De diplomaten die het verdrag van 1839 bewerkt hebben kenden zeker het bestaan van een Belgische vissersvloot, varend in de Zeelandse wateren en wanneer zij de politieke grens trokken hebben zij daar dan ook een oplossing willen voor vinden. Het verdrag waarborgt inderdaad aan alle inwoners van de beide landen de vrije visvangst in de Westerschelde, de Braakman, het Sloe, het Zwin en de vele kreken van Belgisch- en Zeeuws-Vlaanderen. De Nederlandse regering moest op haar territorium de nodige aanleg- en losplaatsen aanwijzen en de visvangst zou uitgeoefend worden «op voet van volstrekte gelijkheid en wederkerigheid» tussen de onderhorigen van de beide staten (Recueil des Traités et Conventions concernant le Royaume de Belgique, de Garcia de la Véga; Hayez, Bruxelles, 1850, I).
28. De Markt te Boekhoute. Rechts, op de achtergrond, bemerkt men nog de monumentale pomp. Kaart afgestempeld op 20 oktober 1919. |
Prentkaart uit de verzameling van A. Ryserhove, Knesselare. |
De praktische uitvoering van deze paragraaf van het verdrag heeft steeds moeilijkheden en contestatie doen rijzen, waarvan de dossiers op het Ministerie van Buitenlandse Zaken herhaaldelijk gewag maken. Voortdurend hebben de Belgische vissers geklaagd over allerlei wederwaardigheden, welke zij ondervonden bij de uitoefening van hun beroep. Al deze gegronde en gewettigde klachten hebben evenwel nooit een gunstig gevolg gehad, bij zo ver dat deze nijverheid uiteindelijk overal is moeten verdwijnen, uitgenomen te Boekhoute, waar wij op dit ogenblik (1935) nog een vijf tiental sloepen aantreffen. Het merendeel van deze Belgische vissers week uit naar Nederland; het is pas sedert de wereldoorlog 1914-18 dat de vaarlieden van Boekhoute zich bij voorkeur naar Zeebrugge gericht hebben.
Tijdens het Verenigd Koninkrijk hadden de Boekhoutse vissers, als Nederlandse staatsburgers, de mogelijkheid volledig vrij hun beroep uit te oefenen in al de Zeeuwse binnenwateren. Het was hun toegelaten op drie verschillende plaatsen aan te leggen, in de onmiddellijke nabijheid van hun woningen: aan de Nol van de Lolmansdijk op 300 m afstand van de huidige grens tussen beide landen; vóór de Isabellasluis op 600 m van de grens; en op het Feermanshoofd, tussen de Clarapolder en de Isabellapolder, op 800 m van de grens. Omstreeks 1830 telde men te Boekhoute een dertigtal sloepen (Archief v.h. Ministerie v. Buitenl. Zaken v. België, Dossier nr 2276, Pêche et commerce de pêcherie dans l'Escaut et ses dépendances).
Als gevolg van de omwenteling eiste de Nederlandse regering haar soevereiniteitsrechten op om de Belgen uit de sluiten voor wat de visvangst betrof, in beide armen van de Schelde, in zo ver die niet door een internationale overeenkomst op een andere wijze zou geregeld worden. In afwachting konden de Belgische vissers alleen maar vis aankopen bij de Nederlandse vissers en deze vreemde vangst in België invoeren. Aldus blijkt dat de politieke gebeurtenissen de aard zelf van hun bedrijvigheid hadden gewijzigd, vermits die mensen voorlopig maar alleen konden aan- en verkopen, in plaats van zelf vis te vangen, zoals ze van ouds hadden gekund.
29. De Weststraat te Boekhoute vóór 1914. |
Reproductie Heemschut. |
Na het definitief sluiten van het verdrag van 1839 verkregen zij echter opnieuw het recht in de Westerschelde te vissen. Als tegenprestatie bekwamen de Nederlanders voortaan het recht vrij vis naar België te mogen exporteren. Wanneer echter reeds in 1840 — en alleen voor Belgische vissers — de zogenaamde «vistaks» verhoogd werd, brak een storm van protesten los. Op dit ogenblik telde de vloot van Boekhoute 37 sloepen (Kieldrecht 23, Antwerpen 19, Willebroek een dertigtal) en men schatte het totaal van de Belgische boten, die in de Zeeuwse wateren hun bedrijvigheid uitoefenden, op een honderdtal. In haar geheel was deze nijverheid dus tamelijk belangrijk.
