Oud Boekhoute 1
Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1971, 4de jaargang, nr. 3

Oud Boekhoute 1

Boekhoute, thans een rustig dorp bij de Nederlandse rijksgrens en eerder bescheiden wat het aantal inwoners betreft, heeft als hoofdplaats van een oud distrikt en als havenstadje een merkwaardig en belangrijk verleden.

Boekhoute vormde immers de zetel van een gewestelijk bestuur voor het gelijknamig ambacht, dat nog wel — op Axel na — het oudste van de Vier Ambachten zou kunnen zijn.  Het speelde een belangrijke rol in de geschiedenis van deze streek, toen men kon spreken van «de Stede ende Ambachte van Bouchaute».

Al zeer vroeg was de streek bewoond en bezaten Boekhoute, Assenede en Watervliet een haven; voor Boekhoute wordt zelfs het jaar 870 aangegeven, terwijl men voor het huidige Watervliet spreekt van het jaar 992.

1. De Markt te Boekhoute omstreeks 1910.
Reproductie Heemschut.

De vermelding van Assenede en Boekhoute onder de regering van Boudewijn met de Ijzeren Arm, in de tweede helft van de ge eeuw, is echter slechts waarschijnlijk.  De Potter en Broeckaert beweren weliswaar dat Boekhoute reeds in de 10e eeuw als parochie een eigen bestaan en een zelfstandige kerk bezat, maar zij beroepen zich daarvoor op een charter van het jaar 964, waarin Lotharius, koning van Frankrijk, de bezittingen van de Gentse St-Pietersabdij bevestigt en waarin melding zou gemaakt worden van een zeker «Bocholt».  In het magistraal en onvolprezen werk van M. Gysseling vinden wij echter geen spoor daarvan...

Wij weten dat De Potter en Broeckaert voor hun beweringen ook steunden op een kaart van Vredius, doch het is ons allen bekend hoe omzichtig wij moeten zijn met zogenaamde kopijen van kaarten, door onze vroegere cartografen opgemaakt nopens veel oudere toestanden. Hetzelfde zal verder ook gelden, voor wat wij zullen aanhalen in verband met de Braakman en de kaart van Beekman.

Waarschijnlijk is het oorspronkelijke Boekhoute een Saksische nederzetting geweest aan de rand van de zandgronden, bij het zeeslib en werpland. Zeer lang bleef de kustlijn hier onstabiel en wisselvallig. Van de vroegste tijden af had het gewest ontzettend veel te lijden van watervloeden en overstromingen. Men heeft werkelijk de grond op de zee moeten bevechten en veroveren. Tussen 800 en 1600 is het ganse kaartbeeld meermaals en grondig gewijzigd.

Aanvankelijk paalden de Vier Ambachten, naast mekaar, aan zee, nl. van west naar oost: Boekhoute, Assenede, Axel en Hulst.  Daarvan zouden Axel en Boekhoute de oudste blijken te zijn.  Maar verschillende dorpen zijn verdronken, in elk van die Vier Ambachten, vooral ook onder Boekhoute; sommige werden nooit meer heropgericht.

2. De kerk van Boekhoute in 1933.

Prentkaart uit de verzameling van J. Van Zele, Boekhoute.

Evenals de drie andere werd het ambacht Boekhoute door de graven van Vlaanderen in leen gehouden van de Duitse keizers en dus niet van de koning van Frankrijk.   Aanvankelijk stonden de Vier Ambachten onder de bisschoppelijke zetel van Utrecht.  De kerk van Boekhoute komt in openbare akten pas de eerste maal te voorschijn in het jaar 1108, wanneer Burchard, bisschop van Utrecht, haar samen met de kerken van Axel en Assenede, benevens de kapel van Hulst, aan de Sint-Salvatorskerk van Utrecht afstond.  Het was immers slechts bij pauselijke bulle van 1561 dat de Vier Ambachten van het bisdom Utrecht naar het nieuw opgerichte bisdom Gent overgingen, bij de algemene omvorming van de kerkelijke indeling in de Nederlanden, gepland in 1559.

Alleszins moet Boekhoute als een «moederparochie» aangezien worden, d.w.z. een oorspronkelijke, primitieve parochie, waaruit later jongere dochterparochies afgesplitst werden.  Evenals te Assenede en te Kaprijke was de pastorele bediening hier tot in de 16e eeuw in twee «porties» verdeeld, een kenmerk van de voorname, middeleeuwse parochies.  Er waren bijgevolg twee pastoors, die elk hun deel mochten verhuren.  Uit een charter van de St-Pietersabdij blijkt dat deze toestand voor Boekhoute reeds van vóór 1280 dateerde.

