Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1985, 18de jaargang, nr. 3

OUD MALDEGEM (1)

Maldegem ligt in het uiterste Noord-Westen van de provincie Oost-Vlaanderen, vlak bij de Hollandse grens.  Deze gemeente grensde vóór de fusies van 1 januari 1977 in het Noorden aan Middelburg en de Zeeuwse gemeente Aardenburg (in de 19e eeuw aan Eede, dat nu opgeslorpt is); ten Oosten aan Sint-Laureins en Adegem; ten Zuiden aan Ursel en Knesselare en ten Westen aan Oedelem en Sijsele.  Deze laatste twee gemeenten zijn reeds West-Vlaams grondgebied.

De toren van Maldegem bevindt zich op 51° 12' 37" poolshoogte en op 1° 6' 45" afstand ten Oosten van de middaglijn van Parijs.  Omtrent Strobrugge is de grond 4,50 m. verheven boven de spiegel van de lage zee te Oostende.  De dorpel van de oude kerk te Maldegem bevindt zich op een hoogte van 8,77 m. en die van Kleit op 11,88 m. boven de zeespiegel.

De Marktstraat en het nieuwe gemeentehuis vóór de oorlog 1914-18
De Marktstraat en het nieuwe gemeentehuis vóór de oorlog 1914-18.

Vóór de inval van de Fransen (1794) was Maldegem hoofdplaats van het Ambacht Maldegem, bestaande uit de gemeenten Maldegem, Adegem, Sint-Laureins en het grootste gedeelte van Sint-Jan-in-Eremo.  Zijn College was samengesteld uit een baljuw, twee burgemeesters, zes schepenen, een schout en een griffier.  Zij vergaderden elke dinsdag en beslisten in eerste aanleg over criminele zaken, over administratieve en burgerlijke zaken en hadden de zorg over de wezen en over de verkopingen van onroerende goederen.

Bij het invoeren van het Franse régime werd Maldegem de kantonhoofdplaats voor de gemeenten Maldegem, Middelburg, Sint-Laureins, Ronsele, Adegem, Oostwinkel, Ursel en Knesselare.  Maldegem kreeg een vredegerecht, een registratiebureel, een gendarmeriebrigade en een "bureel der verenigde rechten".  Maar door de latere afschaffing van de kantonale besturen werd zij weerom een gewone "gemeente", afhangend van het kanton Eeklo (Alf. Van Maldeghem: Een kijk in Maldegems verleden bij 't eeuwfeest 1930, Standaert-Van Steene, Maldegem, blz. 5).

De oppervlakte van Maldegem vóór de gemeentelijke fusies bedroeg 6273 ha.  Zij was dus in uitgestrektheid veruit de grootste van de provincie Oost-Vlaanderen.  Zij was in 1865 verdeeld over de volgende wijken: Strobrugge, Moerhuize, Broekhuize, Klein Warm, Warmstraat, Eelvelde, Kleit, Groot en Klein Burkel, Bogaarde, Vossenhol, Kroon of Veldhoek, Donk, Eibei, Vake, Noordhem en Rookasseide (De Potter-Broeckaert).

De oudst bekende naam is Vake, reeds in 839 met de Latijnse benaming Facum aangeduid en alsdan deel uitmakend van de pagus Rodanensis, begrepen in de pagus Flandrensis.  Klein Warm en Warmstraat ontlenen hun naam aan de voormalige heerlijkheid van Warhem of Werhem.  De Burkels worden al vermeld in schriften uit de 13e eeuw (1243: Borcla, Berclo).  Ook Kleit en Donk zijn oude namen (1280): Kleit werd vermoedelijk zo geheten naar de bodem van deze wijk die klei- of kleemachtig is, slechts met een dunne zandlaag bedekt; een donk is een geringe zandige opduiking in een moerassig gebied.

Marktplaats, Maldegem rond 1965
De Marktplaats te Maldegem omstreeks 1965.

De ondergrond van Maldegem bestaat hoofdzakelijk uit zand en klei, uitgezonderd voor een klein deel poldergrond ten Noorden van de gemeente, langs het Leopoldkanaal (Studie van de ekonomische en sociale toestanden in de gemeente Maldegem, 1959).

Dit kanaal - ook nog kanaal van Zelzate genoemd - werd gegraven in de jaren 1848-50.  De bedding van het kanaal van Zelzate valt op Maldegems grondgebied samen met de vroegere "Lieve".  Een ander kanaal, dat eveneens op Maldegems grondgebied loopt, is dit van Schipdonk.  Het Schipdonkkanaal, dat een afleidingskanaal is van de Leie, werd gegraven in 1854-56.  Benevens deze beide kanalen heeft men verder nog als waterlopen te Maldegem:

De Eede: deze ontstaat in Ursel, vloeit in noordelijke richting door het dorp en werpt zich bij Strobrugge in het kanaal van Zelzate (voorheen in de Lieve);

De Wittemoer of Grote Biestwatergang: deze komt van Oedelem, doorsnijdt de gemeente van West naar Oost en werpt zich in de Eede (1250: Biest);

De Splenterbeek, waarvan de twee takken, de ene uit Ursel en de andere uit Knesselare, zich in Vijvereecke verenigen en zich storten in de Wittemoer;
De Ziltwatergang, beter bekend onder de naam Sappaartsvaardeken en nog beter onder de naam Vakeleike, die van Sijsele komt.  Ook deze watergang eindigt in de vaart van Zelzate (Alf. Van Maldeghem, op. cit., blz. 78; Joël De Lille: De Politieke Dynastieën te Maldegem in de 19e eeuw, onuitgegeven thesis 1971-72, blz. 13-14).

De Marktplaats met oorlogsmonument en rechts het Klooster van de Zusters Maricolen
De Marktplaats met het oorlogsmonument en de prachtige oude linden in de jaren '20.  Rechts het Klooster van de Zusters Maricolen.

