Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1978, 11ste jaargang, nr. 3

OP VERKENNING DOOR KAPRIJKE

(SLOT)

3. Zoetendale.

De abdij Zoetendale, een Augustijnerklooster in 1215 gesticht op de wijk ZoetendaleteMaldegem, bezat te Kaprijke naast de tienden op 60 bunder land in de Middelakker, sinds het midden van de 13e eeuw een belangrijke hoeve in de Zuidakker.  Daaraan grenzend maar op Lembeke, bezat het klooster nog 29,5 gemet; te Kaprijke 69,5 gemet in de Middelakker en 38,5 gemet in de Zuidakker, dus voor Kaprijke in totaal 108 gemet, hetzij bijna 50ha.

In de Heinestraat staat één der mooiste ingangskapelletjes uit het Meetjesland.  De gedenkplaat onderaan ontbreekt.  Het ijzeren afsluitpaneel en het kruisje op de kapel vallen op door hun mooie en symbolische afwerking.
Foto R. Tondat, Eeklo, 1963.

Het oudst bewaarde pachtcontract dateert van 1568.  Pachter was toen Joris Claeys.  In die pachtbrief vinden we allerlei bijzonderheden over de hoeve en de houtwinning.  De hofstede is 72 gemet 120 roeden groot, waarvan 38,5 gemet in de Zuidakker rond de hoeve, 29,5 gemet aan de andere kant van de watergang op de Hoorlare-akker te Lembeke en dan nog 4 gemet in de Middelakker.  Daarvoor betaalt de pachter 20 ponden groot per jaar.  De landerijen waren toen omtuind met «62 troncken, onder heeken, popelieren ende wulghen».

Joris Claeys blijft op de hofstede tot 1582.  Daarna verslechterde de toestand zodanig, door de invallen van de Vrijbuiters en de heen en weer trekkende legers, dat de pachter er niet kon blijven.

Bij deze hoeve in de Heinstraat werd het afgebeelde ingangskapelletje opgericht.  Zij werd weliswaar grondig veranderd op het einde van de vorige euw maar blijft toch haar landelijk uitzicht bewaren.
Foto R. Tondat, Eeklo, 1963.

Joris Claeys was de laatste pachter van de abdij van Zoetendale te Kaprijke.  Bij breve van Gregorius XIII werden de goederen van Zoetendale geïncorporeerd in het patrimonium van de Jezuïten te Brugge.  In 1646 was Jacques Schollaert pachter op dit Jezuïtengoed.

4. De Kleemkapel.

Via de Zuidstraat belanden wij langs het Molenstraatje, Eindeken en Hoeksken tot bij de Kleemkapel.

Over de oorsprong van de Kleemkapel zijn wij niet al te duidelijk ingelicht.  Zeker is het geen middeleeuwse kapel, zoals te Stoepe bv.  De ontstaans­geschie­denis is verweefd met waarheid en legende.  Omstreeks 1750 vonden de gebroeders Engelbert en Bernard Claeys, wonende in de Moerstraat te Kaprijke, een lievevrouwbeeldje, dat zij aanvankelijk thuis bewaarden, later ter verering in een boom hingen op de hoek van de Kleemstraat en de Wulfhoekstraat, waar zij naderhand een eerste primitief kapelletje lieten bouwen.

De Kleemkapel te Kaprijke, bij de aanvang van de 20ste eeuw.
Prentkaart uit de verzameling van Alf. Ryserhove, Knesselare.

Dit werd in 1795 door de Fransen vernield als vergeldingsmaatregel tegen de Kaprijkse lotelingen, die O.L.Vrouw van de Kleemkapel te voet vielen om een goed lot te trekken en zo van legerdienst bevrijd te zijn.

Korte tijd nadien werd door landbouwer Matthys een nieuwe kapel, ditmaal in steen, herbouwd.  Zij werd blijkbaar in slecht materiaal opgetrokken, want 25 jaar later was zij reeds bouwvallig.

In 1821 werd zij vernieuwd.

