Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1984, 17de jaargang, nr. 2

DE HEERLIJKHEID WATERVLIET:
EEN ZELDZAAMHEID IN HET
GRAAFSCHAP VLAANDEREN

Watervliet is altijd "iets speciaals" geweest, en... is het nog !  Uitspraken die geregeld terugkeren, zoals: de hoofdstad van de polders, met zijn Stee, zijn Stadhuis, zijn Kathedraal van het Noorden of zijn Klein Sint-Baafs, tekenen een trots volk in een statige streek.  Een zelfde indruk ontstaat door de aanblik van die machtige boerderijen, de hofsteden, verspreid in de polder, als burchten die de vlakten beheersen en bewaken.  Hoe en wanneer die reputatie ontstaan is, die nog steeds kleeft aan de naam en het uitzicht van het dorp, evenals aan de mensen die het bevolken, is voor iedereen een raadsel, dat we hiermede in de richting van zijn ontknoping willen voeren.

We gaan het zoeken in de geschiedenis van zijn ontstaan, toen in het begin van de zestiende eeuw, Hiëronymus Lauwerijn, op een glorierijke manier, de strijd tegen de zee aanbond.  De man zelf was ook al een zeldzaamheid, niet alleen door zijn stand, zijn funkties, zijn titels en zijn fortuin, maar vooral door zijn wilskracht, zijn doorzetting- en uithoudingsvermogen.

Toen Lauwerijn vennoot werd van de familie De Baenst, aan wie Philips de Schone de toelating tot bedijken van Watervliet had gegeven, kocht hij 's Gravengoet, de kleine poldertjes, die bijna een eeuw voordien op de zee waren teruggewonnen, en die hun tweehonderd gemeten uitstrekten langs de Graafjansdijk.  Bij de voltooiing van de Sint-Christoffelpolder, koopt hij de rechten af van de familie De Baenst en begint een one-man-show, die tot het ontstaan zal leiden van Watervliet, Waterland-Oudeman, Philippine en Waterdijk.  Initiaal echter was Watervliet het objektief.

Als rasechte Bruggeling had hij, met lede ogen, het verval van zijn stad vastgesteld, wegens de verzanding van het Zwin.  De opkomst van Antwerpen was voor hem een schrale troost, gezien die opkomende ster geen sierstuk was aan de Vlaamse kroon.  Het lag ongetwijfeld in zijn bedoeling een nieuw Brugge te bouwen op de rand van het Vrije, noch min noch meer.  Met moed, inzicht, een fortuin en bovenal een tomeloze inzet, slaagde hij er in het terrein te verwerven, dat hij uiterst geschikt achtte om zijn grootse plannen te verwezenlijken: een ommuurde stad, een grote zeehaven en een belangrijk handelscentrum met somptueuse kerk (1).

Uit de handen van zijn soeverein bekwam hij, in november 1504, een keure met uitgebreide vrijheden en rechten, als kompensatie voor de vele bewezen diensten en de investeringen die hij zich getroost had.  Hiermede was Watervliet een heerlijkheid geworden.  Op zichzelf was dat niet zo uitzonderlijk, hoewel helemaal niet te verwaarlozen.  Er waren tientallen heerlijkheden in het land, maar het bleef een begerenswaardigheid.


De boterbank, of een minder gelukte copie ervan,
herinnerend aan de vroegere "coopstad Watervliet".
 

In de gegeven omstandigheden werd het statuut van Watervliet, behoudens de bepalingen van de keure zelf, beheerst door de "Costumen vanden Leenhove van Vlaenderen".  De beschikkingen van de opvolging bij overlijden van de heer waren zó, dat de belangrijkste erfgenaam wel de nieuwe vazal, en eventueel de nieuwe achterleenheer werd, doch geen voordelen bezat bij het verdelen van de infrastrukturen van het leen, behalve dat hij aanspraak mocht maken op het beste huis, de mooiste boom, de grootste molen, enz.  De rest werd gelijkmatig onder al zijn medeërfgenamen verdeeld.  Zo'n leen noemde men met een Latijnse naam: "hereditarium", en de heerlijkheid Watervliet, evenals praktisch alle andere in Vlaanderen, was aan deze regel onderworpen.

