Daaruit blijkt tevens dat een vergroting of herstelling van de kerk tot 1639 of tot kort vóór dit jaar opklimt. Dat klopt met de notities van Bisschop Antoon Triest, in zijn inspectieverslagen van 1631 en 1643.
Op 20 mei 1631 bezocht deze bisschop Sleidinge en, komend van Gent, vond hij de kerk in een oude en miserabele staat:
"20 Maii 1631. _ Mane, discedens Gandavo, accessit parochiam de SLEYDINGHE illiusque ecclesiam invenit in antiqua et misera statu, sed videbantur incolae insignem reparationem erga altare et tabernaculum... " (Itinerarium Visitationum Antonii Triest, Episcopi Gandavensis, fol. 68 recto, RAG, Fonds Bisdom, nr B 136).
De Marktplaats te Sleidinge in 1901. |
Prentkaart uit de verzameling van Alf. Ryserhove, Knesselare. |
Wanneer de bisschop er echter op 13 september 1643 terugkeert, noteert hij
dat de kerk met grote kosten hersteld is, binnen en buiten met zorg versierd
en voorzien van de voorgeschreven nodige ornamenten, het kerkhof ommuurd en
de plaats waarin de heilige vaten en gewaden worden bewaard - ofschoon
klein - toch goed gevuld is (ibid., fol. 151 recto) :
"13 Septembris 1643. - SLEYNE - Inveni hanc ecclesiam cum magnis
sumptibus reparatam, ornatam et omnia in (ea) rite ordinata, sacrarium bene
provisum sed parvum, coemiterium clausum..."
Die bisschoppelijke visitaties van Antoon Triest leveren ons trouwens nog veel interessante details betreffend de kerk, de eredienst, de pastoors en het godsdienstig leven te Sleidinge, tijdens de eerste helft van de 17de eeuw. In totaal bleven er voor deze parochie zeven van deze verslagen bewaard, tussen 1627 en 1654.
De Mottestraat of Bernt (Polenstraat) omstreeks het jaar 1920. |
Prentkaart uit de verzameling van Alf. Ryserhove, Knesselare. |
Het eerste bezoek greep plaats op 13 september 1627. De bisschop vond de kerk bruikbaar en in vrij goede staat, maar de daken moesten nodig hersteld worden. Men bezat een ciborie, twee kelken en een vaatje voor de heilige olie in zilver; doch er was geen tabernakel, noch op het altaar, noch in de muur. De biechtstoel was conform met de voorschriften, maar een behoorlijke preekstoel had men nog niet. De sacristie was goed, maar scheen de bisschop wat vochtig en wak. Het koor was drie of vier voet verheven boven het schip van de kerk, doch het houtwerk ervan behoefde enige herstelling. De doopkapel en de doopvont bleken zeer behoorlijk. Over het algemeen was de kerk van goede ornamenten voorzien en er werd een geschikt gebruik van gemaakt. Het kerkhof was ruim en afgesloten.
|
De Schoolstraat te Sleidinge, Akkerken, in 1901. |
Prentkaart uit de verzameling van Alf. Ryserhove, Knesselare. |
De bisschop onderzocht ook de kerkrekeningen en stelde vast dat de financiële toestand ernstig was: men had 73 pond groot méér uitgaven dan inkomsten ! Verder werden de rekeningen van de armendis of H. Geesttafel nagezien, alsook deze van de broederschappen van de H. Maagd Maria en van de heilige Joris, die slechts om de drie jaar opgemaakt werden; maar hier stelde men méér ontvangsten dan uitgaven vast. Het totaal van de schulden bleef dus binnen een toelaatbare limiet.
Hoewel de pastoor zijn diensten op een bevredigende wijze waarnam, werd hij toch niet graag gezien en werden zijn preken door de bevolking niet gesmaakt. De boeken van de pastoor waren wel in orde, maar sommigen verlangden toch dat hij zijn ministerie zou beëindigen. Hij was eerder lui en zelden celebreerde hij de mis gedurende de weekdagen, behalve dan op vrijdag. Het aantal gefondeerde missen en jaargetijden was gering, ofwel bestond er geen lijst daarvan en het pastoreel recht daarin scheen niet duidelijk. De pastoor liet eigenlijk niet in zijn kaart kijken. De koster was een goed man, doch al zijn nevenbetrekkingen en bedrijvigheden beletten hem de pastoor te dienen, zoals het eigenlijk behoorde.
De vrije meisjesschool van het Akkerken in 1901. |
Prentkaart uit de verzameling van Alf. Ryserhove, Knesselare. |
Niettemin was de pastoor bereid hem verder in dienst te houden. Hij had ook school gehouden, maar daar later de brui aan gegeven. Twee andere inwoners hadden toen dat werk overgenomen en zij deden het goed. Er werd catechismus of lering gegeven, maar die werd tijdens de zomermaanden veel minder bezocht en slabakte dus.