In 1843 — onder het voorwendsel dat zij de dijken beschadigden ! — werden de vissers van Boekhoute manu militari verplicht enkel nog aan te leggen te Philippine en aldaar hun sloepen te laten gemeerd liggen, afhankelijk van de goedwil van hun Nederlandse buren en concurrenten. Daarmee had de Hollandse administratie alleen maar voor doel deze Belgische nijverheid te treffen en te doen verdwijnen ten voordele van Philippine, ofwel de Belgische vissers te verplichten naar Nederland uit te wijken (Archief v.h. Ministerie v. Buitenl. Zaken v. België, Dossier nr 2276, zie hoger).
Het is slechts na veel moeite en talrijke klachten dat de vissers van Boekhoute opnieuw een aanlegplaats kregen in de buurt van hun dorp. Daarmee waren hun moeilijkheden evenwel niet ten einde, want nauwelijks een mensenleven later — in 1891 — zonder opgave van de minste reden voor deze nieuwe en hatelijke maatregel, kregen zij verbod nog langer mosselen te lossen in de haven van Boekhoute. Dit werd hun betekend ondanks de formele waarborg, geschonken door de overeenkomst van 1843 (Alfred De Ridder: Histoire diplomatique du Traité de 1839; Vromant, Bruxelles, 1920).
Dit verbod verplichtte hen opnieuw tot lossen te Philippine, wat uren tijdverlies meebracht. Dit alles verbitterde de vissersbevolking van Boekhoute.
30. Een ander beeld van de Weststraat, vóór 1919. |
Reproductie Heemschut. |
Men schat niettemin nog op 700 het aantal personen, dat in 1911 uitsluitend van de visvangst leefde te Boekhoute, wat overeenstemt met een vloot van meer dan 60 sloepen (Annales parlementaires. Chambre des Représentants. — Zitting van 19 dec. 1911, blz. 335-343).
Gedurende de wereldoorlog 1914-18 werd door de bezetter het gebruik van hun boten aan onze vissers ontzegd en mochten zij Nederland niet betreden; zij vonden hun sloepen slechts na vier jaar terug, wat natuurlijk opnieuw grote schade berokkend had.
Zonder erom verzocht te zijn, begon de Nederlandse regering in 1917 een kleine havengeul te graven voorbij de Isabellasluis — steeds op Hollands grondgebied — en verbonden door een kanaal van 1400 meter lengte, met dezelfde diepte als die van de Braakman. Op Nederlandse bodem gelegen, was die haven natuurlijk eveneens onderworpen aan de buitenlandse reglementeringen.
Door de opeenvolgende indijkingen en de wijzigingen in de waterstanden verloren de mosselbanken in de Westerschelde en in de Braakman volledig hun waarde. De Braakman verzandde meer en meer en de diepten van de geul werden volkomen ontoereikend. Van dan af moesten de Belgische vissers zich tevreden stellen met de garnaalvangst gedurende het seizoen en, bijkomstig, ook mosselen invoeren uit Zeeland naar België. Om ietwat tegemoet te komen aan hun triestige toestand, kende de Belgische regering hun dan het monopolium toe voor het ophalen van mosselzaad, gedurende de wintermaanden, langsheen gans de Belgische kust. Dit «mosselbroed» of die larven werden geoogst op golfbrekers, «hoofden» en zeekunstwerken. De mossellarven van onze kust worden door de Nederlandse mosselkwekers zeer gewaardeerd en verkozen boven alle andere; zij zijn bestemd voor de mosselculturen van Zeeland.
31. De Noordstraat te Boekhoute vóór 1914. |
Reproductie Heemschut. |
Op onze dagen (1935) telt Boekhoute nog een maritieme bevolking van 150 personen, uitsluitend levend van de visvangst, hetzij 40 eigenlijke vissers met 15 sloepen. Volgens de registers van de burgerlijke stand en de bevolking zijn er op een totaal van 106 personen, die leefden van het vissersbedrijf en die tussen 1911 en 1930 de gemeente verlaten hebben, 29 mensen van Boekhoute uitgeweken naar Nederland (vooral naar Philippine, waar zij verder van de visvangst leven), terwijl 61 zich gevestigd hebben te Zeebrugge en 11 definitief het beroep vaarwel hebben gezegd.
Als wij een blik werpen op het verleden, stellen wij dus vast dat deze nijverheid alleszins een zeker belang had in het noorden van Vlaams-België en dat zij weldra helemaal zal verdwenen zijn. De Boekhoutse vissers hadden beter verdiend. De diepere oorzaak van dit verval is te wijten aan de concurrentiestrijd van een buurland, dat over machtiger middelen beschikte en dat ernaar streefde het monopolium te verwerven van deze industrie, die zij voor de hare aanzag.