Op het grondgebied van Maldegem bestaan er 80 waterlopen, volgens de atlas der onbevaar- en onvlotbare waterlopen (1887) op het Gemeentehuis.  De meeste zijn natuurlijk kleine en onbelangrijke beken.
Het is moeilijk voor Maldegem juiste bevolkingscijfers te vinden in vroegere eeuwen.  In 1801 telde men 4261 inwoners, waaronder slechts 44 ingeschreven behoeftigen.  In 1825 bedroeg de bevolking reeds 5711 zielen en einde 1866 7887, waaronder 4008 mannen en 3879 vrouwen (De Potter en Broeckaert, blz. 32).
Ziehier de cijfers bij de algemene volkstelling op 15 oktober 1846:

Wijken:

Huizen:

 

Inwoners:

Maldegem be-
woond
onbe-
woond

Totaal

Gezin-
nen

Man-
nen

Vrou-
wen

Totaal

Centrum 496 20 516 533 1143 1272 2415
Bogaarde, Vossenhol 97 0 97 97 228 228 456
Broekhuize, Moerhuize 57 2 59 59 166 160 326
Burkel, Veldhoek 78 0 78 78 242 204 446
Butswerve, Donk 75 0 75 78 211 185 396
Kleit 239 5 244 243 666 680 1346
Eelvelde 59 1 60 60 160 128 288
Eibei, Vake 66 1 67 67 197 194 391
Kleine Warme 60 0 60 62 186 167 353
Noorthem, Rookalseide,
Strobrugge
142 7 149 151 376 333 709
1369 36 1405 1428 3575 3551 7126
(Population - Recensement général - Statistique de la Belgique, 15 octobre 1846).

Klooster van de Zusters Maricolen in 1913
Het Klooster van de Zusters Maricolen op de Markt in 1913.
 
Bevolking op: Mannen: Vrouwen: Totaal: Geboorten: Overlijd.: Huwel.:
31/12/1805 2165 2494 4659 164 105 28
1/11/1818 2666 2761 5427 154 104 25
31/12/1830 6147 152 107 37
31/12/1840 6699 221 107 45
31/12/1850 3646 3603 7249 202 112 49
31/12/1861 4082 3807 7889 213 108 42
31/12/1865 4138 3953 8091 213 131 49
31/12/1880 4225 4317 8542 243 166 59
31/12/1890 4429 4582 9011 280 174 71
31/12/1900 5005 4912 9917 305 172 62
(Alf. Van Maldeghem: Een kijk..., op. cit., blz. 17; Joël De Lille, op. cit., blz. 15).

In 1950 telde Maldegem 12.760 inwoners en dit aantal was in 1967 gestegen tot 14.248.

Reeds van de 13e eeuw loosde een belangrijk deel van het Ambacht Maldegem zijn overtollige wateren langs de Eede, die tussen Sluis en Aardenburg in de zee eindigde.  Die watering werd toen Slepeldam of Slependamme geheten, een naam die verwijst naar het verdwenen dorp Slijpe of Slepe, bezijden de stad Sluis op de zeearm het Zwin gelegen, waar de Spei werd opgericht.  Die afleiding naar de zee dagtekent van vóór 1243 en was te danken aan Thomas, graaf van Vlaanderen en Henegouw, en zijn echtgenote, Joanna van Constantinopel.  Deze vorsten gaven in gezegd jaar de toelating aan de inwoners van Rodenburg (= Aardenburg) een waterloop van hun stad naar Slependamme te delven.  Daar er zich moeilijkheden omtrent deze vaart voordeden, werd er beslist door de grafelijke baljuw te Brugge, in overeenstemming met de schepenen van Aardenburg en met andere belanghebbenden, dat al de overtredingen en misdrijven met betrekking tot de gemelde vaart en tot de spei en sluis, moesten onderworpen worden aan de vrije vierschaar van Brugge en aan het oordeel van de Aardenburgse schepenen.  Het verdiepen van de vaart en andere aardewerken werden ten laste van de schepenen van Aardenburg gelegd, aan wie ook de bewaking van vaart en sluis werd opgedragen.  Verder werd nog bepaald dat de schepenen van Aardenburg niets mochten eisen van Slependamme, behalve wanneer de vaartuigen van deze plaats de sluis zouden doorvaren (De Potter en Broeckaert, blz. 7.  Charters der Graven van Vlaanderen, nr. 59, Rijksarchief te Gent).

De Marktstraat en het nieuwe gemeentehuis
De Marktstraat en het nieuwgebouwde gemeentehuis in 1910.
Uiterst rechts het "Oud-Stadhuis".

Ten jare 1279 liet graaf Gwijde van Dampierre aan de schepenen van Aardenburg toe aan beide zijden van de Eede - tussen Aardenburg en Slependamme - dijken op te werpen en die te verlengen tot zo ver hun rechtsgebied zich uitstrekte, mits de eigenaars voor de ingepalmde grond te vergoeden (Charters der Graven van Vlaanderen, nr. 250. - Gedrukt bij Warnkönig, IIe deel, IIe afdeling, blz. 45.  - Ook in Kluit, Codex diplomat., IV, blz. 821. - De Potter en Broeckaert, blz. 8).

Gedurende de opstand van de Bruggelingen en de Oostvrijlaten tegen graaf Lodewijk van Nevers, werd Aardenburg in 1324 door de Bruggelingen belegerd.  De spei van Slependamme - of de sluis en het sas - werden gedeeltelijk afgebroken en gedeeltelijk verbrand:

"....  Et est asavoir que del article es lettres mon signeur de Flandres de brisement de la speye de Slepeldamme il est prouvet par le dit enqueste que la ditte espeye fu brisié et une partie asse et que che fisant cil que tenoient sieghe devant le ville d'Ardenburgh, adonc cest asavoir chil de Bruges et li autres....." (Charters der Graven van Vlaanderen, nr. 1459, Rijksarchief te Gent).

De Nieuwstraat te Maldegem in de jaren '30
De Nieuwstraat te Maldegem in de jaren '30.

"Dit sijn die ghene die de spoeye te Slepeldamme braken bi vorwaerde:
Hannin Bateman, f. Hughes, H., f. Heremans, Hughe die Moelnare, Pieter Dullart, Willem van Niewerslus, Heinric f. Jans Hens, Hannin Scoutete, Hannin f. Heremans, Hannin Ley, Pieter Borthier, Willekin f. Alaerts, Jan f. Weids permentiers, Hannin de Langhe, Hannin Goedlijf, Willem Spechetre, Willem f. Danels, Willem van Uutheem, Costin f. Pieters.
"Alle dese persoenen braken de spoeye te Slepeldamme bi toedoene van den hoestvrien (= van het Oost-Vrije) ende sonderlanghe bi den ghenen die in den saertre staen.

