Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1974, 7de jaargang, nr. 2

De Schuttersgilde van Sint-Joris
of van «Den Staelen Voetboge» te Eeklo

Het blazoen van de Sint-Jorisgilde
BLAZOEN VAN SINT-JORIS GILDE

Het blazoen van de gilde bestaat uit een achtergrond van
sabel (zwart), met een kruis van keel (rood).
Schildtype: vlaamse vorm. Schildveld: sabel.

Toen we in jaargang 6, n° 1 van «Ons Meetjesland» een historiek schetsten van de schuttersgilde van St. Sebastiaen, lag het reeds in onze bedoeling de St. Jorisgilde later eveneens te behandelen.  Daar wij dachten dat beide gilden principieel — ondanks hun gemeenschappelijke liefde voor de schutterij —, ver uit elkaar lagen, vonden we het niet erg ze volledig los van elkaar te behandelen.  De verschillen waren volgens ons eerder intern: de schutters van de St. Sebastiaansgilde waren hoofdzakelijk burgers die schoten met de handboog, terwijl de leden van de St. Jorisgilde meestal notabelen waren die schoten met de kruisboog.

Wat we echter over het hoofd hadden gezien, was het wel en wee van onze stad, een faktor die van grote invloed is geweest op ons gildeleven, zoals veelvuldig werd aangetoond in onze bijdrage over de St. Sebastiaansgilde.  Dit wel en wee zorgde ervoor dat de twee gilden veel meer overeenkomsten in hun evolutie vertonen dan we hadden vermoed.

De gebeurtenissen waarin beide gilden betrokken waren, werden reeds behandeld in voornoemd artikel :  we zullen ze hier dan ook slechts beknopt herhalen.

Centraal staat hier opnieuw het enig gekende reglement van de St. Jorisgilde dat nog nooit werd gepubliceerd (1) en dat evenals het reglement van de St. Sebastiaansgilde dateert van het einde van de 17e eeuw.

We hebben ook getracht het artikel te stofferen met data's en gebeurtenissen gevonden in het eveneens zeer schaars bewaarde St. Jorisarchief.

* * *

Ed. Neelemans schreef in zijn «Geschiedenis der stad Eecloo» dat de St. Jorisgilde ongetwijfeld mag gerekend worden tot een der oudste van Vlaanderen.

Zij wordt voor het eerst vermeld in de oudste stadsrekeningen (2): 1403-1404: «Item als heer Jan munter gaf siin maeltiid van siine dekenscepe van st jorisgulde, doe hen ghepresenteerd vj calmen riins wiins van vj gr. de stoop, comp iij pon. xij s. par...»

In diezelfde rekening wordt ook reeds de deelname aan de jaarlijkse processie vermeld: «item dienen ter processien op den helighen sacramente ende den scotters te hem-lieder papegaye, een paer trompers, ende een paer manestruels de welcke was ghegheven over haerlieder solarys hem allen viij pon. par.»

Dergelijke uitgaven, die zich jaarlijks herhaalden, werden door het stadsbestuur niet als verliespost aangezien.  Onze gilden stonden immers ook in voor de verdediging van de stad.

Toen Eeklo in 1405 van de Graaf van Vlaanderen opdracht kreeg met manschappen naar Sluis te trekken om de stad te verdedigen tegen de Engelsen, besloten de wetsdienaars «scotters ende sergianten» (3) op de markt te verzamelen.  Onder hen treffen we enkele notabelen aan, met name: Simoen van den Hende, Simoen Slechtinc, Jan de Vuldere en Jan Maes.

Toen Frankrijk vijf jaar later oorlogsplannen beraamde tegen Vlaanderen, deed Graaf Jan zonder Vrees nogmaals beroep op de hulp van de gemeenten uit het Vrije.  Bij de oproep verklaarde Eeklo dat het een contingent «scotters... die scieten konden met den voetboghe gereed hield om te trecken ten oorbare van onsen gheduchten heere...»:  het gaat hier dus opnieuw om vertegenwoordigers van onze gilde.

