Bracht de codificatie verbetering in het rechtspreken, feit blijft dat na het algemeen vastleggen van het strafrecht, er nog steeds twee maten en gewichten bestonden waarbij de gewone man steeds het slachtoffer bleef tot de Franse Revolutie een vernieuwing en hervorming bracht, die in zeer korte tijd het strafrecht een menselijker gezicht gaf. Laat ons terugkeren naar onze "Eeklose Dobbelgebakkenen". Daar de bestaande Eeklose stadsrekeningen pas beginnen in 1402 (van de vroegere zijn geen sporen meer te vinden) kunnen we ons over de verhouding Eeklo-Maldegem voor die periode moeilijk een idee vormen. Toch hebben wij de indruk dat er tussen de Eeklose en Maldegemse gemeenschappen wel altijd een gespannen sfeer heeft geheerst, waarvan de aangehaalde jaren daar wel een voorbeeld verstrekken.
Alhoewel de Vlaamse Beroepen voor het Parlement te Parijs, dat toen het hoogste rechtsorgaan was voor onze streek en uitgegeven werden door prof. Van Caeneghem, vinden we voor de eerste uitgave die de periode 1320-1453 behandelt (van 1240-1320 is er niets gevonden) 2 processen terug. Mogelijks weinig, maar vergeet niet dat een proces tot voor het Parlement te Parijs te voeren tijdrovend was, soms duurde dat een tiental jaren voor de uitspraak viel. Het legde ook zware lasten op beide partijen waarbij de verliezende in principe ook de onkosten van de gelijkkrijgende partij moest betalen. Dat betekende voor die groep, gemeente of stad meestal een ramp waarbij nieuwe en zware belastingen de enige kansen waren om de toestand te saneren.
In elk geval moet Jan de Vuldere zich tijdens het eerste jaar van zijn ambtsperiode (1402) als burgemeester naar Maldegem begeven om de kinderen Calfers bij te staan en hulp te bieden over het feit dat ze onredelijke belastingen moesten betalen. Hetzelfde jaar was de Eeklose Jan de Noker te Maldegem gevangen genomen. Onze burgemeester Jan de Vuldere kon na twee dagen onderhandelingen de gevangene kosteloos in vrijheid krijgen.
1404 Omtrent die tijd mocht de Eeklose burgemeester opnieuw naar Maldegem om de Eeklose keurbroeders Boudin de Smet en Pieter Cauven bij te staan in hun verzet tegen onredelijke belastingen (1). Jan de Vuldere was daarvoor een dag afwezig. Kort daarop moest Jan de Vuldere, vergezeld van de Eeklose schepenen Zegher Dhondt en Lamsin Gheerolf, de zaak van Pieter van Malen en nog enkele andere Eeklonaren gaan verdedigen. Zij waren door de Maldegemse wet belast op gronden "dat leecht beziide Eclo up den moer". Het Maldegemse bestuur zou het verzoek in overweging nemen en antwoord geven op donderdag de tiende december. Volgens de verklaring van Maldegem lagen de belaste gronden op hun grondgebied, volgens Eeklo, op het hunne. De moergronden waren gedurende natte seizoenen moeilijk toegankelijk. De grensscheiding was daar vrij onnauwkeurig. Bij latere betwistingen zullen we vaststellen dat beide gemeenten soms grote bedragen besteedden aan het bepalen van hun grensscheiding.
1413 Op aanklacht van Pieter van Penage werden te Sluis de Eeklonaren Jacof de Smed en Vincent Slechtine in hechtenis genomen. Reden: niet-betalen van erfenisrechten te Maldegem verschuldigd. Op de twintigste oktober waren de reeds vrijgelaten gevangenen op de afgesproken dag te Maldegem. De aanklager Pieter van Penage gaf verstek. Jacof de Smed en Vincent Slechtine spraken langdurig met de burgemeester en schepenen van Maldegem. Zij werden gunstig beinvloed (2). Alles eindigde met vrijspraak.