Nog in de 17e eeuw droeg de kerk van Boekhoute de titel van hoofd- of moederkerk; onderhorige kerken van het ambacht moesten aan de pastorij, als erkenning, een zeker jaargeld betalen, een soort «cathedraticum».  In dit verband geven ook de kerkpatronen te denken: Boekhoute (H. Kruis); Oosteeklo (H. Kruis en O.L.Vrouw); Bassevelde (O.L.Vrouw); Kaprijke (O.L.Vrouw); Watervliet (O.L.Vrouw); Ertvelde (O.L.Vrouw); Kluizen (O.L.Vrouw).  Gramaye verzekert zelfs dat de kerk van Assenede in 1142 gewijd of herwijd werd onder de titel van het H. Kruis !

3. In de omgeving van de kerk, 1933.
Prentkaart uit de verzameling van J. Van Zele, Boekhoute.

Er bestond te Boekhoute een oeroude eredienst tot het H. Kruis; in de middeleeuwen was er een grote, jaarlijkse Kruisommegang; op het plein vóór de kerk, eertijds kerkhof, prijkte een mooi ijzeren kruis van de 15e eeuw.  Een rekening van de jaren 1500 spreekt over «den Willeminen bosch, jeghen over daermen tCruce van Bochaute jaerlicx pleghet omme te draghene», terwijl het Evenijncboek van 1511 zegt dat men telkens predikte «an sPrioerenwech, daer het cruuse staet».   In de kerk bestonden vanaf zeer oude tijden een kapelnij van het H. Kruis en een kapelnij van O.L.Vrouw, waarvan de goederen en inkomsten afzonderlijk beheerd werden tot in de 18e eeuw.

Het voormalig ambacht van Boekhoute was samengesteld uit de dorpen Boekhoute, Bassevelde, Oosteeklo, Ter Piete, Koudekerke, Wevelswale en Pereboom, — de vier laatstgenoemde in de Philippinepolder gelegen, dus tegenwoordig op Zeelandse bodem.  Zelfs de verdronken nederzetting van Boterzande, ten noordoosten van Biervliet, behoorde oorspronkelijk tot het ambacht Boekhoute, al strekte het grondgebied van Boterzande zich ook tot onder het ambacht IJzendijke uit.  Bijgevolg was het ambacht van Boekhoute in het noorden begrensd door de Honte en het land van Biervliet, in het oosten over gans zijn lengte door het ambacht Assenede en reikte van de veengronden en de Watervliet-schorre tot aan het bos van Waarschoot in het zuiden.

Het ambacht van Boekhoute werd verschrikkelijk getroffen door de stormvloeden en overstromingen van 1375/76 en van 1404.  Het Transport van Vlaanderen van 1309, dat de belastingomslag in die tijd geregeld had, verdeelde het ambacht Boekhoute fiskaal in zeven gewesten of «besette», namelijk: twee voor Wevelswale; één voor Koudekerke; één voor Boterzande, Visschersdorp, Watervliet en de Ghentstrate, waarvan de laatste «wilent lach bin der stede van Biervliet»; één voor de parochie Boekhoute; één voor Bassevelde en één voor Oosteeklo.  Na de overstromingen, bij de nieuwe regeling van 1408, bleken van deze zeven distrikten alleen de laatstgenoemde twee niet door de watersnood getroffen.  De parochie Boekhoute had echter een gedeelte van haar grondgebied verloren zien gaan, terwijl de overige vier «besette» geheel verdronken waren «bi der vloetganc van der zee», behalve een klein gedeelte van Koudekerke, waarvan nochtans ook het ganse dorp met de kerk in de golven was ten onder gegaan (Dr. M. K.E. Gottschalk, Hist. Geografie van Westel. Zeeuws-Vl., I, 1955, blz. 210).

Algemeen wordt aangenomen dat de overstromingen van 1375/76 de Braakman of Dullaert — het woeste water — deden ontstaan, of althans op een ongehoorde wijze uitbreidden. In de 13e eeuw was de latere Braakman ongetwijfeld niet veel méér dan een plaatselijke oeverafbrokkeling (Prof. Verhuist).  Dat de Braakman of «Breckeme» al voorkomt op de kaart van Beekman, dd. omstreeks 1300, kunnen wij — zoals gezegd — wegens de antidatering niet ernstig opnemen.