Tengevolge van de voortdurende indijkingen werd de toegang tot de zee voor onze landgenoten steeds moeilijker; de vissers die niet konden of wilden uitwijken naar het noorden, om het terugtrekken van de wateren op de voet te volgen, hebben daardoor uiteindelijk hun broodwinning verloren. Hun groot verlies werd nooit enigermate vergoed, wat nochtans zeer redelijk zou geweest zijn, rekening houdend met de waarde van de nieuwe gronden, op het water veroverd.
Het ongelukkig tracé van de rijksgrens in deze streek had nog een ander, zeer jammerlijk gevolg, nl. de afwateringsproblemen voor het noorden van Vlaams-België, bij gebrek aan afvoer en kanalen in noordelijke richting.
Door de volledige afwezigheid of opheffing van elke rechtstreekse verbinding met de Honte, had Nederland geen andere bedoeling dan het de Belgen materieel onmogelijk te maken, hun visrechten in de Zeeuwse wateren uit te oefenen.
32. Blik op de Noordstraat vóór 1919. |
Reproductie Heemschut. |
Van haar kant is de Belgische regering nooit doelmatig opgetreden langs diplomatieke weg ten voordele van deze vissers, onder voorwendsel de Nederlanders niet te ontstemmen tegenover België en tegenover andere bestaande geschilpunten, die voor ons land eigenlijk belangrijker waren !
De Boekhoutse vissers mochten de mosselen, in hun haven gelost, niet rechtstreeks naar België brengen en werden aldus verplicht tot een omweg van verscheidene kilometer, onder voorwendsel dat zij de normale invoerweg moesten volgen, uitgestippeld door een verdrag dat nochtans een eeuw oud was ! Maar datzelfde verdrag gaf ons ook het recht eigenmachtig het tolkantoor aan te duiden, langs waar de mosselen uit Philippine de grens over mochten. Niets belette ons dus daarvoor het tolkantoor van Boekhoute aan te duiden, bij wijze van intimidatie of represaille; waarom deed men dat niet ?...
Het bestaan zelf van onze visrechten op de Schelde was reeds een feit dat ons impliciet de mogelijkheden moest bieden tot het behoud en het gebruik maken ervan. Een gedeelte van de Belgische bevolking maakte van ouds gebruik van deze rechten, doch werd er achteraf onwettelijk van beroofd. Het ware bijgevolg maar billijk geweest hen verder in de mogelijkheid te stellen hun beroep uit te oefenen, of althans hen te vergoeden voor het geleden verlies.
Jammer genoeg hebben deze vissers, langs de grens verspreid en zonder politieke invloed, zich nooit voldoende gegroepeerd om sterker aan te dringen en hun rechten op te eisen. Het waren ook maar Vlamingen en zij werden in Brussel niet gehoord !
33. Bedeling van soep in de melkerij, Weststraat, onder de oorlog 1914-18, bezorgd door de Bevoorradingscommissie, met behulp van de «Commission tor Relief". |
Foto uit de verzameling van dhr. De Laender, Boekhoute. |
Door hen aan hun triestig lot over te laten heeft de Belgische regering een bron van inkomsten voor de bevolking verwaarloosd; voor enkele honderden Walen en vreemdelingen houdt men liever marginale mijnen met miljardenhulp kunstmatig in het leven !
De stricte toepassing van het verdrag van 1839 moest het nochtans goed mogelijk maken met Nederland tot een vergelijk te komen: wij bezaten formeel het recht onze wateren rechtstreeks in de Schelde te laten lopen en te vissen in de Zeeuwse wateren; het besluit ligt voor de hand dat wij dan ook de mogelijkheid moesten hebben altijd van onze rechten gebruik te maken.
34. Duitse grenswachters en leden van de bevoorradingsdienst bij de grenspost de Posthoorn te Boekhoute, in 1915. |
Foto uit de verzameling van dhr. De Laender, Boekhoute. |
De oplossing kon gevonden worden in een afwateringskanaal van enkele honderden meter lengte, dat tevens gebruikt had kunnen worden door de Boekhoutse visserssloepen, die toch slechts een geringe diepgang hadden. Het had volstaan het bestaande kanaaltje enkele honderden meter te verlengen naar het zuiden toe, om het dorp van Boekhoute te bereiken, en het 2 à 3 km naar het noorden door te trekken, om uit te monden in de grote diepten van de Braakman.