Er was te Sleidinge een vroedvrouw, die eertijds protestants was, maar volgens het getuigenis van de pastoor en van anderen voldeed zij nu beter en was katholiek geworden.
De parochie telde in 1627 ongeveer 950 communicanten (inwoners boven de 13-14 jaar, die moesten communiceren met Pasen) die alle hun paasplicht vervulden, uitgenomen twee of drie. Deze laatste waren niet besmet met de ketterse leer, maar werden door de pastoor als onwaardig geweerd, wegens zondigheid en vijandschappen; hij hoopte hen echter spoedig te bekeren. Twee baljuws woonden hier niet ter plaatse en lieten zich vervangen in hun officie door minderwaardige lieden, die zich volstrekt niet beijverden om de feestdagen te doen vieren en schandalen te beletten, die hier veel voorkwamen onder de bedorven jeugd; de bisschop liet dan ook deze baljuws roepen om hen streng te vermanen.
Er waren hier ook twee echtbrekers, de ene heette Judocus de Wilde en de andere Georgius Steenbeke. De pastoor zegde dat zij al verschenen waren voor het geestelijk hof, maar dat zulks niet de minste beternis of vrucht opgeleverd had. Hier woonde ook de weduwe van Livinus Goethals, die al eerder uitgeweken was naar Aardenburg of die kanten, alwaar zij vrij haar anabaptistische bedrijvigheden kon uitoefenen, maar die onlangs teruggekeerd was bij haar twee zonen. Dit feit had de pastoor reeds aan het geestelijk hof gesignaleerd.
Het klooster te Sleidinge omstreeks 1925. |
Prentkaart uit de verzameling van Alf. Ryserhove, Knesselare. |
De pastorie was zeer goed onderhouden en gerieflijk en de pastoor woonde er samen met zijn moeder. Zij hadden een dienstmeid, een zeer babbelzieke en lichtzinnige vrouw, zoals ook de deken getuigde.
Er bestond te Sleidinge een gefondeerde kapelnij van de H. Maagd Maria, doch men kon niet meer vaststellen door wie zij eenmaal gesticht was.
Diezelfde 13 september 1627 diende de bisschop eveneens het vormsel toe, in drie verschillende beurten, voor het vele samengestroomde volk en 's avonds reed hij naar Gent terug (ibid., fol. 37, recto en verso).
Op 20 mei 1631 vond Mgr Triest, zoals gezegd, de kerk van Sleidinge in een ellendige toestand, hoewel de inwoners reeds gepoogd hadden het altaar en het tabernakel te herstellen. Er waren toen ongeveer 1200 communicanten en de pastoor getuigde dat alle aan de voorschriften van de kerk en aan de paasplicht voldeden; maar onder hen waren er verschillende verdacht van ketterse (= protestantse) denkbeelden.
Nog altijd zijn de plaatsvervangers van de baljuws en de officieren (= veldwachters) weinig geneigd om een vaste hand te houden aan de viering van zon- en feestdagen; het zijn nog altijd zwakke en minderwaardige lieden. De baljuws zelf wonen immers in andere parochies. Door vele anderen evenwel, waaronder een baljuw, wordt de pastoor zelf afgeschilderd als een lui, moeilijk en onbekwaam man.
De parochiale registers zijn voldoende bijgehouden en er is nu ook een inwonerslijst (status animarum) aangelegd.
Een kantwerkster te Sleidinge in 1913. |
Prentkaart uit de verzameling van Alf. Ryserhove, Knesselare. |
Regelmatig zou hier ook een duivelbezweerder, zekere Petrus van Houcke, rondlopen en de pastoor belooft over zijn exploten voldoende inlichtingen in te winnen. De rekeningen werden niet voorgelegd en "gehoord", omdat zij nog niet opgemaakt waren.
De pastorie is goed en betamelijk, met een belangrijke hof erbij. Ofschoon enkelen nog altijd sterk de dienstmeid van de pastoor betichten een lichtzinnig leven te leiden, is de bisschop ervan overtuigd dat zij een goede naam heeft en van eerbare conversatie en levenswandel is.
De jeugd is hier slecht onderwezen in het geloof en in de noodzakelijke wetenschap tot heil van de ziel. Er is nu een tabel van de fondaties en stichtingen. De vespers worden gedaan en ook de catechismus wordt gegeven. Er is eveneens een vastgestelde taxatie van de pastorele rechten. De koster is nalatig en een drinkebroer. Judocus De Wilde en Georgius Steenbeke, waarover geklaagd werd bij de vorige visitatie in 1627, zijn intussen gestorven (ibid., fol. 68 recto).
Vier jaar later greep een volgend bezoek plaats, namelijk op 13 september 1643.
(Wordt voortgezet)
A. RYSERHOVE
Oud Sleidinge 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7
Vorig artikel: Rond een uithangberd (St-Margriete) |
Inhoud van 1978, jaargang 11 |
Volgend artikel: Merkwaardigheden over Waarschoot (15) |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024