Ten einde het achterland te beschermen, na de grote ramp van 1375/76, werd de zogenaamde Grave Jansdijk aangelegd, lopend van Knokke tot aan het Waasland.  Hij bestond in elk geval reeds in 1394 voor het gebied Bentille-Boekhoute-Assenede, nadat gebleken was dat de natuurlijke hoogte van de Benthil of de Heerst ontoereikend was als beschermingsmiddel.  Deze Grave Jansdijk bood echter nog geen volledige veiligheid.

4. Binnenzicht van de H. Kruiskerk in 1933.
Reproductie Heemschut.

De naam Horst, voor deze langwerpige heuvelrug, duikt in Boekhoute reeds op in 1235, terwijl Herst en Heerst verschijnen in 1289, 1342, 1343, 1346, 1359, 1376, enz.

Eveneens in 1235 ontmoeten wij de naam Mordilve (= Moergedelf), die ons in aanraking brengt met de toenmalige exploitatie van de veen- of turfgronden aldaar.  In verband met de naam Meetjesland treffen wij ook te Boekhoute een ganse reeks toponiemen aan, gevormd met «meet», «mete», «medekin», bv. de percelen: Stiefadersmedekin (1247), Stekehemeet (1247), Dierkinsmete (1260), Eubertsmeet (1265), Hegemeet (1267), Amaertsmeet (1280), Wimartsmeet (1290), enz.

Als oudste dijktoponiem vonden wij te Boekhoute in 1235 «den Vernouden dic» vermeld, terwijl de Boterdam verschijnt in 1267.

Andere oude benamingen zijn verder: den Everboutshouc (1235), Noortlant (1247), Nickersdilve (1250), Leestrate (1260), Paradijsstrate (1260), Oghelinshoec (1265), Serdeshole (1265), Pudsmere (1267), Vliderkine (1267), Cleylantswech (1278), Boekels (1280), Middelhouc (1290), Beke (1312), sPrioerenwech of Cruusstrate (1375), Buschwastine (1450), Papenland (1450), Spittaelguele (1450), Thorenbocht (1535), enz.

De betekenis van de Germaanse dorpsnaam Boekhoute is zeer duidelijk: boek, bokke, boko = beuk; houte, hout, holt, hulta = bos, Boekhoute wil dus zeggen «Beukebos».  Als oude vermeldingen treffen wij aan: Bucholt in 1128, waarvan twee kopieën, 16e eeuw (Galbert de Bruges, uitg. Pirenne, 162); de Bochouto in 1140 (Gent, Rijksarchief, Fonds Ename); Bochoute in 1184 (Gent, St-Pieters-abdij); Bochouta in 1187 (Metz, Archives Communales, 11, 252/1); Bocholt bij Malbrancq; Bochoute in 1220 (Gent, Nieuwenbosse); Bochout in 1219 (Gent, St-Baafs); Bouholte in 1220 (Utrecht, Gent Nieuwenbosse); Bocholte bij Vredius; Bochout in 1260, enz.  (Top. Woordenboek van M. Gysseling, e.a.).

5. Een hoek van de Markt of Gemeenteplaats in 1936.
Reproductie Heemschut.

De gemeente Boekhoute heeft een oppervlakte van 1.628 ha of 3.120 gemet.  De kerkdorpel bevindt zich slechts 4,95 meter boven de lage zeespiegel te Oostende.  Het landschap is vlak en bestaat voor een groot gedeelte uit vruchtbare poldergronden.

In 1698 telde Boekhoute bijna 1.000 inwoners.  Enkele jaren later, bij het begin van de 18e eeuw, spreekt De Castillon over 700 paascommunikanten; de kerk werd toen bediend door een pastoor en een onderpastoor.  In 1760 waren er nauwelijks 1.100 zielen te Boekhoute en dit getal steeg uiterst langzaam tot 1.175 in 1801, waaronder 68 ingeschreven behoeftigen.  In de 19e eeuw ging het stijgen van de bevolking echter veel vlugger en vinden wij de volgende cijfers:

1820: 1.766 inwoners
1846: 2.364       "
1860: 2.250       "
1866: 2.204       "
1870: 2.231       "
1900: 2.510       "

Na een aanvankelijke stijging in de eerst helft van de 20ste eeuw, neemt de bevolking af sinds de jongste oorlog.  In 1945 telden wij voor Boekhoute 2.638 inwoners en in 1964 nog amper 2.250.  Dit is een algemeen verschijnsel voor de landbouwdorpen van het noorden; veelal wijken de jonge gezinnen uit en vestigen zich in de nabije industriezones.  Daarmee vertoont de plaatselijke bevolking dan ook ernstige tekenen van veroudering.

