgehouden en op het stadhuis tentoongesteld.

Dat de gilden deelnamen aan wedstrijden welke totaal afweken van hun doelstelling, vinden we terug in 1526.  Bij het sluiten van de vrede tussen Keizer Karel en Frankrijk werd ter dezer gelegenheid, in de stad een prijskamp uitgeschreven «omme het meest ghenouchte te bedrievene met vieren ende esbattementen».

De 1e prijs werd gewonnen door de St-Jorisgilde, waarvoor ze drie kannen wijn en een subsidie van XVIII pond VI schellingen kregen, «ter hulpe van den costen bij hemlieden ghedaen met vieren ende andersins».

De gildebroeders van St-Sebastiaan wonnen de 2e prijs en ontvingen twee kannen wijn en VIII pond subsidie.

De 3e prijs ging naar die van de rhetorika.

Het jaar daaropvolgend had, bij de geboorte van Prins Philips, nogmaals een groot «schietspel» plaats.

Wegens de «haestighe sieckte», ook wel de «sweetende of engelsche sieckte ghenaemd»(3) kende onze gilde een passieve periode.  Vanaf 1529 tot en met 1531 werden alle aktiviteiten stilgelegd.

De grootste schieting waaraan de St-Sebastiaansgilde in de loop der 16e eeuw deelnam, was het landjuweel te Brugge in 1535.

Het was een schieting waaraan de voornaamste gilden deelnamen.  De eerste die zich lieten inschrijven waren die van Antwerpen, vervolgens de schutters van Eeklo.

De Antwerpse schutters kwamen door Eeklo en werden op het stadhuis ontvangen.  Na dit verbroederingsfeest hielden ze wedstrijd met die van Eeklo.

Wanneer de St-Sebastiaansgilde naar Brugge vertrok, waren ze vergezeld door gans de stadsmagistraat.

Vanwege de wet kregen ze 500 pond par. «uyt consideratie dat die van Brugghe onse stede groot profyt doen in coopen alle weken hier ter marct, lynwaet, graen, buetre, eyeren, vlas ende anders...»

Onze eer werd er gered door schutter Aernout De Baets, die de derde prijs schoot, waarvoor hij «eene zelveren schaele weerdich vierhondert pond» ontving. Ook vanwege de stad werd Aernout beloond.  Hij ontving 10 pond «omme eene ghedencknisse te coopene».

Na het afhalen van de prijzen door de leden van de gilde, de magistraat en talrijke burgers, werd er gejubeld, gedanst, gedronken en gezongen «ende er was verteert de somme van 210 pond 5 schellingen».

Het van ouds bestaande gebruik om «up assenwoensdach den conninc van sinte Sebastiaensgulde als hy den gay gheschoten had...» van stadswege enkele kannen wijn aan te bieden, werd in 1538 door de Grafelijke Commissarissen ongedaan gemaakt.

Daar de stad meermaals de diensten van de schuttersgilden nodig had, wilden deze van geen afschaffen weten.

Wijselijk lieten de commissarissen deze uitgaven oogluikend verder gaan.

Wegens de godsdiensttroebelen verdween na 1539 de processie, welke jaarlijks op H. Sacramentsdag haar ommegang hield.

Het duurde tot 1554 vooraleer burgemeester François De Baets het gebruik terug in eer herstelde, zij het dan in gewijzigde vorm.

Hij richtte zelf een koor en orkest op dat de ommegang vergezelde.  Aldus werden de speelmannen van de schuttersgilden niet meer gehuurd.

Uit schrik dat de ketterse leer zich onder de bevolking zou verspreiden, werd gedurende de periode van 1557 tot 1560 het verbod opgelegd om feesten te geven.

Niettegenstaande het verbod bloeiden onze gilden en hielden ze schieting onder elkaar, «scietende alle son-ende mesdaghen t'hove...»  Opmerkelijk is dat in die periode onze beide schuttersgilden een Lutherse hoofdman hadden.

Voor de St-Sebastiaansgilde was het schepen Joris Kervyn, die langs de leden de leer onder de bevolking verspreidde.