Maar het is waarschijnlijk — aldus de heer Albert Mathy in 1935 — dat Nederland dan, in ruil voor bewezen diensten op die plaats, andere voordelen had opgeëist in geschilpunten elders, die wellicht in wanverhouding waren geweest tot de bekomen resultaten...
Bij de bespreking die op de studie en lezing van de heer Mathy volgde, was de heer Urbain van oordeel dat men de teleurgang van de haven van Boekhoute moet toeschrijven aan de verwoesting van de visgronden door de waterbezoedeling (1935 !), alsook aan de opkomst van de moderne vervoermiddelen, die het transport met behulp van trage vissersboten heeft gewijzigd in het transport per vrachtwagen.
De heer Mathy kon deze zienswijze onmogelijk delen, vermits in dit geval de Belgische vissers zich niet zouden gevestigd hebben in Zeeuws-Vlaanderen, zoals zij het in de vorige eeuw op grote schaal wèl gedaan hebben. Deze van Boekhoute verhuisden in meerderheid naar Philippine, wat wel bewijst dat de zaken daar helemaal anders lagen. Dat de mosselbanken van de Westerschelde en van de Braakman intussen maar weinig meer gebruikt worden kan daarin slechts bijkomstig zijn, gezien het evenzeer geldt voor de vissers van Philippine.
In plaats van dat feit toe te schrijven aan de waterverontreiniging — wat zeer onwaarschijnlijk lijkt omdat het hier gaat over uitgestrekte oppervlakten zeewater — zouden wij veel eerder geneigd zijn te geloven dat het zijn oorzaak vindt in het aanzienlijk verhogen van het zoutgehalte van de Honte, als gevolg van het bouwen van de stuwdammen te Woensdrecht en te Arnemuiden. Die stuwen hebben alle beweging belet tussen de wateren van de Wester- en de Oosterschelde, terwijl deze laatste toch een betrekkelijk belangrijk gedeelte van het zoetwater uit de Maas en de Rijn ontvangt.
Wat het vrachtwagenvervoer betreft, dit is vooral een concurrentie geweest voor het spoor, niet voor de scheepvaart. Op de dag van heden (1935) worden Antwerpen, Gent en Brussel nog steeds bevoorraad in mosselen door vissersboten; vóór de oorlog 1914-18 werd dit vervoer echter gedaan door Belgische schippers, terwijl het nu de Nederlanders zijn, die zich deze activiteit hebben toegeëigend.
35. De grote stenen korenwindmolen van Boekhoute omstreeks 1910. |
Reproductie Heemschut. |
Tot daar de heer Mathy. Uit zijn betoog maken wij alleszins op dat de Nederlandse regering sinds 1839 alles gedaan heeft wat mogelijk is om haar vissersvloot te steunen en haar een monopolium te verschaffen (wat in zekere zin natuurlijk is), terwijl van Brussel ten opzichte van de vissers van Boekhoute, Assenede, Kieldrecht, Antwerpen, Rupelmonde, Temse, Willebroek, enz. het tegenovergestelde kan gezegd worden.
De cijfers van de heer Mathy liggen voor 1935 wel erg aan de lage kant, wat Boekhoute betreft. Maar hij heeft zijn gegevens immers veelal uit fiscale bronnen geput... Men verzekert ons ter plaats dat de vissersvloot van Boekhoute tot vóór de jongste wereldoorlog ongeveer 30 eenheden telde, die de kenletters «BOU» voerden. Er waren twee types van boten: de hengst en de «hoogaard», in de volksmond ook de «hoogist» genaamd. Alle eenheden waren uit hout vervaardigd. De «BOU 33» was het eerste ijzeren schip, gebouwd onder de oorlog 1940-44 op de scheepswerven van Rupelmonde; het werd reeds in 1945 aan een reder van Zeebrugge verkocht en aldaar zeevaardig gemaakt.
Natuurlijk werd de beweegkracht oorspronkelijk ontleend aan het zeildoek en de wind, daarna aan een motor. Deze vissersvloot ging mosselzaad ophalen aan de golfbrekers en wijdde zich uitsluitend aan de mosselvangst in de Westerschelde en de Braakman, plaatsen van waar de beste mosselen kwamen (de echte «Philippinse»).