De grote volkstelling van 15 oktober 1846 geeft ons een duidelijk beeld van de spreiding der huizen en bewoners op dat ogenblik:

Twintig jaar later, op 31 december 1866, waren te Boekhoute 483 gezinnen gespreid over 477 huizen, terwijl 20 woningen toen zonder huurders bleven.  De bevolking was dan verdeeld over de wijken Dorp, Hendeken, de Haven, Kapelle, Moleken, Noorddijk, Posthoorn, Rijken en Schare.

De gronden van de Posthoorn, de Haven, Kapelle en Rijken staan bekend als de vruchtbaarste; die van de Schare, het Moleken en de Noorddijk als de minst vruchtbare.  Een telling van anderhalve eeuw terug verdeelt de landbouwoppervlakte van Boekhoute in 880 bunder klei- en poldergrond, 990 bunder gemengde klei- en zandgrond en slechts 56 bunder echte zandgrond.

Boekhoute Dorpstraat in 1936
6. De Dorpstraat (westzijde) in 1936.
Reproductie Heemschut.

In 1830 bestond de veestapel hier uit 136 paarden, 90 veulens, 290 runderen, 190 kalveren, 400 zwijnen, 600 schapen en 20 geiten.  Daartegenover geeft de landbouwstatistiek van 1846 voor Boekhoute; 257 paarden en veulens, 578 hoorndieren (waaronder slechts 2 trekkoeien), 104 kalveren, 391 schapen, 612 varkens en 34 geiten.  In laatstgenoemd jaar telde de gemeente 374 landbouwbedrijven, waarvan één met een oppervlakte van 77 ha; twee van 60 tot 70 ha; vier van 50 tot 60 ha; drie van 40 tot 45 ha; drie van 35 tot 40 ha; vijf van 30 tot 35 ha; vier van 25 tot 30 ha; elf van 20 tot 25 ha; zes van 15 tot 20 ha en dertien van 10 tot 15 ha.

Boekhoute Dorp in 1933
7. Op het Dorp te Boekhoute in 1933.
Reproductie Heemschut.

De teelten waren toen als volgt verdeeld: 261 ha 82 a. tarwe; 161 ha 59 a rogge; 60 ha 52 a. gerst; 121 ha 7 a. haver; 156 ha 28 a. bonen en erwten; 136 ha 83 a. boekweit; 12 ha 52 a. vlas; 4 ha 26 a. beetwortelen; 83 ha 88 a. aardappelen; 42 ha 27 a. wortelen; 102 ha 78 a. klaver.  Verder lagen nog 92 ha 85 a. braak; 238 ha 31 a. werden benuttigd als weide-, meers- of hooiland; 33 ha 54 a. als boomgaard; 15 ha als tuin; 87 ha 31 a. waren bebost en 154 ha 14 a. heide of ongebruikte grond.

Op 16 november 1660 kreeg Boekhoute de vergunning een jaarmarkt te houden van landbouwprodukten, waren en bestialen, elk jaar op 12 september en dit voor een eerste termijn van 25 jaar; ook de kermis werd toen gevierd de zondag na 8 september.

In 1779 waren er te Boekhoute 9 herbergen en 5 brandewijnhuizen.  Acht herbergen droegen een uithangbord, nl.: de Swaene (reeds vermeld in 1690), de Posthoorn, de Engel, de Gouden Appel, Sint Aernout, 't Grijs Peirt, de Capelle en de Schaere.  Veel vroeger, reeds in 1564, wordt hier de herberg «De Valke», vermeld.