"Allen den goenen die dese lettren sullen zyen jof horen lesen maecht men cont ende kenlijc, dat de ghemeente van der vierscare van den oest vrien hebben ghemaket eene vorewaere jeghen Moninc f. heinric van Russande ende Hughen den Moelnare ende jeghen Lammine Leye ende jeghen Willem Scinte ende Costin f. Pieters ende jeghen Heinric f. Machtilden ende ieghen Janne f. Wouters, permentiers, ende ieghen alle hare ghesellen als van eere speye te brekene, licghende te Slepeldamme ende van wat dat si daer an doen, daer of so ghelovetse die ghemeente vornoemt scadeloos te houdene ende scadeloos jeghen elken mensce tallen daghen.  In kenlichede van al desen dinghen ende wie ghemeente vornoemt willen dat dese dinc bliven vast, zeker ende ghestade ende wel ghehouden, ende dat wie ne hebbenne ghenen zeghel, so bidden Hughen Blawel, f. Beekels ende Wouter Ratghoere, huppermanne van den oestvrien metghaders Lamsinne van Vaken, Arnoud f. Commins, Pieter Coeline, Jan f. Ghiselins, Lambert f. Jans, Wouter, f. Boidins, Louwer Soeteman, Lambert Soeteman die Joncghe, Alard van den Abeele, Gillis f. Wouters, Pieter f. Willems, Willem Bruuchs ende Pieter Willemme dat si dese lettren zeglen in kenlicheden over ons allen met haren zeglen huthanghende.  Dit was ghedaen sdinchendaghes naer Sinte Marien Macdalenendach in iaer ons Heren als men schrijft MCCC vive ende twintich."  (Charter nr. 49 van de Graven van Vlaanderen, Rijksarchief te Gent).

Het station rond 1900
Het station omstreeks de eeuwwisseling.  Uiterst links staat molen Rotsaert.

Dikwijls veroorloofden die van Aardenburg zich aanmatigingen op Slependamme, die vaak grote hinder en nadeel toebrachten aan de aangelanden van het Maldegemse.  Soms ook lieten zij spei en sluis vervallen, waardoor groot gevaar ontstond door het zeewater te zullen overstroomd worden.  Jan zonder Vrees, hertog van Boergondië en graaf van Vlaanderen, verleende de 11 mei 1406, op herhaald vertoog van de Vier Leden van Vlaanderen, een vonnis tegen de wethouders van Aardenburg, bij hetwelk hij de aangelanden van de Slependammewatering in Eeklo, Maldegem en Lembeke de sluis met al de afhankelijkheden en rechten in eigendom toewees, zonder in dat bezit en gebruik ooit door Aardenburg te mogen gehinderd worden.  Bij diezelfde uitspraak werd ook de loop van het water naar de zee geregeld en de aangelanden kregen het recht de vaart - zowel binnen als buiten het schependom Aardenburg - te mogen uitdiepen en verbreden.  De aarde die zij tot verhoging van de dijken nodig hadden, mochten zij halen waar het hun het best toescheen, mits een door de schepenen van het Vrije vast te stellen vergoeding.  Eindelijk werd aan Maldegem, Eeklo en Lembeke de verplichting opgelegd een nieuwe sluis te Slependamme te maken en die op hun kosten te onderhouden:

"Aen allen den ghenen die dese letteren sullen sien de Raetslieden ons gheduchten heere shertoghen van Bourgoignen..... geordonneert in Vlaenderen, salut..... hoe in tijden ende binnen den levenden lijve van edele memorie mijnen heere van Bourgogne, grave van Vlaenderen, laetstleden verscheeden, wie Godt vergevene wille, de viere leden van den Lande van Vlaenderen adden ten menigen ende diversche waerfen by hueren gedeputeerden gedaen toogen ende exposeren ten selven onsen gedugten heer, hoe de speye van Slependamme, die was ende is gheleghen tusschen de steden van Sluys ende Arderburgh by der zee, by gebreke van haudenisse ende cleene bewaernisse, die mer toe adde ende ghedaen heeft binnen langen tijdt, was in weghe ende vreese van te vallene ende van brekene ghehelijcke en al, waer af schaede ongherepareert waere gescepene t'achtervolgene, alsoo wel den geërfden hebben de haer lant ontrent de voors. speye niet gerepareert nog gesouteneert en worde, waren en worden in weghe van te sijn verdroncken ende bedect van den zeewatere, alsoo andere, bi alsoo dat haestelijck niet daer op voorsien en warde ende gheremediëert.

De Marktplaats te Maldegem vóór W.O. I
De Marktplaats te Maldegem vóór de Eerste Wereldoorlog.

".....  Wy doen te weten dat, ghemerckt de ghelegenthede van de saecken ende omme te behoedene de paelen der voors. lande ende te voorsiene t'versekerthede danof ten proffijte van de baerblickelijcke saecken ende omme te bewaeren de ingeaerfde van de voors. speye van den onwinlicken scaeden, die sy danof waeren gescepen te hebbene op dat men int fait van de voors. speye niet en voorsage, hebben met grooten ende rijper deliberatie van raden daer op notabelijck vergadert ende oock bi den advise van de ghedeputeerden van de voors. vier leden, de welcke ons hebben ghebeden omme een hende danof ende ter presentie van heml. gheordonneert ende gheappointeert, ordonneren ende appointeren by der virtuut ende macht ons gheghevene daer op bi den selven letteren in den manieren achtervolghende, dats te wetene, dat de voors. van Ardenburgh sullen achterlaten, wijcken, afgaen ende transporteren den selven ingeaerfden van Maldeghem, Eecloo ende Lembeke, ten eeuwelijcken daghe, al de voors. speye, ende appendentsen ende toebehoorten danof, met al den rechten, die sy op mogen hebben, hoe dat het sy, omme daer mede te doen haerlieder vrije wille, ende de selve voors. speye en toebehoorten hebben wy emertoes toegheleyt ende toelegghen bi desen letteren den selven ingelanden omme te useren ende mede te doene als met haerlieder propren.

Klooster en pensionnaat van de Zusters Maricolen
Klooster en pensionnaat van de Zusters Maricolen, Markt.