Hoewel het algemeen verbod tot feesten geldig bleef, bracht men het toch voor mekaar, dat de St-Sebastiaansgilde van Gent op bezoek kwam en ook ging Eeklo naar Kaprijke en vice versa.

In de loop van de tweede helft van de 16e eeuw zijn geen gegevens meer voorhanden dat de gilde van St-Sebastiaan nog een aktieve rol zou gespeeld hebben in het sociaal leven van Eeklo.

Wel vinden we in een extrakt uit het renteboek van s'gravens renten:

Betaling «baemesse» ca. 1555: «Beset op 2 gemeten landen twelcke tot tscottershof van den handtboghe es liggende metten zuydthende aen de moerstraete, strekkende noortwaerts totter gheseyt tersaex landen...
12 s 6 gr.»
Betaling van 1570: «... Vincent de coninck fs Vincent over t'gilden van Ste Sebastiaens in Eecloo, thuys ende restine van St Sebastiaens hofstede groot ontrent V lijnen in Eecloo aen t' ondecotstraetjen... zuyt de zuytmoerstraete...
7 s 9 gr.»

Dat was een rente welke nog steeds accordeerde met het renteboek van 1754 (4).

Op 22 augustus 1616 werd door de vooraanstaanden van Eeklo een schrijven gericht aan de Raad van Vlaanderen, met verzoek tot heroprichting van de beide schuttersgilden (5).

In hun schrijven brengen ze de Raad ter herinnering:

«... dat de respective gulden ende confrerien van alle oude ende inmemoriable tyde eerlic ende behoorlyk ghefloreert ende onderhouden zyn gheweest, hebben de elc zyne vendel, commoditeyt, erfve en hof separaet ende appart mitgaeders deken, balluw ende 2 besorghers de welcke de voorn. van St Joris gulde ghewoone zijn met haeren conynck als zy plachten den papegay te scieten, jaerlicx te vermaecken op heylich Sacramentsdach ende de voorn. van St Sebastiaen op den H. assensioensdach ende alsoo de supplianten gheerne zouden mainteneren ende wederom restoureren oprechten en in goedtraine brynghen ter eeren Godts ende dienste van Uwe h.h. ende van zyne voors. stede van Eecloo.»

Samen met de bloei van handel en nijverheid (1665) bereikten onze schuttersgilden terug een hoogtepunt.  De wet maakte weelderige uitgaven en de oude misbruiken herleefden.

De gilden werden terug jaarlijks beschonken, met een ton gerstebier, «omme de processie van 't H. Sacrament gheaccompaigneert te hebben».

Lang duurde deze weelde niet, want bij de Franse invallen in 1668 waren de gilden terug gedoemd om tijdelijk te verdwijnen.

In 1681 is de St-Sebastiaansgilde aan haar zoveelste heropstanding toe.  Het is ook uit deze periode dat het enig nog bestaande reglement dateert(6).

