Eén van de beoordelingsfouten van pastoor Sonneville was waarschijnlijk het feit
dat hij zijn persoonlijk interesseveld integraal overplantte op de anderen.
Toen, na de oorlog, Watervliet een zondagonderpastoor kreeg, in de persoon van
René Van Impe, leraar aan het Sint-Vincentiuskollege te Eeklo, moest deze komen
biecht horen de zaterdagnamiddag en bijspringen in de missen van de zondag.
Hij bleef bijgevolg in de pastorij overnachten. Midden in zijn slaap wordt hij
gewekt door een lawaai in de gangen. Clara komt op de deur trommelen, haastig
en gejaagd:
— Menier den onderpaster, ge moe ne kier komen !
Ach, dacht hij halfversuft, waarschijnlijk een sterfgeval.
Rap trekt hij zijn kleren aan en wil zich naar beneden spoeden. Maar nee,.... 't
geluid kwam uit de kamer van de pastoor, rechtover de zijne. Hij loerde eens
achter de halfopen deur, en daar stond Sies in nachtgewaad, omringd door de
gewone troep jagers, die een otter hadden geschoten: een reus van een beest,
althans in zijn soort, één meter en 'k-weet-niet-hoeveel, want het dier moest
ter plaatse gemeten worden in alle richtingen en met alle aanhangsels. De
operatie ging natuurlijk gepaard met de nodige kommentaar en bewondering. De
zondagonderpastoor had in zijn leven nog nooit een otter gezien; hij vond het
wel interessant, alhoewel hij, in normale omstandigheden, nooit zijn slaap zou
hebben gelaten om in aanbidding voor het roofdier neer te knielen. Hij voelde
zich als een analfabeet midden een vergadering van universiteitsprofessoren.
Sies betrok hem in het gesprek en leraarde van op een ingebeelde katheder, in de
hoop dat die sukkelaar van een leerling toch enig nut zou halen uit zijn
dienstbetoon in de polder. Dat was er wel aan verdiend ! Urenlang
heeft de geestdriftige uitleg geduurd, waarbij de meeste zinnen door de interventies
van de al even enthousiaste jagers onderbroken werden.
Trentje Coppens, zijn toevlucht.
Met de vastbenoemde onderpastoors verliep het op een parallelle manier. Ook
zij werden geacht de interessen van hun baas te delen, over de generatie- en andere
kloven heen. Nochtans zou het bijzonder moeilijk geweest zijn om in de klerus
van het bisdom één min of meer gelijkend figuur aan te treffen, zelfs onder zijn
leeftijdsgenoten. Het begon reeds bij de voorstelling van de nieuwgekomene, die
dagen in beslag nam en waarbij zoveel jenever vloeide dat de jonge priesters, de
kerkelijke tucht indachtig, hun aanpassingsvermogen deerlijk overschatten.
Daarenboven kreeg Watervliet meestal, wat men daar noemde: "mannekes van hun
eerste broek". Twee generaties tussen pastoor en onderpastoor, althans naar
het einde toe ! Iemand die pas het seminarie verlaten had kreeg daar ernstige
gewetensbezwaren, en het
gevolg was dat, na een paar maanden, de ruzie even groot was als met de vorige kapelaan.
E.H. René Van lmpe.
Honoré Standaert was één van hen. De jonge man wist niet waar hij het had
tijdens die eerste dagen, want de drank vloeide bij beken. Sies begreep niet,
kon en wilde het niet begrijpen, dat zijn akoliet voortdurend weigerde het glas
te laten hervullen. Omdat hij ervan overtuigd was dat het parochiewerk inherent
verbonden was met het edele sap der druiven, drukte hij opeens door:
— Allez, Honoré jong, ge moet aa 'n pastersmuile kwieken he !
Was het te verwonderen dat die jonge mensen duizelden van een dergelijke klap ?
Meestal bleven ze niet langer dan nodig in Watervliet, wat Sies de opmerking ontlokte
dat geen enkele boer in de polder zoveel knechten had op zijn hof als hij (Sies)
onderpastoors.