De kerk van Boekhoute is nog steeds toegewijd aan het H. Kruis.  De oude kerk verdween in 1865-66 en De Potter/Broeckaert waren juist in deze periode nog in staat heel wat bijzonderheden daaromtrent mede te delen:

«De oude kerk van Boekhoute, welke wij in onze dagen door de tegenwoordige hebben zien vervangen, behoorde door haren bouwtrant, tot het begin der XIIIe eeuw.  Zij was 32 meter lang en 18,50 meter breed, en had eenen breeden middelbeuk met twee kleine zijbeuken, in drie balkruimten verdeeld, welke ieder 6,50 meter opening hadden.  De toren, die zeer klein was, rees te midden van het eenige dak op, dat in 1523 met tichels, later met schaliën werd gedekt.  De geheele bouw was uit baksteen vervaardigd en leverde, vooral inwendig, een merkwaardig voorbeeld van kloekte en duurzaamheid op.  Wij hebben gezien, dat deze kerk door de Geuzen in 1584 deerlijk geschonden werd.  Hoogstwaarschijnlijk was zij vroeger veel ruimer, dewijl in den buitenmuur van het koor, die gansch effen was gebouwd, de sporen eener arcade bestonden, welke tot het eerste koor ongetwijfeld toegang verleende.  Ook de zijbeuk ten noorden liep denkelijk tot aan het uiteinde van dit koor, en bevatte eene toegemetselde deur, die door loofwerk en het jaartal 1739 was bekroond.  In den voorgevel was een schoon spitsbogig venster aanwezig, waarvan de bovenlijst, uit drie bevallige boogjes samengesteld, in den stijl der XIVe eeuw was opgevat.  Het oorspronkelijk houten gewelf was in 1743 door pleisterwerk vervangen, terwijl de ogivale vensters in den loop derzelfde eeuw uitgevoerd en verbreed werden.  Er was in deze kerk een Ste-Anna-altaar en eene H.-Kruiskapel.

8. Bij het begin van de Noordstraat in 1936.
Reproductie Heemschut.

De door de beeldstormers grootelijks verwoeste kerk werd slechts in het eerste vierde der XVlle eeuw heropgebouwd, en wel nadat er te dien einde tegen de groote tiendeheffers een proces was ingespannen geweest, dat omtrent 1610, voor ééne dezer, namelijk de abdij van Nonnenbossche, eindigde, die gelast werd de som van 900 gulden te betalen voor de herbouwing van 't hoogkoor.  Eerst zes jaren later kwam er met de andere tiendeheffers eene overeenkomst tot stand. De gemeente droeg in de bekostiging bij tot eene som van 43 pond groote :

«Item betaelt Jan de Jonghe over seker penninghen de kercke van Bouchaute ter handt gedaen tot opmaecken van diere, dry en veertich ponden groote» (Rekening van het Ambacht Boekhoute, over 1621, Rijksarchief te Brussel).

9. De Noordstraat omstreeks 1910, met de korenwindmolen.
Reproductie Heemschut.

Nopens de vroegere klokken te Boekhoute is ons alleen lijk bekend dat in 1565, dus weinigen tijd vóór den beeldenstorm, er twee te Brugge door zekeren Herman Loots hergoten werden, hetgeen eene uitgaaf veroorzaakte van 379 pond 6 schellingen 6 deniers parisis.

De meeste oude grafzerken zijn ongelukkiglijk verdwenen.  Op het plein vóór de kerk, vroeger tot begraafplaats dienende, en alwaar men tot vóór weinige jaren een kunstig ijzeren kruis van de XVe eeuw opmerkte, troffen wij enkel twee geschondene steenen aan, waarvan de eene, met de beeltenissen van een en ridder en dezes vrouw versierd, de nog leesbare woorden bevat:

       «Hier licht Marten ................................ die starf in tjaer XVc XXXV
       .................................. en ................................ overleet den  ...........................»
— De andere, insgelijks het spoor van een wapen vertoonende,
        behelst:
        «Sepulture vanden .................... Pauwels fs Jans, in (syn leven)
        bailliu van desen (ambachte van) Bouchaute, van .................. en
        van St.-Albertuspolder ..................... January ......................»

De schoonste grafzerk, in de oude kerk aanwezig, was die van Rudolf de Deckere, waarvan 't opschrift, door ons uit een handschrift van den oudheidminnaar De Potter-Le Reverand overgeschreven, luidde:

«Vrye sepulture van jo r Rudolphus de Decquere, f s jo r Adriaen, schiltcnape, in syn leven heere der stede ende ambachte van Bouchaute, overl. den 9 Maert 1664, ende vande edele dame Maria-Magdalena Lauryn, f a jo r Guido, syne compagne, in haer leven vrouwe van tvoornoemde Bouchaute, over!. den 5 8-ber 1683».