Mogen we uit het feit dat de St. Sebastiaansgilde slechts 4 stopen wijn door de wet aangeboden kreeg en de St. Jorisgilde 12 besluiten dat laatstgenoemde veel meer leden telde... of dat er toen ook al met twee maten en twee gewichten werd gemeten ?  Wij menen dat het aantal leden van beide gilden tussen de tien en twintig moet gelegen hebben en dat de verschillen eerder te wijten zijn aan oude, verworven rechten die de jonge St. Sebastiaansgilde nog niet bezat.  Het feit dat de St. Jorisgilde was samengesteld uit notabelen is wellicht ook betekenisvol.

In 1425 nam de St. Jorisgilde deel aan twee schietingen, één in Gent en één in Sluis: hiervoor ontving ze van stadswege een subsidie van 51 pond par.

Op een belangrijke schieting te Brugge, wist Geeraerd van der Munten een zilveren schaal van 8 ons te winnen.

De periode 1430 tot het einde van de 15e eeuw kenmerkt zich door een voortdurend stilleggen en heropleven van alle aktiviteiten.  Het is uit deze woelige, wispelturige periode dat ons twee charters zijn overgebleven (1494-1495); ofschoon ze niet erg belangrijk zijn, hebben we ze in bijlage I toch volledig opgenomen.  Ze vermelden twee renten die de gilde mag ontvangen, van respektievelijk 2 en 4 schellingen gr., bezet op een hofstede.

De gilde was zelf ook belast met een paar renten.

Uit één van die renten blijkt nogmaals hoe verwarrend het systeem van berenting werkte. (4)

De armendis van Eeklo verklaart «sekere boeckxcens daer of wesende seer oudt zijn, inhoudende vele en diversche cleene rentkens die sij heffen op diversche huysen ende gronden... vele sijn verwandelt van deen handt in dandere ende up andere naemen soo dat bij successie van tijden die verdonckert mochten werden...»

Aan de armen dis wordt de toelating gegeven zijn oude rechten te hernieuwen, welke openbaar zullen gemaakt worden in de parochiekerken... «dat alle die geenen die den voornoemd en disch schuldig ende geldende sijn van eenige jaerlijcxsche renten moeten komen ende compareren binnen ses weken naer t'gebot... »

Natuurlijk was niemand gehaast het bevel op te volgen.  In mei 1536 was, noch te Lembeke, noch te Eeklo gevolg gegeven aan de oproep.  In 1555 was de zaak nog steeds niet in orde, de betalingen bleven uit, maar het nieuw renteboek was klaar.

Tot het eerste kwart van de 17e eeuw schijnen de betalingen van de St. Jorisgilde vlot te verlopen; maar dan beginnen de moeilijkheden:

«... Staet het t'guldenhof van Ste Jooris belast met eene gront rente van twee ponden vijf schellingen parasijs t' jaers... met den noordeynde aende groote straete streckende suytwaerts tot simoen de Zeeuw, aende oostsijde zijn gehuyst ende gehoft joos jacobse geseyt de Buerman, meester Adriaen Mattheeuw ende hoors van Cathelijne Zeeuw, men verpant alzulke een behuusde hofstede daer op den aermen een rente van twee pont vijf schelen parresys t'jaers op heeft, liggende metten noorthende ande groote straete, oost Gillis Billet, west Heyndrick de Croocq, verachhert t'zijdert bamesse 1610, toebehoren de schutters van st jooris oofte cruysboghe oofte dien beschudders de beschermen wijlt ten verzoucke van ontfaenger van aermen...» (5)

In oktober, november en december 1623 volgde telkens een «berecht».  Daarop werden de grond en het huis tot genoegdoening in beslag genomen. (6)

Ook in de Brieven van Assenede en de Vier Ambachten komt de gilde voor met een rente van 8 schellingen.

Een eerste betaling dateert van Bamis 1570: «... Vincent de Coninck fs. Pieter over t'gulde van Ste Jooris in Eecloo t'huys en hof in Eecloo aende groote straete... »

In het rentboek van 1755 staat de gilde nog steeds belast met haar 8 schellingen jaarlijks. (7)

Om hun renten tijdig te kunnen aflossen moesten de leden meermaals in hun persoonlijke beurs tasten, zoals in 1794 toen ieder lid «twaelf livers» betaalde als rentegeld (8).