Ordonnantie ende reglement ghestatueert by den coninghe, deken, proviseerders ende ouderlinghen van den ghulde van den Edelen Ridder ende martelaer, mijne heere Ste Sebastiaen. Onderhouden metten handt boghe binnen deser stede, keure ende vryhede van Eecloo omme voortaen neffens de andere voorgaende ordonnantien onderhouden ende gheobserveert te worden binnen den hove van den selven, soo hier naer volght.
art. 1 Alvooren omme te voorsien jeghens de groote disorden, die dickwils binnen den hove van den voorn. gulde zyn rysende ende daer doore de voorn. guldebroeders niet en hebben connen altydts wel accorderen, soo sal men van nu voortaen alle jaeren telckens op den derden sinxendaghe procederen tot het vermaecken van den eedt daer toe gekosen, sal wesen eenen deken met vier proviseerders jonckst in eede wesende, sullen hebben te besorghen gelyck als men tot noch toe gheviseert ende onderhouden heeft.
art. 2 Dat de gonne in eede wesende, den coningh van den selven gulde, alle vergaderindaegen van den huyse daer hy woonachtigh is sullen comvoyeren naer de kercke ende hemlieden aldaer vinden in de capelle van den voorn. gulde, tot het hooren van den ordinairen dienst en ter offerhande te gaen, ten waere hebben de peremtoire redenen van excusie.  In sulcken ghevalle hemlieden huysvrouwe sal ghehauden wesen ter offerhande te gaeen ofte by foute van dien sullen telcker reyse verbeuren de boete van twee grooten tot proffyte van de capelle van den selven gulde ende een van den knaepe gheha uden wordt notitie te houden.
art. 3 Insghelucx sullen oock alle de guldebroeders int generael binnen den hove van den selven gulde ghehouden wesen te vergaederen viermael tjaers, te weten op den feestdagh van den voorn. h. martelaer Ste Sebastiaen ende op den tweeden ende derden sincxendagh, mitg. op h. sacramentsdagh, teleken ten acht uren voor den noene, omme alsoo naer oude costume den koningh van den selven gulde neffens den eedt te comvoyeren naer de voorn. kercke, so voorst is mitsgaeders oock in de ordinaire processie op peyne van byeleken in faute blyvende tot proffyte van den autaer van de voorn. capelle te verbeuren de boete van een pondt wit wasch ofte de weirde van diere.
art. 4 Ende alsoo tot noch toe oock gheenen ordre en is gehouden gheweest, soo in gaen van de voorn. processie als het sitten in de kercke ende andersints soo wordt gheordonneert dat van nu voortaen alle de voorn, guldebroeders in het selve processie, te weten de joncxste in eede wesende vooren sullen gaen, twee ende twee te gaeder ende alsoo volg hen tot den eedt in de kercke sal de coning vooren knielen met den eedt ende daer naer volghen alle de oudste in eede zynde, soo sy lieden oock voorn. sullen ghaen by offerhande, op peyne van by de ghonne contrarie doende telcker reyse ter proffyte van den voorn. gulde te verbeuren de boete van twee schelling hen gr.
art. 5 Item alle de ghone die van intentie souden wesen omme op den ordinairen gaeydagh te schieten naer den papegaey, sullen gehouden wesen t'selve acht daeghen voor het schieten te kennen te gheven aen den cnape van den voorn. gulde omme daer van notitie gehouden te worden op peyne dat sy daer toe niet gheadmitteert en sullen worden en sullen alle de ghone mede schietende ghehouden wesen te comen in den maeltydt als dan te houden ende daer toe te geven haerlieder contingent dat weder sy comen ofte niet.
art. 6 Soo daer Doek iemandt waere van de gulde broeders, niet mede schietende ende begeirden oock in de maeltydt te comen, sullen daer toe aenveert worden mits betaelende hunlieder quote neffens d'andere ende tselve oock acht daegen te vooren te kennen gheven aen den voorn. cnaepe, omme duer haer ghereguleert te worden op peyne als vooren.
art. 7 Int sitten aen de taeffel van de voorn. maeltydt sal oock goede orde gehouden worden, sonder te bedryven eenighe broodtdronckenschap ofte andersints ende alwaer den voorn. coninck met deken ende eedt, oock deerste plaetse sullen hebben ende alsoo volghen de autste in eede. Wesende al op peyne van tot proffyt van den selven gulde te verbeuren ghelycke boete van twee schelling hen grooten.
art. 8 Ende dat alle de oncosten, die nu voortaen sullen comen te geschieden, soo van noodelycke reparatien dienende soo tot den autaer ende capelle als van den huyse ende hove van den voorn. gilde, zullen betaelt worden by de generaele gildebroeders, de welcke ghehouden sijn daer inne te contribueren en haerlieden quote terstont te betaelen op peyne van daer vooren gheexecuteert te worden.