In 1874 werd onder impuls van de toenmalige pastoor Petrus Braem, een totaal nieuwe en grotere kapel opgetrokken.  Het werd een gebouwtje in neo-gotische stijl, twee traveeën diep en met een dakruitertje. In 1894 werd zij met een beuk van twee traveeën verlengd en bekwam haar huidig uitzicht.  Grondige restauraties gebeurden in 1932 onder het dekenaat van Z.E.H. Aloïs Boeykens, vurige Mariavereerder.

Klik op de foto voor een grotere versie ervan.
Het dorp van Kaprijke omstreeks 1680.
Kaart van het Kaprijks Vaardeken. RAG-Fonds Raad van Vlaanderen, nr. 24829.

Een omhaling bij de parochianen bracht 60.000 fr. op.  Hiermede werd het pad rondom de kapel herlegd en gedeeltelijk vernieuwd voor de som van 5000 fr.  De ommegangskapelletjes kregen een grondige beurt, het torentje werd hersteld en verstevigd.

In de kapel zelf werden negen geschilderde brandglasramen aangebracht.  De namen der weldoeners vindt men er op terug.

De mooiste en oudste landelijke woning te Kaprijke staat in de Voorstraat.  Let op de klampstenen deuromlijsting en de blokvensters met hun luiken.
Foto R. Tondat, Eeklo, 1963.

Binnen de kapel bevinden zich zes altaarkandelaars van gedreven koper, daterende uit het begin van de 18e eeuw.

Het is precies op Kapellekenszondag, de eerste zondag na O.L.Vr. Hemelvaart, dat wij de kapel aandoen.

5. Het Rijselhof.

Langs de Rijselhofstraat zien we links op de weg een mooie 18e eeuwse hoeve met vijf blokvensters en zijgevels met schichten. Dieper in de straat vinden wij het eigenlijke Rijselhof, dat drie hofsteden omvat en nog grotendeels omwald is. De middelste hoeve is de meest representatieve, gedeeltlijk met verdieping en trapgevel, stammend uit de 17e eeuw, maar wel verbouwd.

Vanwaar de benaming Rijselhof ?

In 1237 stichtte gravin Johanna van Constantinopel een hospitaal te Rijsel, het later genoemde «Hópital Comtesse».

De gravin begunstigde dit hospitaal herhaaldelijk en door haar toedoen verkreeg het belangrijke bezittingen te Kaprijke en omgeving.

De molen "Stroop" te Kaprijke in 1905.

Prentkaart uit de verzameling van Alf. Ryserhove, Knesse:are.

Volgens het landboek van Kaprijke van 1646 bezat het «hópital Comtesse» meer dan 150 bunder (220 ha) land en bos in de keure van Kaprijke.

In de tweede helft van de dertiende eeuw richtte het daar een hoeve op voor het ontginnen van woeste gronden en het uitbaten van moeren, vandaar de vanzelfsprekende naam «Rijselhof».

Reeds zeer vroeg werd die grote uitbating in drie afzonderlijke pachthoven gesplitst.

Over het globale goed, voornamelijk dan over een bewaarde pachtbrief van 1461 heeft Luk Stockman in «Biekorf» volgende notitie geschreven, die we hier integraal overnemen.

«In het archief van het hospitaal zijn enkele pachtkontrakten van het Rijselhof uit de vijftiende eeuw bewaard, waaronder de merkwaardige pachtbrief van Pieter Goethals, die in 1461 de hoeve pacht voor een som van 185 p. 15s.3d.  De oppervlakte van het Rijselhof bedroeg dan 206 gemet 1 lijn 42 roeden. Die pachtbrief is vooral merkwaardig omdat hij een uitvoerige beschrijving bevat van al de opgaande bomen en de tronken die op het Rijselhof stonden.

Bij de opgaande bomen treffen we niet minder dan 769 eiken aan.

Typisch Meetjeslandse woning van een "keuterboer" in de Vrouwstraat. Dit huis herbergde vroeger twee gezinnen.  Gans de voorgevel dateert onveranderd van het einde van de 18e eeuw.
Foto R. Tondat, Eeklo, 1963.