1415 De maandag na H. Drievuldigheid greep te Maldegem een zware overtreding plaats, die aanleiding gaf tot het gevangen nemen door de dienaars van de heer van Maldegem van de volgende Eeklonaars: Michiel Blondeel, Pieter Blondeel, Loy Terpennine, Jan Galine, Pieter Calfeer, Heindric van Bulare, Jan de Smed van Barembrouc en Jan Ghevaert, Colins' zoon. De gevangenen lieten het Eeklose stadsbestuur weten dat zij te wet werden gesteld. Eeklo stuurde zijn burgemeester Jan de Vuldere met drie schepenen Jan Maes, Boudin van Wulfscoot en Jacob Kempe naar de heer van Maldegem om de vrijlating van de acht gevangenen te bekomen.
Gedeelte van de kaart Mercator. Het "Maldeghem velt"
was een uitgestrekt gebied dat verschillende grote vijvers bevatte.
De heer van Maldegem weigerde de vrijlating om volgende redenen: 1. dat er een kind was verdronken, 2. het lijkje vervoerd was zonder dat de wet werd verwittigd en daardoor geen onderzoek door zijn wethouders kon plaats vinden, 3. dat er een roof was gepleegd. Tengevolge van die feiten die te Maldegem plaatsvonden, voelde de heer van Maldegem zich tenzeerste in zijn rechten miskend, waardoor hij hevig ontstemd was. Na twee dagen onderhandelen moest de Eeklose afvaardiging heengaan zonder vrijlating te bekomen. Op negentien juni kwam de heer van Maldegem persoonlijk naar Eeklo om de zaak te bespreken met de wet. De wet komt hem, vergezeld van enkele "goede notabelen" in de herberg bezoeken. Bij het onderhoud drongen de Eeklonaren aan op ep baden om vrijlating van de gevangenen. De heer van Maldegem belooft zijn best te zullen doen en nodigt hen uit samen te eten. Om de heer van Maldegem gunstig te stemmen, werden de maaltijden die uit verschillende herbergen waren aangebracht door de stad Eeklo betaald. Bepaalde burgemeesters die zelf een herberg uitbaten vind je gedurende bepaalde ambtstermijnen geregeld terug als leveranciers voor die gelegenheden en zelfs ook bij het leveren van "presentiewijnen". Daar er nog geen vrijlating plaats vond, besloot het Eeklose stadsbestuur samen met de notabelen en de ouderlingen weer een afvaardiging naar de heer van Maldegem te sturen. Men zou de buurtschap als argument uitspelen om tot een akkoord te kunnen komen. De afvaardiging, burgemeester Jan de Vuldere, de Eeklose schepen Boudin van Wulfscoot, was versterkt met Roegaer (Roegier) Hauweel, heer van Aveschoot, Bardelare en Lendonck en de Lembeekse schepen Pieter vanden Velde. Te Maldegem was de heer afwezig. 's Anderendaags konden ze elkander vinden. Aanvankelijk weigerde de heer van Maldegem. Wegens het sterk aandringen, maar vooral door de aanwezigheid van Roegaer Hauweel ging hij akkoord dat er van de acht Eeklose gevangenen vier zouden worden vrijgelaten, echter op voorwaarde dat deze zich binnen de acht dagen terug zouden aanmelden. Daar er niets anders opzat, aanvaardden ze deze voorwaarde. De uitbetaalde vergoeding was voor Roegaer Hauweel bijna het dubbele dan voor elk van zijn medegezellen. In die periode werden de verblijfskosten, steengeld, der gevangenen steeds gedragen door de gemeente waarin de gevangenen woonachtig waren. Daar werd soms erg misbruik van gemaakt. Omdat de aangerekende onkosten hoog opliepen en de heer van Maldegem niet wilde toegeven, kwam het Eeklose bestuur tot het besluit zich tot de grafelijke wet te Gent te wenden. Het niet-inschikkelijk zijn van Maldegem staat beschreven als "men niet ghevinden en conste eenige zoetichede van minen heere van Maldegem". Eeklo stuurde daarvoor zijn burgemeester Jan de Vuldere en zijn griffier Pieter van Westvoorde de negenentwintigste dag in de "wedemaend" juni naar de Raad. Bij een rechtsgeleerde (waarschijnlijk Clais de Smed) werd een verzoekschrift over de zaak opgesteld en overhandigd aan de Raad. Deze willigde het verzoek in en stelde een bevelschrift op dat ter uitvoering werd overgemaakt aan de eerste deurwaarder van de Raad.