art. 9 Als wanneer dat de gildebroeders hun willen execeren met den handtboghe (het welcke niet en sal gheschieden met tairinghe ten laste van het ghemeene gulde) ende aldaer voor soude vallen eenighe difficulteyten. de selve sullen gedecideert worden door hooftman, deken ende eedt, ofte in hun absentie door dry oudtste gildebroeders in wiens segghen sy hun selven sullen ghedraeghen op de boete twee schellinghen grooten.
art. 10 Bij soo verre onse gilde corps wierdt beropen van eenighe gheapprobeerde der graefschap van Vlaenderen om te schieten om prysen, de advertentie sal wesen eerst aen den coninck ofte in syn absentie aen den deken, den welcken sal rapport doen ende met den coninck ende eedt resolveren wat persoonen sy daer toe sullen cominitteren, mitsg. hoe ende ten wiens coste ooghmerck nemende op de ghesteltenisse van de gilde ende by dien sy verlooren ofte wonnen, sullen hun in alle eerbaerheyt ende civiliteyt comporteren, alles op de boete te arbitreren bij coninck, deken ende eedt naer de merite van de saecke.
art. 11 In alle hun exercitiën tusschen doelen ende in de gilde camer ende ghildehof, sal ieder gildebroeder hem wachten van eenighe wercken te doen ofte woorden te spreken, mishaegende aende evennaesten by exempel van sweiren, vloecken, malcanderen injurien ofte affront aen te doen, oock van gelycken eenighe impertinentie streckende tot schandael ende verarghenisse op peyne van te verbeuren de boete van eenen stuyver ende meerdere, naer de grootte van het misdaet, hetwelcke hooftman, deken ende eedt, alles zonder contradictie van den deIinquant op de dobbel boete.
art. 12 Ende tot het schieten van den coninck gaey, sal ee(st ende alvooren begroet worden door den deken, den heere van Eecloo ofte in syn absentie den heere Bailliu der selver stede, omme te schieten de dry eerste schoten.
art. 13 Den gaey gheschoten zynde sullen met alle solempniteyt den nieuwen coninck comvoyeren naer de kercke ende van daer naer het gilde huys ende soo iemant hem vergeet door den dranck, welcken dranckden coninck van goede vrienden vereert wordt, sal hem begeven tot het gulde huys, mits betaelen de boete van ses stuyvers ende soo hy hem cito niet en vertreckt, naer vermaeninghe dobbel boete.
art. 14 Voorts sullen alle gilde broeders den coninck paer en paer gheschickt comvoyeren ten syner woonste, alles op de boete van vier grooten.
art. 15 Den eersten woensdagh na er de gaeyfeest sal ghedaen worden in de capelle van Ste Sebastiaen ten thien ure, een singhende misse van requiem over de afgestorvene gulde broeders ende susters, onder de welcke sy al te mael sullen offeren op de boete van ses grooten.
art. 16 Voorts wordt den coninck al van alle oude tyden vryghehouden van ghelagen, voorts de weduwaers ofte ongetrouwde gulde broeders voor twee derde paerten vant gelagh. De weduwen ofte gulde susters sullen betaelen dhelft vant ghelagh.
art. 17 Soo iemant van de gulde broeders sterft, sal het sterfhuys de we te doen aen den deken van den dagh ende van synder begraevinghe om dat den deken soude doen daeghen door den knaepe vant gulde de gildebroeders int besonder ten redeIycke coste van het sterfhuys ter tauxatie van den coninck, deken ende eedt de welcke hun sullen begeven ten sterf-huyse met vindel ende trommel ende ieder gulde broeder is verobligeert onder den dienst der begraevinghe te offeren soo iemant van de gulde-broeders precise ure int sterfhuys niet bevonden en wordt, sal betaelen de boete van vier grooten, nochtans excusie vallende voor de siecken ende wettelyck belet aenveirdt by de weth van de gulde, die boven dien niet en offert ghelycke boete van vier grooten.
art. 18 Den deken moet sorghe draeghen over het gildehuys ende doelen, mitsgrs. over alle andere ornamenten het gilde raeckende. Item over alle de comparitie daeghen, tsy jaerelycksche ofte tydelycksche. Item over den ontfanck van de incomste ende sterven der guldebroeders ende jaerelycx de rekeninghe doen in der manieren voorseyt.
art. 19 Voorts sal gehouden syn den coninck, deken, bailliu, alfferis met den eedt hun somtyts laeten vinden buyten vergaeringdaeghen ten hove, omme op alles te letten dat het gheschiet met behoorelycke gheschicktheyt.  Den deken sal den boeck houden in den welcken alle guldebroeders sullen opgheschreven worden met den jaere ende maent van hunne incompste ende daer naer den dagh haer lieder sterfte.  In den selven boeck sullen alle resolutien by den coninck, deken ende eedt ende ouderling hen gheresolveert ende gheteeckent worden, oock alle ornamenten ende giften by de guldebroeders aen de capelle ofte ste Sebastiaen ghedaen.  Item wat de gilde heeft, als trommel en vindel.