".....  Ende oock mede, dat de loop van de versche wateren van de voorseide inghelande te zee, gene haerlieder waterganc sal wesen ende loopen onder Smedekensbrugghe, ende van daer ende voort deure de tweede veste van Ardenburgh, die men heet de uuterste veste, ende danen regte voort door de voors. sluys in de zee.  Ende voort dat de zelve ingelande t'allen tijden alst van noode wort, sullen moghen doen delven ende idelen de voorseide waterganc, ende hoogen de boorden danof van den beghinne, daer de voors. waterganc begint, tot in de zee, alsoo wel binnen den scependomme van Ardenburgh als alomme elders, daer het streckt, sonder dat de voors. van Ardenburgh in also verren alst streekt binnen haerlieder voors. scependomme hebben, nogh sijn sculdigh te hebbene maght ofte autoriteyt nogh daer jeghens te stellen eenigh wedersegghen of empeschement.  Ende oock mede, dat de voors. ingeaerfde tallen tiden ende soo menighwarf als sy te doene sullen hebben, sullen mogen ende sijn schuldigh te nemene de aerde, in zoo wat stede hunlieder ghelieven sal, ten naesten ende thaerlieder meesten proffijte, omme de vermaeckinghe ende versieringhe van de voors. waterganghe, boorden ende sluys, ten rechten ende redelijcken prijse, ter tauxatie van schepenen slants van den Vrien of van andere notable personen, die hemlieden in sulcken saecken bekennen gelit.......  Ordonneren ende appointeren oock dat de voors. inghelande van Maldeghem, Eecloo ende Lembeke die hebben ontfanghen ende gheaccepteert de deelinghe ende reparatie voors., sullen ghehauden worden te maeckene eene nieuwe sluys, alsoo van nooden wort, in de stede van de voors. speye, thaerlieder propren costen ende lasten, die by hemlieden gheleit sal worden ter plaetse, daer men bevinden sal dats meest van nooden wort ende oorbaerlijck omme te hauden ten eeuwelijcken daeghe, ende thaerlieder costen ende lasten, soo voors. es, omme daer deure den waterghanc boven verclaerst die sal gaen ende delen in ende in der manieren boven ghesegt, te lossene haerlieder versche watere, sonder tot schaede van de ghelanden van daer ontrent.  Ende bovendien hebben gheappointeert oock dat, op dat de voors. van Ardenburgh ende sghelijcxs de voors. inghelanden hebben eenige lettren of obligatien d'een op d'andere omme ende uut cause van de voors. speye ende van losse ende lidene van de voors. versche wateren deur de voors. stede van Ardenburgh, dat van nu voortaen sy hemlieden nemmermeer sullen mogen behelpen ende casseren se alnu.  Ende om me te hauden onse jeghenwoordighe ordonnantie, hebben ghecondamneert ende doen condemneren de voors. van Ardenburgh in alsoo veele alst hemlieden aengaet, ende oock de voors. inghelanden van Maldeghem, Eecloo ende Lembeke, de welcke ontfanghen onse voors. ordonnantie, hemlieden hebben geobligeert ter presentie van ons ende heml. haere hoyrs ende naercommers, te maeckene ende te haudene de voors. sluys in der manieren dat voorseit es, ende soo, dat gheene scade nogte inconvenient by haerl. ghebreke of commen sal onsen gheduchten Heere, nogh syne voors. landen, noch den gheaerfden van ontrent de voors. speye.  Ooc mede onse lieder meenighe die es ende alsoo hebben wy se ghedeclareert ten voors. partijen ende elcker bisonder in presentie van de voors. ghedeputeerden..... Ghegheven te Audenaerde den ii dagh van Meije MCCCC ende sesse....."

Het station te Maldegem rond 1930
Het station te Maldegem omstreeks 1930.

In de tijd van De Potter berustte een kopie (1727) van bovenstaand oorspronkelijk charter bij de heer P. Haelewyck te Maldegem.  Een andere kopie bevond zich op de voormalige griffie van Aardenburg, onder nummer 52.  Dit is een "authentique kopie" door de notaris P. van Swieten in Den Haag afgeleverd op 23 augustus 1659.

De watering en sluis van Slependamme behoorden aan de aangelanden van Maldegem, Eeklo en Lembeke in zover, dat die van Aardenburg zelfs geen aanspraak konden maken op de verbeteringen die door hen aan de spei of sluis werden toegebracht.  De wethouders van Aardenburg erkenden dit o.a. in 1567 in een verklaring aangaande de vernieuwing van een sluisdeur in de Eede, waarin zij letterlijk zeggen:

"... dat tschutsel, wesende eene smalle ligghende deure, oprysende jeghens twee eecken stylen onlangs van onsen weghen ghestelt in de riviere van de Eede, toebehoorende aen de wateringhen van Eecloo, Maldeghem ende Lembeke, op de noordoostzyde van Ardenburg, ter voorschrevene plaetse gestelt is alleenlyck by gracieuse ghedoogsaemhede van myne heeren de gheswoorenen van de voornoemde wateringhen, sonder by ons ofte onse naercommers by den stellen ofte staenden van dien, in toecommenden tyde vonnis, recht ofte tytel ter petitoir ofte possessoir te willen ofte vermoghen pretenderen, usurperen ofte verkrygen in de voorseyde riviere, jeghens ende in pretentiën van de voornoemde wateringhen, maer beloven tselve schutsel van de voornoemde riviere te doen weerene ter gelieften ende vermaen van mynen heere van den zelven wateringhen ende hemlieden naercommers" (De Potter en Broeckaert, blz. 11-12).

Het station van Maldegem
Het station van Maldegem vanuit de andere richting gezien.

Wij zagen hoger dat de onderhoudskosten van de sluis ten laste van het bestuur der watering bleven.  Maar de Aardenburgers legden hun ook weleens kosten voor verdedigingswerken op, waarvoor zeker geen recht kon worden ingeroepen.  Zo eisten de gouverneurs van Sluis en Aardenburg in 1672, bij de berenning van Aardenburg door de Fransen en toen de polders rondom Slependamme onder water gezet werden op bevel van de Staten van de Verenigde Provinciën, dat de aangelanden van de Eede nieuwe rabotten zouden maken, hetgeen grote kosten veroorzaakte.  Het zeewater stroomde met zoveel geweld de polder binnen, dat een deel van de halvemaan te Aardenburg, waar zich de spei en de sluis bevonden, openscheurde en de sluis en andere daarbij staande werken omgerukt werden.  Opgeëist om ook deze schade te herstellen, wendden de aangelanden zich tot de Staten met het vertoog, dat zij meenden genoeg gedaan te hebben met de vermelde rabotten op te richten en dat zij door geen wet of overeenkomst tot het versterken van de stad Aardenburg verplicht waren.  Zij vroegen dus alleen met het onderhoud van die rabotten belast te blijven, totdat zij - na de bevrijding van de polders - weer in het bezit van de sluis zouden gesteld worden.  Hun verzoek werd dan ook redelijk bevonden en op 7 augustus 1676 door de Staten ingewilligd.

Het Kasteeltje van Victor De Lille rond 1900
Het prachtige "Kasteeltje" van Victor De Lille in de Noordstraat omstreeks 1900.