Dit grafschrift is ook medegedeeld in den «Almanak der Diederiks», 1869, blz. 79.

Een andere zerk diende in de oude kerk voor altaarsteen».  (De Potter Fr. en Broeckaert J., Boekhoute, blz. 105-109).

Boekhoute Noordstraat in 1933
10. De Noordstraat in 1933.
Prentkaart uit de verzameling van A. Ryserhove, Knesselare.

De oude kerkrekeningen van Boekhoute, in tegenstelling met deze van veel andere dorpen, zijn goed bewaard gebleven.  Zij geven dan ook verschillende belangrijke inlichtingen, die in sommige gevallen reiken tot het jaar 1500.

Aldus vermeldt de rekening van 1523 bepaalde schilderwerken, voor de kerk uitgevoerd.  «Jan de Smet, scildere van Eekeloe» ontving voor zijn arbeid «van de inghelstaken te scilderen» 2 pond 8 schellingen en in 1524; «over teerste payement vanden crusefix ende vanden inghelen», nogmaals 12 pond 12 schellingen parisis.

Molentje voor 1914
11. Het Molentje vóór 1914.
Reproductie Heemschut.

«Meester Pieter Tomaes, van Gent, schilderde in 1525 niet alleen het «scutsel voer tsacramenthuus», dat hem mits 14 pond parisis betaald werd, maar ook een tafereel, voorstellende de Passie, hetwelk men in den vasten voor 't hoogaltaar uitstelde en waarvoor hem bij de levering 12 pond, en later nog 7 pond 12 schellingen op rekening werd betaald.  Het volgende jaar ontmoeten wij den Eeklooschen schilder Jan de Smet opnieuw, als «diversche beelden thebben ghescildert», terwijl wij in de rekening van 1527 kennis maken met meester Pieter van der Haghe, die zijne kunst aan het sacramentshuis en den doksaal tentoonspreidde en zich daarvoor met 37 pond 9 schellingen beloond zag. Men weet dat in onze middeleeuwsche kerken de doksaal zich vóór het koor bevond en dit laatste meestal door eene met kunst bewerkte afsluiting van het overige der kerk gescheiden was.

Nog in 1687 stond het orgel in de kerk van Boekhoute aan de zuidzijde der sacristij en had men daaronder de bank der wethouders.  Het steenen kruis, dat aan den hoogen koorbeuk hing, werd in 1529 door zekeren Jacob Everaert, op last van de kerkmeesters, naar beneden gehaald.

Dat er in de oude kerk geschilderde vensters bestonden, wordt ons onder andere bewezen door de rekening van 1574, waarin over hunne herstelling eene som van 8 pond 12 schellingen parisis in uitgaaf voorkomt» (De Potter/Broeckaert, blz. 109-110).

Tot bescherming van deze brandglasramen had men te Boekhoute trouwens een speciaal artikel voorzien in het vernieuwde politiereglement van 12 oktober 1684: «Art. 23. - Item wort een ieghelijck verboden, soo groote lieden als kinderen, weddinghen te doene van met steenen te werpen ofte dierghelijcke, ontrendt de kercke ofte het schepenhuys, waermede de ghelaesevensters ende daecken perijckel lijden van gheschonden te worden, op de boete van drij ponden parisis, deghone vande kinders te verhaelen op de ouders ofte meesters».

12. «Het Meuleken» in 1933.
Reproductie Heemschut.

«Bij gebrek aan eenen inventaris van de meubelen dezer kerk vóór de plundering van 1584, kunnen wij over haren kunstrijkdom geene nadere bijzonderheden treden.  Eerst in 1609 werd de predikstoei (opnieuw) gemaakt, terwijl in 1625 de kerk in bezit van het nog bestaande zilveren wierookvat kwam, hetwelk de rekening van 1627 opgeeft als vervaardigd zijnde door Christoffel de Coninck, goudsmid te Brugge, ten prijze van 262 pond 17 schellingen parisis.  Een andere Brugsche goudsmid leverde dat jaar de zilveren lamp voor 254 pond parisis.

De eenige vermelding eener altaartafel (= retabel) voor het hooge koor troffen wij aan in de rekening van 1650; zij werd vervaardigd door den Gentschen kunstschilder Lieven Winne, die daardoor 168 pond parisis ontving.  Het tafereel, voorstellende het Huwelijk van Maria, dat de oude kerk versierde, hangt tegenwoordig (1871) in het klooster.  Dit doek, in den trant van Franck, is niet zonder verdienste en mocht in de nieuwe kerk wel eene plaats bekomen.