art. 21 Den speelman sal proffiteren voor synen dienst de somme van dry schellinghen en vier grooten iederen dagh telck, voors den cnaepe twee schelling hen grooten. Den tamboer, sal possyteren iederen dagh de somme van twee schellynghen en ses grooten ende den tamboer sal ghehouden syn een ure voor den avondt de trommel te slaen tot vermaeninghe van gildebroeders binnen Eecloo op den feestdagh van den h. maertelaer Ste Sebastiaen eenen dagh, den tweeden ende derden sincxendagh, mitsgrs. h. Sacraments dagh; den cnaepe sal proffiteren iedere dagh de somme van...
Den scyffelaere de somme van twee schellinghen en ses grooten daeghs. Item de cnaepe sal proffyteren van het dachvaerden van gulde broeders te begravenisse, de somme van twee schellinghen.
art. 22 Niemant van de guldebroeders, wie het oock soude moghen wesen voortaen sal vermoghen blyven thai ren op vergaeringhe daeghen uit huys van het selve gilde naer den neg hen uren in den avondt ten coste van het voorn. gilde op de peyne van te verbeuren eene boete van twee schelling hen grooten ten proffyte als vooren, ende waert by aldien datter eenighe gildebroeders waeren die niet en wilden obediëren ofte volcomen aen het gonne voorschreven sullen beklaeght worden aen den bailliu deser stede van Eecloo.
art. 23 Dat de besorghers van het selve gilde ghehouden zullen wesen tsy int vriendelyck ofte by weghe van executie te innen de ghelaeghen ende dootsschulden ende willecomme van de selve guldebroeders ende oock dat de besorghers verobligiert zyn alle oncosten te betaelen nopende het selve gilde met betoogh van behoorelycke quitantie op de peyne van te presteren alle costen, schaeden ende intresten die het selve gulde daer doorre soude comen te Iyden, ende daer toe in synen priveen naeme faictelyck ghesommeert ende gheexcentert te worden.
art. 24 Dat den coninck belast sal blyven ende verobligiert wesen te bewaeren de silvere ketinghe met de schaeckels, den silveren pyl, twee silvere gaeyen, het selve gulde compiterende, te waere hy liever hadde te laeten in de bewaerenissen van den deken, die de selve verobligiert blyft te aenveirden ende gaede te slaen als vooren op peyne van te moeten presteren de casten, schaede ende intresten door het verliesen van dien staende te Iyden, ende daer en boven tot restitutie ende goedt doen van dien executerelyck te wesen.
art. 25 Ghelyck oock den alfferis het vendel, ende den tamboer de trommel van het selve gulde ghehouden wordt te bewaeren op peyne ende obligatie als vooren.
art. 26 Dat den ghonen bedryvende eenigh misbruyck ofte insolentie ende daer van tot twee a drymael van den eedt ghecorrigiert ende berispt synde ende noch blyft continueren sonder aen de selve correctie van eedt te obedieren, ghebannen sal worden uyt het selve gilde-hof ende synen naeme ten boecke gheroyeert als onweirdigh van tselve gilde ende overtreder van ordonnantie.
art. 27 Dat voortaen niemant int zelve gulde en sal aenveirt worden ten waere lieden van goeden naemen en faeme, fraey van postuere, abiel ende capabel tot het frequenteren en useren van den hantboghe.
Item dat de smaldeelinghe van de voorn. oncosten mitsgrs. vant becostighen van de voorschreven maeltydt zal ghemaeckt worden by den vorn. coninck, deken ende eedt, die daer inne haerlieder eedt ghetrouwelyck zullen quyten, sonder dat daer iemant anders van den voorn. gulde mede te doen zal hebben. Ende ten lesten dat alle de ghone die int voorn. gulde begeiren te co men sullen oock observen den inhouden van dese voorschrevene ordonnantien en de voorgaende met die noch naermaels souden moghen ghemaeckt worden, ende thaerlieder innecomen tot proffyte van den selven gulde betaelen de somme van twintigh schelling hen groote mitsgrs. thaerlieder overlyden voor een doodtschuit ghelycke somme van twintigh schellinghen grooten, wel meer maer niet min ende voor den bode twaelf grooten mits oock doende den eedt naer costume.
Aldus ghedaen gheresolveert ende ghesloten by den coninck, deken ende eedt, mitsgrs. de generaele gildebroeders, de welcke dese jegenwordigh hebben ondt. ende beloven tvoorschreven tachtervolgen ende onderhouden op de boeten ende peynen daer by vermeit, mitsgrs. versoeken daer inne ghecondemneert te worden waer toe sy verclaerten by desen te gheven authorisatie aen Pieter de Smet, procureur deser vierschaere omme te compareren in ghebannen vierschaere deser stede ende aldaer uyt haeren naeme te dooghen de voorn. voluntaire condemnatie, mitsgrs. danof te doen expedieren acte in forma, welcke wy beloven thouden voor goedt, vast en van weirden.
Ghedaen binnen den hove van voorn. gulde desen
20 jan.ry 1681.