In de middeleeuwse huishouding was het eikenhout het constructiehout bij uitstek voor het bouwen van huizen, hoeven, schuren en stallen.  Bovendien gebruikte men veel eik voor het maken van meubels.  De pachtbrief vermeldt verder nog 184 olmen, 263 essen, 23 populieren en 6 abelen, allemaal houtsoorten die ook als constructiehout kunnen gebruikt worden.

Het benodigde brandhout voor het stoken van de ketels en het verwarmen van de woningen groeide op de tronken.  Vooral de wilg was gegeerd op het Rijselhof want er stonden 2458 «troncwulghen» langs de grachten en kanten van het zaailand.  Verder treffen we nog 142 tronkeiken, 44 tronkolmen en 11 tronkessen aan.

In totaal groeiden 1278 opgaande bomen en 2655 tronkbomen op het Rijselhof te Kaprijke.  De omgeving van de hoeve moet wel een mooie aanblik hebben geboden: een aktie zoals «ieder plant zijn boom» was beslist overbodig te Kaprijke in 1461 !

Gedurende zijn pachttermijn van negen jaar moest Pieter Goethals al die bomen en tronken «3 tijden loeyelic snoucken ende troncken also verre als haecx ende houdmes daer over ghegaen heeft».  Per jaar diende de pachter van Rijselhof dus ongeveer 900 tronken en 430 bomen te snoeien».

6. Het Goed ter Kruisen.

Via een zijstraat van de Rijselhofstraat, bereiken wij het Kaprijks gedeelte van de Moerstraat op de wijk het Wisken.

We volgen deze oude ontginningsweg in oostelijke richting, tevens de grens St-Laureins - Kaprijke, tot we aan het grensgehucht Bentille komen, te paard op de oude parochies St-Jan-in-Eremo en Kaprijke, uiterste raakpunt meteen van polders en Houtland, van het oude inundatiegebied met de heuvel, de «Bent-hille» op het hoger zandachtig gebied.

Een oude foto van Ter Kruisen, vóór de restauratie, omstreeks 1905.
Prentkaart uit de verzameling van Alf. Ryserhove, Knesse:are.

Op de plaats waar nu de kerk van Bentille staat, stond in 1504 reeds een kapel toegewijd aan St-Antonius; die viel echter net buiten de vrijheid en Keure van Kaprijke.

Te Bentille verpozen we even in «De Prins van Oranje».

Via de Kerselare bereiken wij de Molenstraat, die wij een eindweg in zuidelijkerichting volgen, voorbij de Bandamhofstede.

Wij slaan een eindje verder links af in het oude Ziekewijfhoekstraatje (1461: ziecwijfs houcke), later vervormd tot Sieshoeke, waar even buiten het bewoond centrum, de zieke lieden d.i. de pestlijders verzorgd werden buiten de agglomeratie, om besmetting te voorkomen.

Wij komen hier nu op het gebied van de heerlijkheid Heine, sinds de 13e eeuw een zelfstandig rechtsgebied met aparte heer.  Zij werd in de 17e eeuw ingekocht door Joris van Seclyn, heer van Kaprijke, zodat beide heerlijkheden nu voortaan dezelfde heer hadden.

De heerlijkheid Heine bezat de middele en lagere justitie, had een baljuw met vijf schepenen en een griffier.

Via de oude Oosthoek (het Fortje) bereiken wij de Wauterstraat, nog een typische landelijke straat, slaan verder rechtsaf in de Beekstraat, aloude grensstraat tussen Bassevelde, Lembeke en Kaprijke.

Langs de St-Gillispredicatie (1558: bij st gillispredicatie), thans Nieuwland buigen wij om naar het Goed ter Kruisen.  Vooraf echter nog een woord over dit eigenaardig grenstoponiem.

Een oud gezicht op Bentille, met stoomtram Eeklo-Watervliet (omstreeks 1905).

Prentkaart uit de verzameling van Alf. Ryserhove, Knesse:are.

In de Middeleeuwen was het de gewoonte dat een ommegang met de patroonheilige omheen de parochiegrenzen trok.  Op de uiterste punten hield men statie en werd er gepredikt.  Zo trok Lembeke met zijn parochieheilige, St-Gillis, tot bij de grens met Kaprijke.