Omtrent het jaar 1689 beval de Gouverneur van Sluis het water van Slependamme, voor zoveel Maldegem betreft, langs de nieuwe Aardenburgse Vaart naar Sluis af te leiden, om het garnizoen van de stad op voldoende wijze van vers water te voorzien.  Sluis was toen immers een oorlogsvesting.  De afleidingsvaart werd afgedamd en de dam door gewapende mannen bewaakt.  Die nieuwe afleiding van het water was echter voor het ambacht Maldegem zeer nadelig en gevaarlijk.  De toenmalige heer van Maldegem en de bestuurders van de Slependammewatering bekloegen er zich over bij de Staten-Generaal van de Verenigde Provinciën, die de 15 april 1699 een bevel uitvaardigden, dat de oude lozing van Slependamme bij de Aardenburgse sluis erkende en bekrachtigde.

Men ziet dus dat het de gemelde watering niet aan wisselvalligheden heeft ontbroken.  Nog in de 18e eeuw deed Sluis haar onrechtmatige eisen onderstaan.  In 1794, na het binnenrukken van de Fransen, werden de versterkingswerken van Sluis afgebroken en bestond er voor de stad zoveel reden niet meer, om het water van Maldegem en Eeklo naar haar muren te trekken.  Evenwel kwam Sluis nog in 1819 bij de wateringbestuurders op met de eis, dat zij zouden bijdragen in de kosten voor het onderhoud van de sluis, Duiventoren geheten.  Deze sluis was echter alleen opgericht tot schuring van de haven van Sluis !  Daarenboven eisten zij nog dat de bestuurders van de watering zouden bijdragen in een andere sluis, aan de buitenvesting van de stad bij het einde van de Aardenburgse Vaart tot stand gebracht, om zo het zeewater in haar wallen te brengen en om over een meerdere hoeveelheid water voor de schuring van de haven te kunnen beschikken.  Ook op dit tijdstip werden de eisen van de stad Sluis van de hand gewezen (De Potter en Broeckaert, blz. 12-13).

De drukkerij van Victor De Lille
De drukkerij van Victor De Lille in de Noordstraat.

In 1824 greep een overstroming plaats van de Eede, de Eeklose watergang en de Lieve.  Wij waren toen onder Nederlands bestuur en als gevolg van deze overstroming werd door de Gedeputeerde Staten de verbreding en verdieping van die waterlopen bevolen.  Ook de boorden dienden opgehoogd over gans de lengte, alles op kosten van de aangelanden.

De Slependammewatering - zeggen De Potter en Broeckaert - is altijd met uitnemend veel zorg bestuurd geworden en haar archief, hoewel verspreid, is tamelijk goed bewaard gebleven.  Zij vonden bij de heer P. Haelewyck te Maldegem, ontvanger van het toenmalige wateringbestuur, de kopie van de medegedeelde charter uit 1406 en ook verscheidene oude rekeningen, brieven en andere stukken van de voormalige besturen.  In het Rijksarchief te Gent troffen zij enige andere oude rekeningen aan (onder de papieren van de voormalige abdij van het Rijke Gasthuis) en ook een "Registre van de grootte van de landen, welcke geldende sijn in de costen van der Sluyze van Slepeldamme-wateringhe" (1442), een "Boeck van resolutiën der hoofgelanden" (1667 -1677), enz...

De Noordstraat rond 1965
Een blik verder in de Noordstraat omstreeks 1965.

Nadat de Gentenaars omtrent 1251 de Lieve gedolven hadden, was men verplicht de Maldegemse watergang met een buis daaronder voort te leiden, op de plaats die toen Scroeproex heette en nu Strobrugge wordt genoemd.  Uit hoofde van dit feit betaalde Maldegem jaarlijks aan de stad Gent een taxatie van drie pond parisis, krachtens overeenkomst van 19 december 1422:

"Wy schepenen ende raed der stede van Ghend, doen te wetene allen den ghenen die de se presente letteren sullen sien ofte hoeren lesen, dat wy ter bede ende vervolghe van Burghemeester ende Schepenen van den ambachte van Maldeghem, agierende over de goede lieden ende insetene van den zelven ambachte, hebben gheoctroyeert ende gheconsenteert den goeden lieden ende insetene voorseit, eene buuse ende conduit onder den bodem van der Lieve te Scroeproex, gheheeten de Lee, duerbusende den waterloep van Maldeghem, ghelic - dat het selve conduit nu leght, eeuwelic ende erfelic gheduerende; ende tselve conduit te vernieuwene ende te vermakene te hueren coste tallen tijde als van noede wesen sal, sonder grief of achterdeel van
der voornoemde stede van Ghendt, ende dit mits eene sekere somme van iii pont paresijse tsiaers, daer wy uuten naeme van der voorseyde stede (mits den overgheven van een wettelicke tsaertere, die ons de voornoemde van Maldeghem overghegheven hebben, daerinne de voornoemde somme van iii pont parasijse bewijst es jaerlicx te heffene), wel af content ende ghepaeyt sijn.  In kennissen der waerheden,.... enz.  Actum den 19 December 1422" (Stadsarchief te Gent, Register C, blz. 63).

De Noordstraat te Maldegem met de tramlijn naar Breskens
De Noordstraat te Maldegem met de tramlijn naar Breskens.

Wat de wijk Zoetendale betreft, deze ontlastte zich aanvankelijk van het overtollige water langs Lamminsvliet (Sluis).  Maar in de 13e eeuw bekwamen de bewoners van die wijk vanwege de schepenen van het Brugse Vrije de toelating het water in de Lieve te laten wegvloeien.  Dat geschiedde tot in 1287.  wanneer de schepenen van Gent aan Dirk, abt van het te Zoetendale opgerichte klooster, en aan zijn onderhorigen bevolen, uit hoofde van die watering, jaarlijks drie halingen of zes deniers parisis voor elke vier gemeten aangelande grond te betalen:

"Wi Jan van Uutkeercke, Jan die Hames, rudders, Diederic de Vos, Jan die Wevel, Willem van Cleiheem, Boudene Boudens zuene, Wernin van Varsenare, Heinric Scaveschacht, Olivier van der Haghe, Heinric die Grote ende Gheeraerd die Goes, scepenen van den Vrien, doen te weten en alle den ghenen die dese lettren zullen zien ende horen lezen, dat cam voor ons te Brugghe in die ghebanne vierschaere up eenen wettelicken claghedach...... int jaer alsmen screef die incarnatie ons Heeren duusentich twee hondert vier waervan twintich ende zevene, meester Wouter Brusch, procureur over de stad Ghend, voorghevende dat den abt Diederic van Soetendaele ende sijne meenters hadden ligghende eenen waterghanc, vallende in de Ghendsche Leye, besijden der brugghen te Zoetendaele, ende dat de Ghendtsche Leye beswaert waere of mochte worden van den watere, dat quame uute dien waterlope, ende dat tlandt, dat daer laghe in die jucht laghe costeloos met hemlieden eenighen cost te draghene sustineerende dat sy gehauden sijn anderen loep aen hun waeter te gheven ofte cost te gheldene gheordonneert, dat aen de stad Ghend wateringhe sal ghegholden worden by alle de ghene die hier voormaels wateringhe golden met den bewester, ende ute dat waeterten te Lammensvliet, ende dat in manieren, dat elck gemet van haren lande ende dat te haere mientacht toebehoort, sal ghelden elcx jaers, te Sente Martens-messe, drie haleghen Vlaems, dat sijn de vier ghemeten zes penneghen......" (Stadsarchief te Gent, Register AA., 23 verso).

De Noordstraat te Maldegem rond 1900
De Noordstraat bij de aanvang van de 20ste eeuw.

Ook de wijk Vake werd in de middeleeuwen dikwijls door overstromingen geteisterd.  In een oorkonde uit 1365 zien wij dat de inwoners aldaar "grooten noot hadden ende zwaerlijke overlast van wilden wateren".  Om herhaling te voorkomen deden de schepenen van Maldegem er toen een waterloop delven (De Potter en Broeckaert, blz. 15).

Het water van de Maldegemse polder vloeide weg langs het Lapschuurse gat, nabij de grenslijn van Lapschure en Middelburg.  Deze oude zeesluis - sedert lange tijd in onbruik - werd in 1838 door Kan. J.-O. Andries, op aanwijzing van enige oude mensen uit de streek, meer dan drie voet onder de grond ontdekt.

Het Molentje
Het Molentje en de straat in de richting van Nederland.

Maldegem heeft bijna tot in de 19e eeuw moeten wachten vooraleer het belangrijke verkeerswegen verkreeg.  Omstreeks 1783 werd het verbonden met de steden Gent en Brugge door de grote steenweg, die ook Sijsele, Adegem, Eeklo en Waarschoot doorsnijdt.  Deze voorname verkeersader heeft het uitzicht van het dorp in belangrijke mate gewijzigd en uitbreiding gegeven aan de wijk Westeindeke.  In 1808 werd Maldegem verbonden met Aardenburg, Oostburg en Breskens.  De steenweg naar Knesselare en Aalter werd aangelegd in 1845; in de kostprijs van 83.000 frank, droeg Maldegem voor 20.000 frank bij.

De steenweg naar Moerhuize en het molentje De Vildere in 1903
Het begin van de steenweg naar Moerhuize en het molentje De Vildere (1903).

Aanvankelijk was de spoorweg nog van grotere betekenis voor Maldegem.  De lijn Eeklo-Brugge die op 16 november 1862 geopend werd, aanzag men toen als een feit "waaraan Maldegem eenmaal zijn herleving en bloei zou te danken hebben".  Een eeuw later is de lijn reeds opgeheven...

Op 15 juni 1868 werden de werken aan de steenweg, leidend van Strobrugge langs de dijk van de Zelzaatse Vaart en de Schorreweg naar de gemeente Middelburg, aanbesteed voor de som van 48.450 frank.  Deze steenweg heeft een lengte van 3837 m. 70 cm.  Staat en Provincie hebben een milde bijdrage tot het dekken van de kosten geleverd.  In 1868 werd eindelijk door de gemeenteraad het ontwerp aanvaard om ook Maldegem en Ursel door een steenweg te verbinden.

De baan naar Aalter werd door de Staat overgenomen bij Koninklijk Besluit van 8 september 1908 van de concessiehoudende maatschappij.  De beheerraad van die maatschappij heeft ze gratis aan de Staat afgestaan, mits gans haar actief en passief meteen over te nemen.  Daarmee werden de bareelrechten langs die steenweg, tot dan toe geheven, afgeschaft.  Het actief van de concessie vertegenwoordigde 6157,81 fr. en de werken nodig geacht om de baan in een behoorlijke staat te brengen werden geraamd op 10,000 frank, zodat er door de Staat zou toe te steken zijn: 3842,19 fr.  Deze laatste som is evenwel moeten betaald worden door de gemeen ten Maldegem, Knesselare en Aalter.  Maldegems aandeel daarin is geweest: 2192,15 fr., als de grootste belanghebbende bij deze zaak (Alf. Van Maldeghem: Een Kijk.... blz. 69).

Het herenhuis van oud-burgemeester Van Mullem
Het prachtige herenhuis van oud-burgemeester Van Mullem in de Noordstraat, bij het begin van de 20ste eeuw.

De volgende wegen werden te Maldegem bestenigd:
in 1866, de Boudewijn Lippensstraat;
1867, Kerkpad;
1868, de Steenweg naar Middelburg;
1871, de Katsweg;
1873, de Stationsstraat;
1887, de Steenweg naar Donk;
1892, de Steenweg naar Vossenhol;
1895, Vakekerkweg, Vakebuurtstraat en Noortembuurtstraat;
1897, Steenweg Vake-Moerkerke;
1897-1902, Steenweg naar Ursel;
1899, de Steenweg Vossenhol-Oedelem;
1899, Steenweg naar Moerhuize;
1903, Steenweg naar Warmestraat;
1905, Steenweg naar Eede;
1929, Nieuwstraat.

De volgende wegen werden verbeterd met grint of met steengroevenafval:
in 1900, Nieuwhofdreef, Lieve-Vrouwedreef;
1901, Lindestraat;
1902-1906, Broekhuizestraat;
1903-1906, Thyskensstraat;
1903-1906-1927, Heirweg;
1903, Veldhoekstraat;
1904-1928, Krommewege;
1906, Halledreef;
1908, Katsweg, Gotjensstraat;
1911, Onderdijkstraat;
1912-1913, Oude Aardenburgseweg, Krielstraat;
1912-1913, Noortemstraat;
1906, Radestraat.

De volgende wegen werden voorzien van boordstenen en voetpaden:
in 1873-1900, Stationsstraat;
1880, de Markt;
1880-1897-1905, Noordstraat, Molentje;
1900-1908-1923, Westeindestraat;
1930, Nieuwstraat en Brielwegel.