Om aan het bevelschrift kracht van uitvoering te geven was aan de deurwaarder Crayenbrouc gevraagd tot de toepassing ervan over te gaan. Drie dagen later kwam de deurwaarder te Eeklo aan. Samen met de burgemeester trok hij naar Maldegem. De heer van Maldegem liet zich het bevelschrift voorlezen, vroeg daarvan een kopie om er zich te kunnen over beraden en bracht daarvoor het Maldegemse bestuur samen.
Enkele leden van het schepencollege hadden graag gezien dat de zaak in der minne geregeld zou worden, dat ze tot geen proces aanleiding gaf. Men stemde ermee in de gevangenen vrij te laten, maar de heer van Maldegem verbond er de voorwaarde aan dat de acht gevangenen zich op de eerste dag van de "Dutsmaend" augustus, terug zouden aanmelden. Om toch tot een oplossing te komen stuurde de Eeklose Wet, zijn burgemeester Jan de Vuldere samen met Roegaer Hauweel, heer van Avescoot op de zestiende dag in de "hoymaend" juli, terug naar de heer van Maldegem. Deze was te Brugge. Hem daar vindende werd gevraagd de Eeklose gevangenen te "ontslaen ende onghemoeyt te latene". Zij drongen er sterk op aan om de volledige vrijlating te bekomen zonder de verplichting zich weer te moeten aanmelden, zoniet zou het Eeklose stadsbestuur (wegens de grote onkosten die dit gevangenschap meebracht) zich uit nood verplicht voelen te procederen. Als antwoord vroeg de heer van Maldegem, of zij niet meer of nieuwe gegevens konden verstrekken om de verschillende misdaden te helpen ophelderen. Tevens verwachtte hij beterschap van Eeklo. Als wederwoord kreeg hij te horen dat de acht Eeklonaren niets hadden misdaan en hem geen last hadden bezorgd. In dat geval, was de heer van Maldegem overtuigd dat hij niet anders kon handelen, tenwaren zij zouden toegeven dat zijn rechten waren geschonden. Daar er geen akkoord kon worden bereikt moesten zij onverrichterzake terugkeren. Weer kreeg Roegaer Hauweel een grotere dagvergoeding dan de Eeklose burgervader Jan de Vuldere. Eeklo richtte zich opnieuw naar de Grafelijke Raad. De negentiende dag in de "hoymaend" juli, stuurde Eeklo zijn griffier Pieter van Westvoorde naar Gent om een nieuw bevelschrift te bekomen met volmacht tot uitvoering door de gerechtsdeurwaarder Crayenbrouc. Het bevelschrift kreeg een uitvoering "by der huverhand". 's Anderendaags kwam de gerechtsdeurwaarder te Eeklo aan en ging kort daarop naar Maldegem. Hij ontsloeg de Eeklose gevangenen. Tevens daagde hij de heer van Maldegem, zijn baljuw uit om voor de Raad te Gent te verschijnen op de zeventiende dag in "oustmaend". Zij moesten er verschijnen ten laste van de burgemeester, schepenen en de acht gevangenen van Eeklo.
Kaart Pourbus 1562. Voor die tijd nauwkeurig getekend plan van de stad Eeklo.
Zie Neelemans "De Geschiedenis van Eecloo", herdruk Ons Meetjesland 1973.
Om zich sterk te stellen werd Pieter van Westvoorde naar Gent gestuurd bij Clais de Smed, die reeds enkele keren voor Eeklo was opgetreden als procureur, met de vraag als de acht betrokken personen daar ook moesten aanwezig zijn of niet.
Terug zou hij de belangen van Eeklo behartigen. Deze wendde zich tot de Raad in verband met de aanwezigheid van de acht betrokken personen en kreeg als antwoord dat deze op de Raad moesten worden voorgesteld "by name ende by toe name ende voort hem lieden uit name vander vorseide stede". Op de dagvaarding, gingen de burgemeester Jan de Vuldere, schepenen Alaerd Rineel, Jan Maes en Boudin van Wulfscoot naar de Raad waarop ook de acht personen werden voorgesteld. Er was ook een advokaat, meester Gillis, aangesteld. Deze laatste kreeg als loon "een guldine crone". Op de morgen nadien waren de Eeklose afgevaardigden met de acht betrokken personen ter plaatse om de uitspraak aan te horen. Wie zich niet liet zien, was de heer van Maldegem, noch zijn baljuw, zelfs geen vertegenwoordiger. Het verzoek van Eeklo werd dan ook ingewilligd. Eeklo kreeg de raad de betrokken Maldegemse personen rechtstreeks te dagvaarden. Inmiddels liet Lamsin Coppins, schout te Maldegem op de tiende dag in de "pietmaend" Michiel Blondeel, Eekloos keurbroeder gevangen nemen.