Zo belanden we bij het tweede juweeltje van Kaprijke : het Goed ter Kruisen.

De oudst gekende bezitter van het goed is Jan de Sallaert, wiens dochter omstreeks het midden der 16e eeuw huwde met Jacob de Bavière.  Daardoor kwam het goed gedurende driekwart eeuw in handen van de Bavières, waarna het langs vrouwelijke lijn overging naar de familie Ysebrant.  In 1751 werd het verkocht aan de familie Maelcamp, die het nog steeds in bezit heeft.

Het kasteeltje staat op een mote en is door een rechthoekige omwalling omringd.  Het is opgetrokken in baksteen met spaarzaam gebruik van zandsteen.  Het bestaat hoofdzakelijk uit twee vleugels met verdieping, die haaks tegenover mekaar staan, de voorgevels evenwel op eenzelfde lijn en een vierkant torentje.

Door aandachtige studie en vergelijking met een bestaande gravure van 1660 heeft Mej. Dr. E. Dhanens vastgesteld dat het kasteeltje verschillende verbouwingen heeft ondergaan.

Tot het oudste gedeelte voor het midden van de 16e eeuw, zouden behoren, het benedengedeelte van de voorgevel van de rechtervleugel en de oorspronkelijke zijgevel zonder verdieping en met puntgevel, die men nog zeer duidelijk in de huidige zijgevel kan bemerken.

Tot het midden van de 16e eeuw behoort de linkervleugel.  In de woonkamer is een sierlijke Renaissance-schoorsteen bewaard.

De rechtervleugel, die aanvankelijk geen verdieping had, werd vermoedelijk in de 17e eeuw verhoogd.

De wijziging van het dak en de verbouwing van het torentje in zijn huidige toestand, gebeurden waarschijnlijk in de laatste bouwfase tussen 1710 en 1725.

Bij K.B. van 19 april 1955 werd het kasteeltje door de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen geklasseerd.

We zijn nu in de Vaartstraat beland, aan het Scheepken, het eindpunt van het vroegere Kaprijks Vaardeken, eindpunt eveneens van onze tocht.  Hiermee is de ring gesloten: wij komen opnieuw aan ons vertrekpunt: het Stadhuis.

Evergem, 25 juli 1978.
Achiel DE VOS.
 

Voor het schrijven van dit artikel werden volgende werken en studies geconsulteerd:

DE POTTER en BROECKAERT. Geschiedenis van de gemeenten der Provincie Oost-Vlaanderen.  Kaprijke. Gent 1871.

DHANENS E. Het Kanton Kaprijke. Inventaris van het Kunstpatrimonium. Gent 1956.
             Ter Kruisen Kaprijke. In Appeltjes van het Meetjesland III, p. 9-23. Maldegem 1952.

STOCKMAN L. De Hofstede van de abdij Zoetendale te Kaprijke. In Ons Meetjesland 4e Jg. nr. 1,
             p. 33-34. Eeklo. 1971.
             Bomen en tronken op het Rijselhof te Kaprijke in 1461. In Biekorf, Jg. 71, 1970 p. 340-342.

LOONTJENS P. Onze Lieve Vrouw van Kleemkapel te Kaprijke. Gent, 1947.

VAN KEIRSBILCK G. Letterkundig leven te Kaprijke in de vijftiende en zestiende eeuw, Gent, 1965.

X. Praktische Gids Gemeente Kaprijke. Kaprijke 1963.

Voornaamste archiefbronnen. Rijksarchief Gent.
            Fonds Kerkarchief Kaprijke : Charters (1335-1600).
            Fonds Kaprijke nr. 33: Landboek 1646,
                  nr 341 : Staten van Goed 1549-1564
                  nr 342 : Staten van Goed 1567-1640

Algemeen Rijksarchief Brussel.

Fonds Rekenkamer: nr 45190: Brieven van Assenede: Kaprijke (1572).

Separator

Op verkenning door Kaprijke 1 - 2 - 3

Een grotere copij van de kaart hierboven

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024