In 1938 kwam Jozef Van de Putte, Honoré Standaert aflossen. Die droeg de Vlaamse
kwestie in het hart. Hier heeft het geen twee maanden geduurd vooraleer de
klerikale strijd werd ingezet. Bij sommigen, vrienden zelfs, had Sies de reputatie
franskiljon te zijn. Dat is niet juist. Hij kon beschouwd worden
als anti-flamingant, en dat is zeker niet hetzelfde. Anti-Vlaams kon hij niet zijn
zonder zichzelf en het volk, waar hij zo van hield, te verloochenen. Doch hij
had lak aan elk soort extremisme op politiek vlak, ook aan het Vlaamse, en dan
nog wel volgens de normen van zijn tijd. Dat was reeds vroeger tot uiting
gekomen, einde de jaren twintig, of begin van de jaren dertig. Watervliet maakte
toen kennis met het flamingantisme onder de vorm van een Vlaamse Studentenvereniging,
waarvan Remi Van Hijfte het plaatselijk voorzitterschap waarnam. Ietwat verder
zal blijken dat, zo de pastoor voor de ideeën van de vereniging in geen geval gewonnen
was, de titularis van het voorzitterschap, niettegenstaande het verschil in overtuiging,
niet minder gewaardeerd werd. Dat was trouwens een algemene strekking bij hem.
Hij had schrik van verandering, omdat hij wist wat hij had, doch, in voorkomend geval,
niet wist wat hij zou krijgen. Ondertussen werd reeds bewezen dat hij op sommige
domeinen gelijk kreeg, op andere weer niet. Hij was geen grote ziener in de toekomst
en hij wist dat. Daarom koos hij het zekere voor het onzekere. Nu en dan hoort
men die houding uitleggen als negativisme. Een beetje onrechtvaardig klinkt het me
in de oren, temeer omdat de mens steeds in de bovenste lade bleef. Terugkerend op de
Watervlietse "Vlaamse Studenten"
dient er eerlijkheidshalve aan toegevoegd dat ook bij Remi Van Hijfte de sympathie niet
minderde onder de tegenstrijdige meningen van toen; ook dàt zal nog duidelijk blijken.
Remi Van Hijfte als jonge scheutist.
De groep had ergens een vergadering belegd, gespeecht en gezongen, en reed daarna door het dorp, de aandacht op zich trekkend met jonge luidruchtigheid en opvallend gekroonde fietsen. Reeksen "Vlaamse-Leeuwen" en andere symbolen fladderden in de zomerwind rond de vehikels. De tocht ging uiteraard over het Stee, waar Sies, in de deur van de pastorij, het schouwspel gade sloeg. Hij wenkte de groep, wat niet zo gebruikelijk was, en nodigde ze uit op een glas. De "Kerelskinderen" plaatsten hun fietsen tegen de muur en gingen op het herderlijk verzoek in, zij het dan ietwat achterdochtig. De zucht naar volwassendoenerij had het gewonnen op de vrees dat de vriendelijkheid van de pastoor een andere lading kon dekken. Tenslotte was een plotse bekering niet uitgesloten !
Eens gezeten bracht Clara de flessen aan, zowat van alles: wijn, ouwe klare, cognac.... Tieners, als de studenten waren, stortten ze zich op het drankfestijn. Het laatste woorddeel had eerder een symbolische betekenis, want eigenlijk vonden ze alles bitter of zuur, wegens het gebrek aan gewoonte. Sies was uitermate vriendelijk. Het gevaarlijke onderwerp, dat de gezelligheid had kunnen ondergraven, werd zorgvuldig vermeden, tenzij hier en daar een prikje, juist niet sterk genoeg om reaktie uit te lokken. Nu en dan verdween de pastoor even uit de kamer, terwijl Clara ervoor zorgde dat de glazen tijdig gevuld werden. De stemmen en de stemming gingen de hoogte in, en bij iedere poging tot afscheid van één of andere blauwvoeter suste de gastheer dat hij nog àl de tijd had en er gemakkelijk nog eentje bij kon. Wie zou het weigeren ? Clara verscheen en Sies verdween ! Als hij terug kwam had hij zijn werk voleindigd: alle vlagjes waren van de fietsen verwijderd en onvindbaar weggemoffeld. Toch verminderde zijn gastvrijheid niet. De kwijnende luidruchtigheid, de onzekere bewegingen, de wankele schreden en de dubbele tongen hadden hem op een supplementair idee gebracht.