Dit gebeurde omdat de onkosten gemaakt voor de acht Eeklose gevangenen, die ondertussen vrij waren gekomen, nog niet waren betaald. Om deze zaak te regelen, stuurde Eeklo zijn schepen Jan Blankaert naar de Raad te Gent. Hij diende een verzoekschrift in met vermelding van de feiten. De Raad willigde het verzoek in en stelde een bevelschrift op en belastte zijn eerste deurwaarder met de uitvoering ervan. Het bevelschrift hield in dat de voornoemde Lamsin Coppins Michiel Blondeel zou vrijlaten, volledig kosteloos, ja hem zelfs schadeloos stellen. In geval van verzet moest de deurwaarder, desnoods door hogere hand, Michiel Blondeel in vrijheid laten stellen. Tevens de schout betrekkelijk vlug voor de grafelijke Raad te Gent dagvaarden om dat hij daar de reden van zijn verzet kon laten kennen (3).
Dit wees erop dat de weerspannigheid van Maldegem hen begon te vervelen. De zestiende dag in de "pietmaend" begaf Thomaes de Boom, eerste deurwaarder bij de Grafelijke Raad, zich naar Maldegem om het bevelschrift ten uitvoer te brengen. Om te trachten de zaak nog in der minnen te regelen, had het Eeklose bestuur een samenkomst belegd met de baljuw en de schepenen van Maldegem. Als bemiddelaars waren uitgenodigd: meester Jan vanden Kethulle, Jacquemaert vande Tangerie, de heer van Poucke en Victor van Bovendamme, procureur-generaal van Vlaanderen. Het onderhoud vond plaats op de achttiende oktober, zonder evenwel tot een akkoord te komen, niettegenstaande er zeven kannen "ryns wijns" werden geschonken.
Vooraf had op de 16de oktober, met dezelfde bemiddelaars een kontaktvergadering plaats waarbij "eenighe vanden noottabelste van Eclo" waren uitgenodigd om de voorbereiding tot de direkte bespreking met Maldegem op punt te stellen. De zevenentwintigste oktober greep het proces tegen de schout van Maldegem voor de Raad te Gent plaats.
Daarvoor stuurde Eeklo volgende personen naar de Raad: Jan de Vuldere, burgemeester, en de drie schepenen Alaert Riveel, Jan Maes en Willem Huerele. Eeklo had zich de bijstand verzekerd van Meester Gillis (advokaat). De schout "obedierde den mandemente ende ontslouch den vorseide Michiel costeloos ende scadeloos". Weer gaf Clais de Smet als rechtsgeleerde Eeklo bijstand (4).