Deels door de nieuwe wet van 14 maart 1684 deed de welvaartstoestand die zich aankondigde de oude gilde een nieuw hoogtepunt bereiken.

Ook de ommegang van St-Vincent ging met de sinksendagen terug uit en trok duizende mensen naar Eeklo.  Zoals vroeger werd, bij deze gelegenheid, iedere gilde door de burgemeester begiftigd met een «tonne goed bier».

De eeuwwisseling volgde het normaal patroon en gaf ons de kans het reeds gekende cliché te gebruiken: «de oude volksgebruiken en overleveringen waren verdwenen, de neringen en gilden bestonden niet meer...».

Vanaf 1735 was de materiële welstand van Eeklo enigszins verbeterd en het gewone leven hernam stilaan zijn gang.

De St-Sebastiaansgilden van Gent, Kluizen, Lembeke, Wondelgem, Wingene en Eeklo gingen in 1754 een verbond aan om ieder jaar elk om beurt een prijskamp uit te schrijven.

Dat men destijds hoofdzakelijk schoot voor de «eer» en niet zozeer voor de prijs, blijkt uit een jarenlang proces, dat zijn ontstaan vond bij de schieting van 11 juni 1780 te Eeklo gehouden.

Door de jury was de prijs voor de prachtigste intrede — een medaille ter waarde van 3 pond gr. — toegekend aan de schutters van Middelburg.

De gilde van St-Kruis (bij Brugge) betwistte de prijs, het geschil kwam voor de Raad van Vlaanderen, die de medaille aan Middelburg toekende.

Nochtans drongen die van St-Kruis bij de Eeklonaren aan, om tegen de uitspraak bij de Hoge Raad van Mechelen in beroep te gaan, belovende al de kosten uit dit geding te zullen vergoeden.

Na vijf jaar kwam uiteindelijk de uitspraak, ... en weer ten voordele van Middelburg. St-Kruis moest meer dan 3.000 gulden betalen.

Eeklo toonde nu dat het geen wrok koesterde tegen de schutters en richtte terug een prachtig feest in, waarop de fel betwiste medaille (van 3 pond gr.) dan toch uiteindelijk werd uitgereikt, al was het dan pas op 11 augustus 1785.

