VOORWOORD
In zijn voorwoord wijst de auteur alle letterkundige pretenties van de hand: het schrijven van het levensverhaal van Leopold Huughe was voor hem slechts een aangenaam tijdverdrijf.
INLEIDING
In de inleiding vertelt Julius Ego hoe hij bij een van zijn bezoeken aan het Klooster der Zusters Bernardijnen kennis maakte met Leopold Huughe en vriendschap met hem sloot. Toen hij vernam dat de «oude, doch nog kloeke man» weldra honderd jaar zou worden, vatte hij het plan op zijn leven te beschrijven. Bij de wens van de auteur dat zijn «klein gewrocht, lezers en lezeressen eenig genoegen (zou) schenken», kunnen wij ons alleen maar aansluiten.
I. DE LAATSTE JAREN DER VORIGE EEUW.
In dit eerste hoofdstuk hangt de auteur een zeer somber beeld op van de Franse overheersing in onze gewesten op het einde van de 18e eeuw (Slag bij Fleurus 1794). De Fransen worden er in afgeschilderd als «roofvogels» die in onze gebieden neerstreken en als woestaards die «onze voorouders, nog erger dan slaven, behandelden».
II. DE OUDERS VAN DEN NAPOLEONIST EN ZIJNE EERSTE JAREN.
In een klein, doch zindelijk huisje, te midden der gemeente Bassevelde (1), woonde op het einde der vorige eeuw een huisgezin bestaande uit vader, moeder en acht kinderen (2). De vader oefende het dubbel ambacht uit van rundslachter en tevens van schoenmaker. 't Moest wel zijn, dat die brave en neerstige man met éénen stiel niet kon bestaan aangezien hij er eenen tweeden bijdeed, om aldus in den nood zijns talrijks gezins te kunnen voorzien. Die oppassende echtgenoot noemen wij Sebastiaan Huughe (3). Zijne vrouw (4), een voorbeeld onzer christene huismoeders, hield zich onledig met hare dierbare wederhelft ter zijde te staan, en zooals het eene ware huisvrouw past, haar huiswerk in de beste orde te regelen. Uit dit voorbeeldig huwelijk werd den 3n Maart 1791 een zoon geboren, een Leopold, die eens de oudste zijner geboorteplaats zou worden: 't Is de geschiedenis van zijn gansch leven, die wij willen bekend maken.
Wanneer wij een oud doopregister der Parochiale kerk van Bassevelde (5) doorbladeren, dan vinden wij den volgende latijnschen doopakt, die wij letterlijk ter neer schrijven en daarna vervlaamschen :
Anno Domini 1791 die tertia Martii baptisavi
Leopoldum filium Sebastian i Huughe hic nati et Isabellae Joannae de Boy
natae in Doele conjugum hic habitantium natum hadie circa horam quintam
pomeridiana susceperunt eum Joannes-Bernardus De Causmaeker et
Maria-Catharina Van Laere. (get.) Sebastiaen Huughe. (get.) J.C. De Crane, vicep. |
Het jaar 1791 den 3 Maart heb ik gedoopt
Leopold, zoon van Sebastiaan Huughe, hier geboren, en van Isabella-Joanna
De Boy, geboren te Doel, echtgenoten alhier wonende, heden geboren omtrent
vijf ure namiddag. Hebben hem geheven JoannesBernardus De Causmaeker en
Maria-Catherina Van Laere. (get.) Sebastiaan Huughe. (get.) J.C. De Crane, onderpastoor. |
Nu dat hun eerste (6) lieveling geboren was, werd hij met de meeste zorg opgevoed. Wanneer de tijd voor het naar schoolgaan was aangekomen, zouden Sebastiaan en Belleken volgaarne hunnen zoon een weinig geleerdheid willen laten geven hebben, want, zoo had vader Huughe aan zijne vrouw gezegd: 't is het eenigste, dat wij onzen Pol kunnen nalaten en daarbij. wij weten, dat geleerd zijn zulke schoone zaak is en dat, van den anderen kant, een ongeleerde een ongelukkige, domme mensch is, die dikwijls wordt bedrogen in zijnen handel en wandel. Helaas ! aan het naar school gaan, ten dien tijde, daar mocht of kon men, voor zulke ouders, niet aan denken; want, vooreerst, het onderwijs was niet zooals heden ingericht, er bestonden dan geene kosteloaze scholen zooals hedendaags en bijgevolg: men moest begoed zijn wilde men zijnen kinderen eene geringe geleerdheid verschaffen (7).
Aldus moesten deze wijze lieden van hun schoon denkbeeld afzien en daaruit volgde, dat Polken, zoo gaan wij hem in den loop van ons verhaal noemen, niet de school, maar wel den koeistal moest binnentrekken. Van zijn tiende —, dat was in 1801, tot zijn twaalfde jaar, in 1803, was Polken verhuurd als koeiwachter bij Siesken Van Kerckvoorde in de Knockstraat (8), op voorwaarde dat hij jaarlijks ééne maand naar de school mocht gaan, hetgeen hem werd toegestaan. Hier verhuisde hij en nam dienst, onder dezelfde schikking, gedurende vier jaren, dit was in 1804 - 1805 - 1806 en 1807, bij Pierken Ooteghem op het Hendeken (9). Telken winter van deze vier laatste jaren mocht Polken de toegestane maand ter school gaan naar Assenede bij Meester De Smet. Het was ook in 1804, dat hij dertien jaren oud zijnde, zijne eerste communie deed bij Pastoor Rammelaere (10) en daartoe had hij slechts het «Onze Vader» en « 't Geloof» moeten kennen. Weinig genoeg, zal men wel misschien denken; ja, doch vergeet niet dat, men dan, zoals tegenwoordig, van de kinderen zooveel niet kon eischen, aangezien de gelegenheid van leeren zoo niet bestond.