Dat was in het geheel niet naar de zin van Lauwerijn.  Hij wist maar al te goed dat op die manier de bestaansmiddelen van het leen versnipperd werden en dat daardoor, in vele gevallen, de nieuwe heer de wil of het fortuin niet bezat om de overige gebouwen en tuinen terug te kopen, zodat ze uiteindelijk tot puin vervielen.  Indien hij wenste, en dat is een absolute zekerheid, van Watervliet één van de allerbelangrijkste heerlijkheden van Vlaanderen te maken, mocht hij die regeling niet laten bestendigen, op gevaar af dat zijn droom, reeds onmiddellijk na zijn overlijden, onvervulbaar werd.

Hij vroeg en bekwam van de graaf een tweede keure in mei 1505.

Deze schafte de eerste niet af, maar vulde ze aan met nieuwe privilegiën, en vooral met een nieuwe schikking inzake erfopvolging, die een duidelijke afwijking was van hetgeen de Costumen terzake bepaalden.  Het hele leen, zoals omschreven in 1504, dus de ingedijkte polders EN de tweehonderd gemeten persoonlijke eigendom van Lauwerijn, met alles er op en er aan, kwam na het overlijden van de heer, enkel aan de belangrijkste erfgenaam toe.  In ruil daarvoor zou Watervliet (de persoonlijke eigendom inbegrepen) terugkeren naar de kroon, indien een heer zou overlijden zonder rechtstreekse afstammelingen uit een wettig huwelijk na te laten.  Zo'n leen noemde men, met een even Latijnse benaming: "Pacti et Providentie" ("Pacti" omdat het leen in zijn totaliteit naar de kroon terugkeerde indien er geen wettige opvolger was, en "Providentie" omdat de belangrijkste erfgenaam de heerlijkheid in haar totaliteit erfde).

In het graafschap Vlaanderen was die vorm van opvolging nagenoeg onbekend.  Dat blijkt ten andere uit een rechtsgeding tussen de heerlijkheid Watervliet en de graaf, in het begin van de achttiende eeuw.  De jurist, die de heer bijstaat in zijn eis om, op basis van de twee voornoemde keuren, de vorst te verbieden onze stede te belasten, stelt een betoog op van niet minder dan vierhonderd zesenzestig paragrafen.  Dat gebeurt in 1706 (2).  In zijn rijke argumentatie is hij, tweehonderd jaar na de stichting van dat leen, nog aangewezen op de jurisprudentie die in het Duitse Rijk te vinden is, waar dergelijke lenen niet ongewoon waren.  Vlaanderen had eenvoudigweg geen rechtspraak daaromtrent.

Nochtans was het dàt wat Lauwerijn van bij den beginne had gewild.  Hoe anders die korte spanne tijds tussen de twee keuren verklaren: nauwelijks een half jaar.  Bovendien werd de beschrijving van het leen, dus met inbegrip van 's Gravengoet, in de eerste keure gegeven.  Men kan zich inbeelden dat hij in november 1504 rood en purper uitsloeg, toen hij ontdekte wat er allemaal NIET in het eerste oktrooi stond.  Te vierklauw moet hij naar het Hof zijn gereden, waar men blijkbaar zijn bedoelingen slechts zeer gedeeltelijk had begrepen.  Er zou inderdaad geen reden zijn om zijn eigen bezittingen, op lange termijn, aan de kroon te schenken als er niets voor in de plaats kwam.  En dat alleen volstond niet: er dienden méér privilegiën geschonken te worden om de hoge kosten van de bedijkingen te kunnen dekken.  Zijn woede heeft ongetwijfeld zijn argumentatie duidelijk onderstreept, want binnen de zes maanden krijgt hij voldoening op gans de lijn, en zo werd Watervliet een unicum in Vlaanderen.

Akkoord, in hetzelfde jaar 1505 kwam Lauwerijn tot het besluit dat Philippine nog beter geschikt was dan Watervliet om zijn doel te bereiken, zodat o.m. hierdoor, de ommuring der stede, samen met de haven en haar verbindingskanaal naar de zee, in het water viel (de beeldspraak is hier niet misplaatst) (3).  Het feit dat de eerste heer in 1509, nog in de volle kracht van zijn leven, overleed, is ongetwijfeld de verdere uitbouw van de heerlijkheid evenmin ten goede gekomen.