Het is bedroevend, dat we slechts over één rekening van deze gilde beschikken. Besluiten eruit halen, is uiteraard gewaagd. Wel kunnen we een paar punten belichten, welke niet onopgemerkt mogen voorbijgaan:

Het boekjaar 1771 eindigt met een debet.
Uitgaven 34-6-6-9 pond par.
Ontvangen 27-17-11 pond par.
Tekort 6-8-7-9 pond par.
Meer dan 1/3 van de uitgaven gingen naar «lovens, bruyn, Gendts» bier en wijn. Het resterende werd gebruikt voor het betalen van renten, godsdienstige plechtigheden, herstellingswerken aan het gildenhuis en het vergoeden voor bewezen diensten.
De inkomsten bestonden hoofdzakelijk uit de «smaldeelinghe» (vorm van lidgeld) en de pacht van het gildenhuis.
Uit deze «smaldeelinghe» bleek dat de gilde amper 18 leden telde.
Livinus van Damme (koning)
Jacobus van Vlassenbroeck (hoofdman)
Philippus van Suyt (deken)
Martinus Lootens (balliu)
Joannes Boxstael (ontvanger)
Jan Baptist vander Kelen
Petrus Francies van Doosselaere
Jacobus Francies van Ackere
Marten Lampaert
Pieter Botterdaele
Pieter Pinckels
Adriaen Standaert
Paulus Steyaert
François de Baets
Jan Baptist Beelaert
Carel de Vos 
Joannes de Muynck
Augustinus de Baets.

Tot en met 1794 kende de handbooggilde een grootse bloei.  In dit jaar werden alle schietingen uitgesteld omwille van de tijdsomstandigheden.

Kort daarop werden de bezittingen door de Fransen in beslag genomen.

Het ancien regime werd afgesloten met het opheffen van alle oude gebruiken... ook onze St-Sebastiaansgilde.

E. DE SMET.

Geraadpleegde bronnen:

Rijksarchief Gent (RAG.) Stadsarchief Eeklo (S.A.E.)
Ed. Neelemans - De Geschiedenis van Eeklo. A. van Acker - De Geschiedenis van Eeklo.
F. de Potter en J. Broeckaert - Geschiedenis van de Gemeenten van Oost-Vlaanderen Lembeke, Watervliet, Middelburg.

(1) «Item de wet was ghebeden ter maeltyt van den coninc van den anboghe in Sinte Sebastiaensghulde up de assencioensdach, doe hen ghepresenteert VI cannen rynx wyns van VI gr. de stoop». Terug naar de tekst
(2) 1425 te Gent.
1445 te Ieper, waar ze 18 dagen op kosten van de stad verbleven.
1447 Brussel, waar ze de 1e prijs veroverden.
Bij de prijsuitreiking zond men een bode om de prijs te gaan halen. In zijn geestdrift reed deze zijn paard dood, wat vergoed werd door de stad.
1448 te Kortrijk. Daar de handelaars van Eeklo elk jaar op de markt stonden met laken, wilden onze schutters de stad eer aandoen. Onder leiding van hun hoofdman Jan Hauweel trokken ze met 10 man in prachtgewaad op stadskosten naar Kortrijk.
De geschiedenis meldt geen prijzen... sindsdien echter werden beide gilden (St-Sebastiaan, St-Joris) door de stad bezoldigd en kregen zij prachtige wimpels: "item betaelt die van sint Sebastiaensghulde voor eenen nieuwen wimpele de somme van IX Lib. par.»
1485 te Leffinge, Nieuwpoort, Diksmuide, Dadizele en Sluis.
1497 te Kaprijke «om te verbroederen en te schieten voor den wijn». 1499 tegenbezoek van Kaprijke te Eeklo. Terug naar de tekst
(3) = pest. Terug naar de tekst
(4) Rijksarchief Gent. Terug naar de tekst
(5) idem. Terug naar de tekst
(6) R.A.G. In de originele tekst werden enkele leestekens aangebracht, om de duidelijkheid enigszins te verhogen.
Eveneens op het origineel komt art. 20 niet voor, en krijgen we derhalve een overgang van art. 19 naar 21. Terug naar de tekst
 

Separator

Zie ook:
"De Schuttersgilde van Sint-Joris of van «Den Staelen Voetboge» te Eeklo"
in 'Ons Meetjesland', 1974, 7de jaargang, nr. 2.

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024