Wij volgen dan verder Polken en zijn gekomen in 1807.
Naarmate Polken ouder werd, werd hij ook grooter, bijgevolg verstandiger en werd aldus het koeien wachten voor hem te klein.
Daarom ging hij zich dan verhuren als paardenknecht bij Naard Braet, mulder in den Meulenhoek (11). Drij jaren lang, dit is in 1807 - 1808 en 1809, diende Polken op onberispelijke wijze, zijnen meester. Hij was dan achttien jaren en het scheen, dat hij, op dezen leeftijd geenen bijzonderen lust meer vond om bij de boeren te blijven dienen, want dit laatste jaar keerde hij huiswaarts om den schoenmakerstiel bij vader aan te leeren. Doch, hierin gelukte hij niet en aldus viel zijn vooruitzicht in duigen; want zijn vader, die niet lang te voren zijne wederhelft had verloren (12) en hierdoor weduwnaar was geworden met zeven kinderen, had het plan opgevat om voor de tweede maal het huwelijksbootje in te treden, hetgeen gebeurde. In 1810 hertrouwde vader Sabastiaan Huughe met Johanna Judoka Van Kerckhove, weduwe met tien (13) kinderen van Karel Van Wattegem, die koster was geweest te Lembeke. Aldus verliet Polkens vader Bassevelde en ging de gemeente Lembeke met zijn huisgezin bewonen. Door dit vertrek leerde Polken zijnen geliefkoosden schoenmakerstiel niet voort; nochtans volgde hij zijnen vader naar Lembeke niet, maar bleef op zijnen geboortegrond en verhuurde zich bij dheer Cornelius Van de Wattijne (14), destijds Notaris en Olieslager, tegen 5 pond groote per jaar (15).
Een jaar nadien, dit was in de maand Maart 1811, nam Polken deel aan de Loting (16), waarin hij het nummer 63 trok en soldaat moest worden bij het leger van Napoleon, de grote man, op wien alle mogendheden de oogen gevestigd hielden.
(Vervolgt)
__________________________
(1) In 1890, toen dit verhaal geschreven werd, woonde daar
Serafien Casneuf. Het gaat hier om de Dorpstraat.
(2) In feite telde het gezin negen kinderen (zie stamboom).
(3) Zie stamboom.
(4) Elisabeth Joanna De Boey, zie stamboom.
(5) Nu Rijksarchief Gent. Kerkregisters Bassevelde nn 16 (1783-1796).
(6) Leopold Huughe was, in tegenstelling met wat de auteur ons wil
doen geloven, niet het eerste, maar het zevende kind van Sebastiaan Huughe en
Elisabeth De Boey (zie stamboom).
(7) De eerste gemeenteschool te Bassevelde werd pas in 1859 opgericht.
(8) Knokstraat : wijk van Bassevelde, reeds in 1360 bekend als het
goed «ten knocke» een der oudste plaatsen van Bassevelde.
(9) Hendeken : wijk op de grens van Boekhoute en Bassevelde. Zij dankt
haar naam aan een herberg die reeds in 1619 bekend was. De weg die van Boekhoute over
het Hendeken, Nieuwburg en Ertvelde naar Gent loopt, zou reeds door de Romeinen zijn
aangelegd.
(10) Pastoor Rammelaere zou in hetzelfde jaar overgeplaatst worden
naar Poeke; hij overleed er in 1817.
(11) Meulenhoek: wijk van Bassevelde. In 1890 stond de molen van de
familie Braet er nog.
(12) 6 april 1808. Zie stamboom.
(13) De kinderen waren: Jozef, Sofie, Joanna-Marie, Marie-Caroline,
Antonia-Louise, Marie-Coleta, Jacoba-Francisca, Cornelius-Francies, Pieter-Jozef
en Pieter-Bernard Van Wattegem (Nota v.d. schrijver).
(14) Cornelius Van de Wattijne, zoon van Alexander en Anna Cornelia
Desarmes, geboren op 22 juni 1756 te Oost-Eeklo. Hij huwde op 19 mei 1797 te Maldegem
met Theresia Vermeersch, dochter van Henricus en Anna-Maria De Dobbelaere. Cornelius
Van de Wattijne was gewezen griffier van het voormalig Ambacht van Boekhoute en
notaris te Bassevelde van 22 maart 1783 tot januari 1830.
(15) 1 pond groot was 6 gulden. Polken verdiende dus 54,60 fr. per jaar
(nota v.d. schrijver).
(16) In 1798 was de dienstplicht ingevoerd; alle jonge mannen van 20
tot 25 jaar vielen onder de konskriptiewet en werden verplicht te loten. Onnodig
te zeggen dat velen deserteerden.
De oude Napoleonist 1 - 2 - 3 - 4
Vorig artikel: Het Rattenkasteel te Waarschoot |
Inhoud van 1973, jaargang 6 |
Volgend artikel: Het Rijke Gasthuis te Eeklo (2) |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024