36. Dezelfde molen vóór 1914. Hij was in totaal 42 m. hoog en |
Reproductie Heemschut. |
De garnaalvangst was ook belangrijk. De garnaalvissers - ook wel de «voetvissers» genaamd - gebruikten roeiboten en brachten daarenboven «wannekens», «karrekolen», «zekers» en krabben aan. De garnaalboten hadden gewoonlijk een bemanning van drie koppen en de betaling van de vissers gebeurde normaal als volgt: de binnengebrachte vangst werd in vier gelijke delen gesplitst, één deel ging naar de eigenaar van het schip en één deel naar elk van de drie bemanningsleden. Natuurlijk kon de bezitter van de boot zelf meevissen en in dit geval bekwam hij twee porties, of de helft van de vangst. De portie die niet voor de bemanning bestemd was, noemde men «het paart van de boot».
Na 1843, en niettegenstaande de gesloten overeenkomst aangaande het lossen, werd het aan land brengen dikwijls door de Nederlandse overheid gestoord. Vanaf 1891 waren onze vissers ook verplicht met hun vangsten de grote omweg te maken van ongeveer tien kilometer, over Philippine, de Posthoorn, Boekhoute.
De zondagnamiddag was de hoogdag van de mosselventers; dan gebeurde algemeen de aankoop van de mosselen. Soms kwamen al die mosselkarren samen afgezakt en dat was een enig zicht, zo een lange rij van wel 25 wagens, met hun karakteristieke kleuren: groen en wit. De typische mosselkar had een wijde, ovaalvormige bodem, langs de buitenzijde veelal wit-groen geschilderd, en een wit-grijs gebold wagenzeil.
Vóór 1914 was de mosselaanbrengst zo groot dat de N.M.B.S. een speciale loods bouwde, waarin de vangsten tijdelijk werden bewaard, in afwachting van de verzending per spoorweg. Er bestond vóór 1930 te Boekhoute eveneens een vissersschool, die zondaglessen gaf.
37. Nog een beeld van deze prachtige molen, genomen vóór 1919. Hij werd gesloopt in 1923. |
Reproductie Heemschut. |
Op de wereldtentoonstelling te Gent in 1913 was er ook een stand «Waters en bossen» en daar kon men een getrouwe maquette van een Boekhoutse vissersboot zien.
Het afzetgebied voor de mosselen was zeer groot. Niet voor niets waren de inwoners van Boekhoute in de 16e eeuw reeds vermaard als de "Musseleters» ! De mosselkarren reden gans het Meetjesland af en het Gentse, ja, men kwam zelfs van Zichem. Een zekere De Bruyne woonde in Asper en was een regelmatig afnemer van Boekhoutse mosselen. Het is zelfs gebeurd dat Edmond De Laender met een geladen mosselkar naar Parijs reed, om ginder zijn waar te verkopen, naar het schijnt met succes ! Hij heeft het echter maar éénmaal gedaan... Het was dezelfde De Laender die in 1913 de afbraakrechten van de wereldtentoonstelling heeft gekocht, dus een zeer ondernemend man.
38. De houten korenwindmolen van het Meuleken (Laureynspolder), afgebrand in 1910. |
Foto uit de verzameling van dhr. De Laender, Boekhoute. |
Men trok er ook te voet op uit om te leuren. In die tijd mocht men zich immers geen moeite ontzien, wanneer er iets te verdienen viel. Die leurhandel werd ook bedreven door vrouwen, die met twee vismanden beladen te voet rondtogen, om garnalen en «karrekolen» te verkopen; zij kwamen tot in Zelzate en Eeklo toe, waar hun produkten zeer gegeerd werden. Persoonlijk heb ik te Knesselare de laatste mosselkar van het oude type gezien omstreeks 1952. Nog later bood een man garnalen te koop aan, uit een grote korf, vooraan op zijn fiets; hij gebruikte een bierglas als maat.
Gedurende de eerste wereldoorlog was de grens gesloten en de Duitsers richtten naderhand zelfs een elektrische draadversperring op, waarop de dood ronkte. Te Boekhoute was er een gezin dat zijn huis niet langer kon bewonen, omdat de elektrische afsperringsdraden dwarsdoor het gebouw liepen; vermits die mensen toch op hun eigen grond wilden blijven, werd een houten barak opgericht, aan de achterdeur van het huis. Om deze barak te kunnen betrekken (die juist geteld 3 meter voorbij de afsperringsdraden stond !) was het gezin verplicht een omweg te maken over Assenede, Zelzate, Sas-van-Gent, Philippine, haven van Boekhoute en dat voor een verhuis op eigen erf !
(Wordt voortgezet)
ALFONS RYSERHOVE.
ROMANO TONDAT.
Vorig artikel: De munten in Vlaanderen (3) |
Inhoud van 1972, jaargang 5 |
Volgend artikel: Congres V.V.F. te Gent |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024