Feestvreugde na de eremis van Pater Remi Van Hyfte.
— Allez, jongens, ge moet hem nie spoaren he ! Vuur ne kier
da g'hier komt !
Terwijl iemand uit het gezelschap juist naast zijn druppel pakte en het glas
omver stootte, was Remi Van Hijfte, lichtjes in zig-zag, en uitwijkend voor een
onwillige deurpost, die niet opzij wou gaan, verdwenen uit de kamer. Zijn
vaalgrijze kleur had die ontruiming voorspeld en dat was aan de jagersblik van
Sies niet ontsnapt.
— Zekers, jongene, stelt aa moar een beetsen buiten. 't Zal wel
beteren !!!
Remi wou evenwel niet naar buiten, hij wou langs de kortste weg, en zo mogelijk
de snelste, het toilet bereiken, dat tegen het hoofdgebouw aanleunde. Daarop
had Sies gewacht. Hij stuurde Clara dringend om vader Van Hijfte, die slechts
een paar huizen verder woonde. Leo, zo heette de man, was gehecht aan alles
wat van de Kerk was, bijgevolg ook aan de pastoor. Met de spoed van Samuel liep
hij naar de pastorij, niet goed wetend wat eigenlijk zo haastig was.
— Wat is 't er gebeurd, menier de paster ?
— Kom moar ne kier mee, Leo, ge goat hier ne kier wa zien zie !
Dat edde vanzeleven nog nie gezien.
— 't En is toch nie irg zekere ?
— 't En is nie irg, moar 't is 't ziens weird.
Leo volgde de pastoor op de voet, door de brede gangen, tot buiten op de koer.
Ze gingen recht naar het deurtje, waar een uitgesneden hart de bedoeling van de
binneninstallatie verried. Sies trok met een teatraal gebaar de deur open en
daar troonde Remi, met de broek over de knieën getrokken, het lichaam scheef
gezakt tegen de muur, lijkbleek uiteraard. Wat meer is, wanneer diarree en
braaklust gelijktijdig optreden, dringt een keuze zich op. Remi was tot een
keuze zelfs niet meer in staat. De mengeling van dranken was met een onstuimige
lift terug naar
boven gestuurd, en lag daar nu verspreid over de W.C. vloer. Als de stuwing wat
minder krachtig was, was de brij op de afgezakte broek terecht gekomen, en nu liep een
dun straaltje, over zijn kin, naar beneden. Het geluid van de naderende pastoor,
in gezelschap van zijn vader, was onvoldoende stimulerend om hem uit zijn slappe toestand
te bevrijden. Alleen een verre angst voegde zich nog bij al zijn ellende.
Even trok hij de ogen open:
— Zieieiek !!!!
't Was het enige wat hij kon uitbrengen. Vader Leo had wel in de grond kunnen kruipen
van schaamte. De openslaande deur had nog een walm van braaksel in zijn gezicht
gegooid. Het schoot hem al te gelijk door het hoofd: "En dat in de pastorij....
en in het bijzijn van de pastoor !!! Hij, mijn zoon, die zich op het
priesterschap, wat zeg ik (wat denk ik), op het missioneringswerk voorbereidt !!!
— Remi !
't Was alles wat Leo over de lippen kon krijgen.
Naast hem stond Sies, genietend van het onappetijtelijke zicht: een jonge flamingant,
geveld door ZIJN wapens: een paar flessen drank. Zich wendend tot Leo, met brede
gebaren en met gewilde plechtigheid zei hij:
— Kijk, Leo, dat is nui ne kier de Lieuw van Vloanderen zie !!!
J. De Paepe.
Een Pastoor uit het Meetjesland 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6
Vorig artikel: Oud Zomergem |
Inhoud van 1986, jaargang 19 |
Volgend artikel: Het onstaan van Eeklo |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2025