De Marktstraat met ondermeer "Den Ossenkop-estaminet", verder "In het Stadhuis". |
Prentkaart uitgave V. De Lille. |
1416 Einde april bracht de Maldegemse baljuw een bezoek aan zijn Eeklose kollega. Het was om zich te beklagen over enkele keurbroeders. Om de belangen van de betrokkenen te vrijwaren stuurde Eeklo de negende mei zijn burgemeester Michiel Sersanders en schepen Jacab de Smed naar de Raad te Gent. Op hun vraag hoe de zaak te regelen viel, kregen de twee Eeklonaren als antwoord: "dat de stede (Eeklo) daerof onghelast zoude zyn". Enkele weken later kwam Victor van Bovendamme, procureur-generaal van Vlaanderen, te Eeklo aan. Hij bracht een brief mee van de graaf van Vlaanderen met de vraag om aan Victor van Bovendamme een financiële vergoeding te betalen voor zijn prestaties in het geding tussen Eeklo en Maldegem. De procureur-generaal kreeg als antwoord dat het Eeklose bestuur samen met de notabelen daar zou over spreken. Tegen een bepaalde datum zou hij dan antwoord krijgen. De vergadering bepaalde dat "men trecken zou de te Ghend ende verantwoorden voor mine heeren vanden rade". Daarvoor stuurde men de burgemeester Michiel Sersanders en schepen (tevens griffier der stad) Pieter van Westvoorde naar Gent. Bij het nemen van de inlichtingen gaf de verantwoordelijke procureur Eeklo gelijk. Beide Eeklonaren waren daarvoor drie dagen afwezig. Op het einde van het jaar werden te Maldegem opnieuw enkele Eeklose keurbroeders "te wette ghesteld". Eeklo stuurde de burgemeester Michiel Sersanders en schepen Jacob de Smed naar Maldegem waar zij "baden den bailliu ende scepenen van Maldeghem dat zy of laten (vrijlaten) wilden". Zij antwoorden dat zij in hun recht waren en bleven op hun standpunt. Eeklo stuurde Jan de Vuldere, die toen geen openbare funktie had, met de Eeklose schepen Jan Zoetaerd en de Lembeekse schepen Jan de Wulf naar de "camere vanden vryen" te Brugge en "baden den scepenen vanden vryen dat zy wilden ons in rechte houden ende hoe datter de aerme lieden qualike der an waren".
De schepenen beloofden hun best te doen om dat te verhelpen. Niettegenstaande het Brugse Vrije zich gunstig had uitgelaten, besloot Eeklo toch een verzoekschrift aan de Raad te Gent te vragen.
De Eeklose burgemeester Michiel Sersanders zou van de Raad een verzegelde brief mee krijgen, gericht aan de schepenen van het Vrije. De Raad was overbelast, deze zaak werd daardoor enkele dagen later geregeld. Pieter van Westvoorde, schepen te Eeklo, ging de "beslotenen brief" te Gent halen en bracht deze naar het schepenkollege te Brugge.
1417 In het begin van dit artikel schreven wij over de invloed, het gezag en de macht van de heren van Maldegem. Hier vinden we er terug een voorbeeld van. De vierentwintigste dag in februari duidde de graaf van Vlaanderen enkele vooraanstaanden aan die in de grafelijke heerlijkheden de rekeningen kwamen nazien en de nieuwe schepenkolleges installeerde, de heer van Maldegem behoorde tot die grafelijke kommissie die de rekeningen kwam nazien en het nieuwe Eeklose stadsbestuur aanstelde (5).
Bij een bezoek van het Gentse schepenkollege aan Eeklo op 10 december, werden de schepenen "ij camen riins wiin" gepresenteerd. De reden was "omme de vrien scepe die si onslieden daghelix doen". Het Eeklose stadsbestuur ondervond veel bijstand van het Gentse schepenkollege, vooral in verband met de toepassing van de rechtspraak.
De ontvangst vond plaats in de berberg "De Drie Koningen" van de Eeklose burgemeester Michiel Sersanders. De Maldegemse schout Lamsin Coppins liet langs Roegaer Hauweel, heer van Bardelare, Aveschoot en Lentdonk vragen dat hij bij Eeklo zou aandringen om toch de "mondcosten" door de acht gevangenen gemaakt gedurende hun verblijf in hechtenis te Maldegem in het jaar 1415, te betalen. Deze besprak het probleem met het Eeklose bestuur en "een groot deel van "den noottabelsten vander stede". Alhoewel Eeklo in die zaak voor de grafelijke Raad te Gent was vrijgesproken, was men toch bang terug moeilijkheden te krijgen met Maldegem.
Gedurende de wintermaanden maakten Eeklose handelaars zelden gebruik van het Maldegemse gebied om zich naar Brugge te begeven. Men gebruikte toen de hogergelegen weg Veldekens-Ursel-Knesselare-Oedelem-Brugge.
Anders was het gesteld door de zomermaanden. Toen waren de aardewegen langs Maldegem droog en beter berijdbaar. Te gemakkelijk werden dan voorbijtrekkende Eeklonaren gevangen genomen om op die wijze druk te kunnen uitoefenen op het Eeklose stadsbestuur. Daarom besloot Eeklo dan maar te betalen !