Wat bijna als een sprookje begon, in de bovenhoek van het graafschap, eindigt spoedig als een onvoltooide symfonie, en niemand had ooit de moed en de mogelijkheden om die stoute droom van Lauwerijn verder te dromen.  Alleen de mensen zelf, "de stedelingen", met hun stadhuis en hun kathedraal in de hoofdstad van de polders, zijn uit die droom nooit helemaal ontwaakt.

Men hoort het in de naburige dorpen: "Die van Watervliet..., die hebben de grootsheid in pacht !".  Het klinkt niet al te lovend, maar het wordt beter begrepen dan het klinkt, en eigenlijk is het wel een beetje zò.  Een beschaafd mens straalt fijnheid uit, zelfs al is hij in lompen gekleed.  Hetzelfde doet zich hier voor: het dorp en zijn bewoners dragen in zich de erfenis van Lauwerijns grote illusie.  Van in het begin kon de graaf hen geen belastingen opleggen, mochten ze buiten de heerlijkheid niet berecht worden en bezaten ze nog vele voorrechten, zodat men soms dagen moest reizen om belangrijke lenen met gelijkaardige privilegiën te bereiken.  Maar méér nog dan deze waren ze verzekerd dat hun grootheid bestendigd was, omdat hun keure de regel "pacti et providentie" voorzag.  Drie eeuwen lang hebben ze hiermee bewust geleefd, en dat raakt men zo gauw niet kwijt.

't Zit in 't bloed nu, en het staat hen prachtig !

J. De Paepe

__________________________

(1)  Dat hy (= Lauwerijn) noch voorder commen in tregard van de selve heerlycheyt, ande majt ten jaere 1504 voorgehouden heeft, dat hy van ghepeys ende sinne was, binnen het district van Watervliet, op Synen eygen costen te maken een formele bemeurde Stadt, als oock daer aen te brengen een canael uyt de zee, met alle noodighge dycken, sluysen, ende andere edificien daer toe dienende als oock aen de stadt te formeren een bequamen zeehaven, om alsoo de Stadt een coopstadt te maken ende door de comercie de selve te doen floreren.
(R A.G. Watervliet-Heerlijkheid nr. 289)  Terug naar de tekst

(2)  Dat uyt al dit menigvuldige successif versoeck, van hoevele besondere en considerabele privilegien, vrydommen ende gratien, ende uyt de concessien der selve, ooghemerckelyck te sien is, dat mheer hieronimus daer inne voor syn but, ende voor het wit van syner intentie, gehadt heeft, van dese syne heerlycheyt te maken eene van de pricipaelste heerlycheden van geheel Vlaenderen.
Ende considererende dat noch toe de selve heerlycheyt alhoewel tot soo eenen verheventheyt gebracht evenwel niet en was ghereleveert buyten de limiten van een ordinaire leen, Subiert aende costumen vanden Leenhove van Vlaenderen.
Ende voorsiende dat by de selve costumen, le prochain heritier succede, sinon au dons de fiefs et a toulte la seigneurie, sans aucunne seureté d'autres edifices, que la melieure maison, melieur arbre, colombier, moulin, et que tous autres edifices et arbres sont partagables entre les autres heritiers.
Au moyen de quoy plusieurs beaux edifices Jardins et arbres tombent souvent et demeuront en ruine, parce que le principal heritier et proprietaire, a qui le fief succede ne le veut ou n'a de quoi les redimer par achapt.
Touttes les quelles choses seroit directement contre l'Intention du Suppliant, a son grand regret et de plaisir.
Daerom hy van de majt ten voorsen Jare 1505 finalitor heeft versocht, dat de heerlycheyt van Watervliet hier in niet en soude moeten volghen de voorghemelde costumen van den leenhove maer aende selve soude worden gederogeert.
Ende dat dese alsoo geheel in alle haer deelen achterleen en appendenties ende dependinties catheylen edificien boomen ende ter exclusie van alle coheritiers soude moeten commen alleen aen den hoir principael, auquel le fief principal devra competer et appartenir.
(R.A.G. Watervliet-Heerlijkheid nr. 289)  Terug naar de tekst

(3)  Ten jaere 1505 heeft Lauwerin van den Souverain nog een voorder octroy becommen om in den phlippine polder, by hem insgelyks uytgedyckt eene beslottene stad te bauwen tot dies voorgevende dat het local daer toe veel convenabelder was als wel Watervliet, (R.A.G. Watervliet-Heerlijkheid nr. 289).  Terug naar de tekst

Separator

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024