De 16e eeuw is ook voor de St. Jorisgilde een periode van grote bloei.  Net als de St. Sebastiaansgilde kreeg de St. Jorisgilde haar altaar.  Volgens de legende had Keizer Karel ook het lidmaatschap van de gilde aangenomen.

Voor de «esbattementen» van 1526, waarbij de St. Jorisschutters de eerste prijs wegkaapten, ter waarde van drie kannen wijn en een subsidie van 18 p. 6 s, verwijzen we naar ons artikel over de St. Sebastiaansgilde, waarin deze gebeurtenis uitvoeriger werd behandeld. (9)

Een der grootste feesten die in de 1e helft van de 16e eeuw in onze stad werd ingericht, vond plaats in 1544 ter gelegenheid van de vrede tussen Keizer Karel en de Franse koning.

Zodra het «placcaet van den payse» hier was ontvangen, werden de klokken geluid en de burgemeester, Joos Jacopsseune, deelde vanop de pui het heuglijke nieuws mee.  Iedereen werd tot feestvieren aangezet.

De toon werd natuurlijk aangegeven door onze verenigingen: zo nodigde onze schuttersgilde de St. Jorisgilde van Gent uit: «... die quamen hier met menichte van notabelen van denselven gulde scietenen...» en onze wet bracht daarvoor 36 pond in rekening.  De feesten waren begonnen op 24 juni en duurden de hele zomer.

Op 21 mei 1554 «quamen die van der camere van de rhetorycke ende guldebroeders van sint jooris van der stede van Thielt tot xl personen hier bin der stede, ende werden door de camere van rhetorycke deser stede mitsgaders de guldebroeders van sint jooris gefestierd...»

De Stad onthaalde de Tieltenaars op wijn en droeg 30 p. bij in de kosten van onze twee gilden.

Toen in de periode 1557-1560 aan onze gilden verboden werd feesten te geven, uit schrik dat de ketterse leer zich onder de bevolking zou verspreiden, werden er schietingen gehouden binnen de eigen gilde.

Terwijl de St. Sebastiaansgilde in 1560, door tweedracht ontstaan uit godsdienstkwesties, werd ontbonden, kon de St. Jorisgilde zich handhaven tot 1580.

In een tekst uit 1567, opgesteld door de commissie belast met het onderzoek naar de geuzepreken en de beeldenstorm (10) wordt de vraag gesteld of het in de macht van de wet zou gelegen hebben de onlusten te beletten; ziehier het antwoord:
«... hadden baljuw en schepenen 30 of 40 man tot bijstand geroepen, zij gemakkelijk de preken belet en de leraars gevangen zouden hebben, zoals hij hun aanraadde, de reden niet wetende waarom zij dat niet gedaan hebben, zonder te rekenen dat die van de wet de hulp der gilden van St. Joris en St. Sebastiaan niet ingeroepen noch andere pogingen om daarin te voorzien gedaan hebben...»

(wordt voortgezet)
ERIK DE SMET.

__________________________

(1) We maken hier voorbehoud voor het artikel over de St. Jorisgilde dat verscheen in «De Eendracht» jg 21, 1851 en dat we niet konden raadplegen. Terug naar de tekst
(2) S.A.E. Stadsrekeningen n° 552. Terug naar de tekst
(3) sergianten = krijgers. Terug naar de tekst
(4) R.A.G. Maldegem n° 936. losse stukken. Terug naar de tekst
(5) R.A.G. Maldegem n° 936. losse stukken. Terug naar de tekst
(6) Idem. Terug naar de tekst
(7) Idem. Terug naar de tekst
(8) S.A.E. 238. Terug naar de tekst
(9) Ons Meetjesland, jg 6, n° 1, blz. 28. Terug naar de tekst
(10) Uit A. Van Acker, De geschiedenis van Eeklo.  De notulen van deze ondervraging waren in het Frans opgesteld, omdat ze aan Alva moesten voorgelegd worden.  A. Van Acker geeft de tekst in vertaling, zonder bronvermelding. Terug naar de tekst

Separator

De Schuttersgilde van Sint-Joris (2de deel) (3de deel)

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  12-07-2021
Copyright Notice (c) 2024