De volgende wegen werden van openbare rioleringen voorzien:
in 1892-1900-1908, de Markt, de Marktstraat;
1883-1892-1893, de Noordstraat;
1892, Stationsstraat en Voorstraat;
1893, de Eedestraat, Oude Aardenburgseweg, Rapenbrugstraat;
1900-1908, Westeindestraat;
1926, Nieuwstraat, Brieldreef en Brielwegel.
(Alf. Van Maldeghem: Een Kijk..., blz. 69-71).

In de 19e eeuw, en voor een groot deel nu nog, was de landbouw te Maldegem de voornaamste bron van inkomsten.  Het overgrote deel van de bevolking vond er werk.  Toch waren ook handel en kleine nijverheid er niet zonder belang (Studie van de ekonomische en sociale toestanden in de gemeente Maldegem, 1959).

Reeds in 1804 werd hier een nauwkeurige landbouwtelling gehouden.  De voornaamste gewassen waren toen: rogge 885 ha, aardappelen 300 ha, boekweit 245 ha, haver 221 ha, klaver 221 ha, erwten 70 ha, vlas 44 ha, tarwe 18 ha, zomergerst 10 ha.  Daarnaast had men nog 387 ha weiland en 663 ha braakland.  Meer dan 1/3 van de totale oppervlakte of 2212 ha werd door bos ingenomen.  In 1811 telde de gemeente 6 schaapboeren.  Samen bezaten deze 630 schapen (Alf. Van Maldeghem: Een Kijk..., blz. 72-73).

De kerk van Kleit
De kerk te Kleit, van ouds omringd door het kerkhof.

Het zijn dus voornamelijk gewassen voor consumptie door mens en dier, die werden geteeld.  Slechts het vlas wordt als enig nijverheidsgewas vermeld.  De teelt daarvan zal, zoals men verder kan zien, in de loop van de 19e eeuw een aanzienlijke uitbreiding krijgen.  Wellicht kan men een oorzakelijk verband zien tussen het grote aantal spinners en wevers enerzijds en aan de andere kant de uitbreiding van de met vlas beteelde oppervlakte (Joël De Lille: De Politieke Dynastieën te Maldegem...., blz. 16).

In 1812 bestonden in Maldegem 35 weefgetouwen, 800 spinsters, 40 wevers en 30 blauwwevers.  In 1846 had men reeds 175 weefgetouwen, 183 wevers en 700 spinsters (Alf. Van Maldeghem: Een Kijk..., blz. 82).

Geregeld had de landbouw af te rekenen met rampen zoals verhagelingen, maar vooral overstromingen.  Zo o.a. in 1816, 1820, 1824, 1829, 1832-33, 1859, 1865 en 1880 (Ibid., blz. 76).  Het is wellicht naar aanleiding daarvan dat in 1816 een schatting werd doorgevoerd van de opbrengst.  Deze bedroeg toen: 720 hl tarwe, 10.800 hl rogge, 200 hl boekweit en 6.000 hl haver.  Daarnaast waren 180 ha beplant met aardappelen.  Men raamde de opbrengst hier op 100 hl. per ha (Ibid., blz. 76).

Begin 1826 bedroeg de bevolking van Maldegem 5939 zielen en daarvan waren ongeveer 400 ten laste van het Armbestuur.  Toen leefden 4.500 inwoners (± 900 gezinnen) van de arbeid als "polderdorscher, dagloner of handenarbeider".  De overige 1039 waren zelfstandige landbouwers, ambachtslieden of mensen die een ander bedrijf, dit is voornamelijk in de dienstensector uitoefenden.  In die 1039 zijn vanzelfsprekend naast de gezinshoofden ook de andere leden van de gezinnen begrepen.  Deze 1039 waren de belastingbetalers.  De totale belasting bedroeg in 1826 15.498 fl. 66 (Gemeenteverslagen, 10/3/1826).

Een kleine 5000 mensen leefde dus van hetgeen ze met zich te verhuren konden verdienen.  Een 400 daarvan was zelfs armlastig.  Voortdurend is er in de gemeenteverslagen uit die tijd sprake van werklozen en van bedelarij.  Deze laatste was omzeggens onuitroeibaar, zelfs in normale tijden.  Er was immers een groot arbeidsoverschot en maatschappelijke zekerheid bestond er toen nog niet.  Vooral na de omwenteling van 1830 was de bedelarij de grote zorg van het gemeentebestuur.  Maldegem was toen immers door de grens - die gesloten zou blijven tot in 1839 - afgesneden van zijn natuurlijk hinterland, het land van Cadzand.  De graantoevoer uit Zeeland naar de Maldegemse markt was gestopt.  De handel en voornamelijk de graanhandel was hier dood (G. De Lille: Maldegem in Beeld en Schrift, deel 3, blz. 3; Joël De Lille: De Politieke Dynastieën..., blz. 18).

Uit pure armoede gaat het gemeentebestuur over tot het verkopen van het goed van het gewezen Ambacht.  Het schoon oud Stadhuis (nu bewoond door de heer Armand Borgonjon) gaat over voor een appel en een ei aan de brouwer Pieter Van Mullem, koopsom 9010 frank, welke verdeeld wordt in drie gelijke delen onder Adegem, Sint-Laureins en Maldegem.  Zo krijgt onze gemeente een povere 3003,33 frank !  (G. De Lille: Maldegem in Beeld en Schrift, deel 3, blz. 3).

Reeds vanouds bestond de graanhandel te Maldegem.  In 1811 had men er zes graanmagazijnen; daarin lagen toen: 345 hl tarwe, 20 hl boekweit, 100 hl bonen, 60 hl rogge, 700 hl gerst; dit alles was voor de handel bestemd (Alf. Van Maldeghem: Een Kijk..., blz. 83).

Kleit met de kerk, het Klooster en de pastorie in 1940
Het dorp te Kleit met de kerk en, uiterst links, het Klooster en de pastorie (1940).

Was Maldegem getroffen door het stilvallen van de graantoevoer, het was het eveneens - en wellicht nog meer - door het feit dat vele mensen die voorheen hun broodwinning (o.a. als "polderdorscher") aan de andere zijde van de grens hadden, nu niet meer daarheen konden...  (Joël De Lille, op. cit., blz. 18).