Uit de rekening van 1631 is ons voorts gebleken, dat er dit jaar te Antwerpen een zilveren ciborie werd gekocht van Thomas de Pret, voor de som van 180 gulden.  In 1715 werd door Werner Wambach, van Gent, ten prijze van 25 pond groote, een nieuw altaar voor de O.-L.-Vrouwkapel gemaakt en een ander altaar uit Zelzate hierheen gevoerd.  Omtrent laatstgemeld tijdstip deed de baron van Nevele, wien het patronaat dezer kerk toekwam, zijne wapens in 't hooge koor ophangen.

13. De Stadhuisstraat te Boekhoute omstreeks 1910.
Reproductie Heemschut.

Eene Nurenbergsche offerplaat, gelijk aan die van Ste-Maria-Leerne, is in deze kerk voorhanden» (De Potter/Broeckaert, blz. 110-111).  Deze offerschaal in messing dateert, net als deze van Assenede en Knesselare, uit de eerste helft van de 17e eeuw.

Ook over de vroegere kerkelijke gebruiken zijn er heel wat bijzonderheden in de rekeningen bewaard gebleven.  Op Pinksteren, onder de hoogmis, werd een witte duif in de kerk losgelaten.  In de 16e eeuw deelde men krakelingen uit aan de priesters, kerkmeesters en schoolkinderen, terwijl de paascommunikanten lijfkoeken en wijn kregen.  In 1646 en 1647 kocht men voor 18 schellingen groot boteren eierkoeken, ter gelegenheid van de nachtmis op Kerstdag.  In 1668 werd de ommegang opgeluisterd door de muzikanten van Assenede.

14. Ander beeld van «Het Meuleken» in 1933.
Reproductie Heemschut.

«De feestdag van St. Elooi werd te Boekhoute in de 18e eeuw bijzonder gevierd, zooals een oude plakbrief, de plechtigheden te dier gelegenheid voorschrijvende, te kennen geeft...

In de middeleeuwen werden de processiën hier, alsook in Bassevelde en Oosteeklo, door de onderlinge deelname van de geestelijkheid en gilden der drie plaatsen opgeluisterd.  De jaarlijksche Kruisommegang legde eenen nog al verren weg af...»  (De Potter/Broeckaert, blz. 111).  Uit deze gezamenlijke processies blijkt weer eens het oude verband met de kerk en met de hoofdplaats van het ambacht.

De pastoors van de beide «porties» te Boekhoute ontvingen in 1509 een jaarlijkse, bijkomende bezoldiging uit de ambachtskas van 26 schellingen parisis.  Wanneer de pastoor Willem van der Helst in 1622, na de geuzenberoerten, betoogde dat zijn inkomsten al te gering waren, «ten respecte dat de emolumenten van syne cure niet soo vele weerdich waeren alst behoort», kreeg hij een extragift van 7 pond groot.

«Ten jare 1685 werd door de pastoors van Boekhoute vertoond dat zij, ten gevolge van den aangroei hunner parochie, den bijstand van vreemde geestelijken moesten inroepen en er aanleiding bestond om hen deswege schadeloos te stellen. Eene som van 20 gulden werd hun uit dien hoofde toegestaan.

15. Op de wijk Haven in 1936.
Prentkaart uit de verzameling van J. Van Zele, Boekhoute.

In het begin van de 18e eeuw genoot de (enige) pastoor voor zijn aandeel in de tienden eene jaarlijksche som van ruim 700 gulden; hij ontving daarenboven de offers en bewoonde een lastenvrij huis.  De onderpastoor trok van de gemeente jaarlijks 25 pond groote, terwijl zijn aandeel in de bijvallen 56 pond groote waard was.  De orgelist genoot in de XVIe eeuw eene jaarwedde van 30 pond parisis...»  (De Potter/Broeckaert, blz, 112).

Twee oude stichtingen of fondaties in de kerk van Boekhoute waren de zogenaamde «Jan Dierckinsmesse» en het jaargetijde waarmee Boudewijn Zoete het kasteelhof belast had.  Jan Dierckins was pastoor geweest van Boekhoute tot kort vóór 1519.

(Wordt voortgezet)
Alfons Ryserhove.
Romano Tondat.

Separator

Oud Boekhoute 1, 2, 3, 4, 5

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024