1418 Er was te Maldegem ruzie uitgebroken tussen aldaar verblijvende Eeklonaars en personen van Maldegem. Zij werden "te wette ghestelt te Maldeghem van huuszoekinghe". Eeklo stuurde twee schepenen, Pieter de Zwaef en Jan Maes naar Maldegem.
Zij bespraken met de baljuw, burgemeester en schepenen over het probleem dat wanneer een Eeklose keurbroeder te Maldegem ruzie had gemaakt men hem vrij moest laten vertrekken. Dit gold ook voor een inwoner van Maldegem die te Eeklo zulke problemen had (6).
Links op de hoek estaminet «'t Steen» bij J. Van Den Berghe-De Zutter. De derde woning is "De Gouden Leeuw estaminet". |
Prentkaart uitgave V. De Lille. |
De uitslag van deze samenkomst is niet geweten. Dat deze samenkomst echter gunstig was, mag worden besloten uit het feit dat er pas in 1421 weer moeilijkheden opduiken tussen Eeklo en Maldegem. Een feestelijk gebeuren kon de geest tussen beide gemeenschappen broederlijk houden.
De burgemeester en de schepenen van Eeklo waren uitgenodigd op de bruiloft en de daarbij horende feesten van de bastaarddochter van de heer van Maldegem. Het Eeklose kollege had geen lust om te gaan. Toch werd er voorzichtig vlug als geschenk een gouden nobel opgestuurd (7). Het zou echter weinig baten. Reeds enkele weken nadien zat het spel terug op de wagen, bij het inbeslagnemen van paard en wagen van een Brugse inwoner Maertin Ghis op aanklacht (niet-betalen van schulden) door de Eeklose keurbroeder Andries Paesdach. Het Brugse Vrije stuurde drie dagen nadien een boodschapper naar het Eeklose stadsbestuur om de kosteloze vrijlating te bekomen. Eeklo weigerde dat en verwees naar vroegere feiten waarbij hetzelfde was gebeurd met Eeklose keurbroeders. Het Brugse Vrije stuurde terug een boodschapper. Na het bespreken van de zaak stuurde Eeklo twee schepenen, Pieter vander Brugghen en Jan de Wulf, samen met hun klerk naar de burgemeester en de schepenen van het Brugse Vrije. Zij bespraken er de ontvangen brieven met de gevraagde vrijlating. Eeklo vestigde er sterk de aandacht op, dat zij dan ook in dezelfde omstandigheden vroeger de Eeklose keurbroeders hadden moeten vrijlaten, hetgeen ook niet altijd gebeurde.
Eeklo haalde er ook Maldegem bij, "speciale in tambocht van Maldeghem van gheliken zaken". Brugge antwoordde dat dit de schuld was van de Eeklose schepene, omdat deze in vroegere tijden die overeenkomt, hadden vergeten te hernieuwen. De Eeklose afvaardiging meende nochtans dat dit akkoord nog altijd geldig was. In elk geval, graag zou men het nodige doen, zij beloofde met "den goede lieden te sprekene" om hun dan het antwoord over te maken. Na daarvoor te zijn samengekomen, en zich akkoord te hebben verklaard stuurde Eeklo dezelfde schepenen naar Brugge met de boodschap: dat het bestuur akkoord was tot het hernieuwen in der eeuwigheid van de overeenkomst, om alle moeilijkheden te vermijden, vooral omdat beide steden "daghelixcs deen met den andren te doene hebben". Alles werd zorgvuldig geregistreerd. Brugge vroeg dat Eeklo hetzelfde zou doen. Het zou ook van nut zijn bij gelijkaardige gevallen met Maldegem. Beide schepenen waren elk twee dagen uit te paard. Niettegenstaande de hogergeschreven overeenkomst werd een Eeklose keurbroeder Guillis van Loo, op klacht (schulden) van de Maldegemse inwoner Jan de Meunc in hechtenis genomen.
Men stuurde twee schepenen naar het Maldegemse schepenkollege. Daar werd naar de overeenkomst verwezen.