Op 10 juni 1833 werden dan wijkmeesters en suppleantwijkmeesters door het gemeentebestuur aangesteld.  Die moesten ervoor zorgen dat er niet meer gebedeld werd in hun respectieve wijken (Gemeenteverslagen, 10/6/1833).  Het waren:

Wijk: Wijkmeester: Suppleant wijkmeester:
Dorp Politie
Kleit Pieter Roels Christian Verbeke
Eelvelde Louis De Zutter Gillis Braet
Doorn Jérôme Buysse Domien De Rocher
Bogaerde Jan Fr. Dobbelaere Judocus Gailliaert
Acker Auguste Dunucker Pro Pante
Butswerve Cornelis Waege Fr. Coene
Vaeke Fr. Van Ootegem Jan Baptiste Huyghe
Strobrugge Antoine Verstraete Bernard Matthijs
Moleneyndeken Ch. De Meyere Fr. Van Moffaert
Moerhuize Jan Bte Bekaert Charles Bekaert
Broeckhuize Charles De Smet ... Cuelenaere
Warm en Raegestraat Pr. De Rijcke Jos. De Bruyckere
Oosteyndeken tot
Kruisken (Adegem) Filey Rogiest

Maar met het aanstellen van wijkmeesters en dergelijke was het probleem echter niet uit de wereld.  En de toestand verbeterde er niet op.  Bij het begin van 1835 poogde het gemeentebestuur dan ook voor werk te zorgen.  Een commissie ad hoc werd opgericht.  Zij bestond uit Hendericus Van Moffaert, Ludovicus Martens en Felix De Smet (Gemeenteverslagen, 6/3/1835).  Het was blijkbaar niet alleen te Maldegem dat de toestand allesbehalve was: Bij Koninklijk Besluit van 30 december 1835 werd aan de provincie Oost-Vlaanderen 11.000 fr. steun toegekend.  Deze moesten verdeeld worden onder de gemeenten waar meest werklozen waren.  Maldegem kreeg 1587 frank.  De raad besloot daarmee vlas te kopen om te spinnen.  Het als aalmoes uitdelen, daar is de raad tegen, want zulks is het bedelen en landlopen aanmoedigen.  (G. De Lille: Maldegem in Beeld en Schrift, deel 3, blz. 4. - Joël De Lille, op. cit., blz. 19-20. - Gemeenteverslagen van Maldegem).

De meisjesschool van Kleit in 1945
De speelplaats van de meisjesschool te Kleit (1945).

Gelukkig voor Maldegem werd in 1839 te Maastricht de vrede met de Noordelijke Nederlanden getekend.  Hierdoor ging de grens terug open.  De gevolgen bleven niet uit: de markt herleefde en de algemene conjunctuur verbeterde.  Dit mede door het feit dat door Burgemeester Van Moffaert 33 Maldegemmers in 1841-42 naar het Werkhuis van Liefdadigheid in Gent werden gestuurd om te leren weven met de schietspoel.  Twee jaar nadien volgden er nog 12.  Het gevolg daarvan was, dat weinige tijd nadien 175 weefgetouwen op de gemeente werkten (Joël De Lille, op. cit., blz. 20. - Alf. Van Maldeghem: Een Kijk..., blz. 82. - Gemeentelijk Archief van Maldegem, Bundel "Armspinnerij te Maldegem", kast 83 a, nr. 0950 b).

De goede jaren duurden echter niet lang: zoals in gans Vlaanderen mislukte hier de aardappeloogst van 1845 volledig.  Daarenboven werd ook de rogge door ziekte aangetast.  Het werd de zwartste tijd uit Maldegems geschiedenis.  In 1846 en 1847 verergerde de toestand nog.  Op een bevolking van circa 7000 zielen waren niet minder dan 2400 zonder middelen van bestaan en dus ten laste van het Armbestuur.  Tegenover zoiets stond het Armbestuur machteloos.  Bij deze landbouwcrisis voegde zich dan nog een economische crisis.  Brussel hielp niets of toch zeer weinig.  Zo vonden we dat onze gemeente een toelage kreeg van 5000 frank.  Dat was amper genoeg om ieder hongerige 2 fr. te geven !  Nadien kreeg Maldegem nog eens 4500 frank (G. De Lille: Maldegem in Beeld en Schrift, deel 3, blz. 9-10).

Binnenzicht van de kerk te Kleit
Binnenzicht van de kerk te Kleit.

Engelse mechanische weefsels overspoelden de markt.  Van de 700 Maldegemse spinners werden er niet minder dan 600 werkloos.  Ook de weefgetouwen vielen stil.  Van de 175 werkten er in 1846 nog amper 25 (Alf. Van Maldeghem: Een Kijk..., blz. 82).

Begin 1847 besloot de gemeenteraad voor 2000 fr. plantaardappelen, boekweit, wortelzaad, bonen en erwten aan te kopen "voor de arme landbouwers ten einde hun ledige landen weer te kunnen beplanten" (Ibid. - G. De Lille, op. cit., deel 3, blz. 10).

Daarnaast werd iedere middag voor honderden een soepbedeling gehouden.  Het gemeentebestuur deed wat het kon, maar de nood was wanhopig groot.

Pastoor Vinckier zei: "Werk zou er moeten komen !  Want, zijn er armen... er zijn ook nog rijken.  Laten we kant maken, om onze mensen toch iets te laten verdienen... ".  Zo ontstond in de Noordstraat, in de "Pastoorspoorte" een speldewerkstersschool of kantwerkschool en de winst op de verkochte kant werd onder de werksters verdeeld.  Zo konden de gezinnen met een kantwerkster toch wat eten kopen...

Ook dient er ter ere van sommige landbouwers te worden gemeld: dat ze voor de hongerigen rond hun hofstede "hutsepot" kookten; waarin wel rapen en bieten voorkwamen... maar toch zeer welgekomen bij hun doodarme buren !  Men at zelfs soep van spurrie, "meiboom" en andere kruiden, gepraamd door de nijpende honger.  Vooral oude mensen en kinderen waren te beklagen in die tijd (G. De Lille, op. cit., deel 3, blz. 10).

Wanneer men nu even het aantal geboorten en overlijdens uit de hongersnoodsjaren bekijkt en vergelijkt met die van andere gemeenten, dan ziet men dat Maldegem er nog tamelijk goed afkwam.  In het zogenaamde "zwarte jaar" had men:

  te Maldegem

154

geboorten

184

sterfgevallen

  te Knesselare

89

"

185

"

  te Tielt

202

"

642

"

  te Ardooie

102

"

440

"

  te Meulebeke

176

"

580

"

  te Dentergem

52

"

264

"

  te Wingene

129

"

440

"

(Joël De Lille, op. cit., blz. 22. - G. De Lille, op. cit., deel 3, blz. 10).

Alfons Ryserhove
(wordt vervolgd).

Separator

Oud Maldegem 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024