Maldegem antwoordde dat zij daarvan niets afwist. Zij weigerde dan ook de gevangene te ontslaan. Omdat de overeenkomst met Brugge van kracht was, stuurde Eeklo zijn schepenen Jan Wante, Pieter vander Brugghen en de griffier Cornelis van Zuwekerke naar "de camere vanden vryen". Zij maakten er het Maldegemse antwoord over. Het Brugse schepenkollege zegde dat zij de goede lieden van Maldegem over de voorlopige rechterlijke beschikking zouden schrijven. Indien Maldegem zou weigeren de gevangene los te laten, zou Brugge de Maldegemse wet dagvaarden voor hun raad. Verder verontschuldigde de Brugse raad zich bij Eeklo voor de moeilijkheden. De schepenen en griffier "huut waren elc drie daghe te voet". Na het ontvangen van het Brugse schrijven weigerde Maldegem toch de gevangene te ontslaan. Weer trokken beide schepenen naar Brugge. Na het onderhoud met het schepenkollege werd onmiddellijk de Maldegemse wet voor de raad van het Brugse Vrije gedaagd. Na een lang gesprek gaf Maldegem toe en liet de Eeklose gevangene vrij, "waer omme scepen huut waren elc drie daghe te peerde". Het was wel gemakkelijker te paard dan te voet !
1423 De 25ste november brachten de Maldegemse burgemeester en zijn schepenen een bezoek aan het Eeklose stadsbestuur om over bepaalde zaken te spreken. Hun werd "eene canne riins wiins" aangeboden. Telkens er vooraanstaande personen of er intergemeentelijke bezoeken kwamen, werden deze veelal op een of meerdere kannen wijn onthaald.
Kort daarop kwam de Eeklose keurbroeder, Jan Geraerts, de oude, bij het Eeklose bestuur klagen dat goederen die hem toebehoorden in beslag werden genomen door de Maldegemse wet, om "van hem te hebbenen yssuwen" (erfenisrechten). Eeklo stuurde de schepenen Jan Maes en Boduin Wulfscoot naar Maldegem, "hemlieden biddende dat zii of laten wilden" omdat hij een Eeklose keurbroeder was die zijn "yssuwen" en lot met Eeklo deelde. Deze zaak schijnt meteen te zijn geregeld. Onder de naam van "yssuwen" werden soms ook andere inkomsten ingeschreven.
(vervolgt)
Romano Tondat
__________________________
(1) "om ons curbroeders Boudin de Smed ende Pieter Cauven te bescuddene
van dat mense daer onredelike zetten wilden".
(2) "sproken zo verre met boorchmeester ende schepenen van Maldeghem,
dat zy wel ghepayt waren".
(3) "dat hy ontslaen zoude van vanghenesse den vorseiden Michiel
costellos ende scadeloos of int caes op hopposicie dat hyne ontslaen zoude by der hover
(hoger) hand ende dachvaerde den vorseide schoutheete teenen tameliken ende redeliken
daghe te Ghend voor mine vorseide heeren omme te zegghene de cause van zynre
hoppocisie".
(4) "Reeds van in 1408 vinden we hem regelmatig terug in de post
"Costen van pensioenarassen". Zo voor de jaren 1409, 1412, 1413 en 1414.
In 1415 staat vermeld: "Eerst Clais den Smed, onze procureur, van dat hy dit jaer ons
ghedient heeft ende ooc van zeker ghescrifte dat hu ghemaect heeft".
(5) "in sporkele int jaer xiiijc ende zeventiene (1417), miine heere
van Maldeghem, miin heere van Pucke, meester Daneel Alaerds, heere van Caperike, raden miins
gheduchts heeren omme de rekeninghe te horne ende wet te vermakene".
(6) "dat zo wanneer een keurbroeder van Eclo ghetwist hadde te
Maldeghem ende onghelct van danen quame, ende ints ghelyx een Maldegemse laet jeghen ons
leden. Baden hemlieder dat zii gheene kenesse nemen en wilden up onze keurbroeders
vorseyd".
(7) "Item waren burchmeester ende scepenen (van Eeklo) ghebeden ter
feeste ende brulocht (huwelijk) van miins heeren bastaerde dochtre van Maldeghem, de welke
was ghesonden eenen noble van goude".
Maldegem, die Grote 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7
Vorig: (foto) Eeklo, de Spriet voor 1890 |
Inhoud van 1984, jaargang 17 |
Volgend artikel: Heemkundige wandeling door Adegem (8) |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024