Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1986, 19de jaargang, nr. 4

OUD MALDEGEM (6)

DE RUISELEEDSE VAN MALDEGHEMS.

Onder de namen, ingeschreven in het register der H. Kruisgilde, dewelke in twee reeksen verdeeld zijn, vinden wij te Ruiselede in de eerste reeks: Pieter van Maldeghem, baljuw van Ruiselede en in de tweede reeks op de volgende bladzijden:
Pieter van Maldeghem filius Pieters, Jan van Maldeghem, Barbara Van Hecke "uxor Petri van Maldeghem" en op de laatste bladzijde: Marie van Maldeghem.

Dit zijn namen van afstammelingen van een der meest adellijke families van Vlaanderen.  Laat me echter zeggen met De Potter-Broeckaert, in hun "Geschiedenis der gemeenten van Oost-Vlaanderen":

"Het valt in ons bestek niet de geheele geslachtslijst mede te deelen dezer familie.  Melden wij hier alleenlijk dat verscheidene leden derzelve te Maldegem, Middelburg, Brugge en elders openbare bedieningen uitoefenden en dat de afstammelingen van Jan van Maldeghem, den baljuw van Oostburg, langen tijd Ruiselede bewoonden, alwaar zij tot de bijzonderste dier gemeente gerekend werden".

Maar te Ruiselede alleen waren de dragers van die naam er namelijk in de zeventiende eeuw zo talrijk, dat er geen spraak kan zijn van ze alle terug te vinden.  Wij kunnen slechts de vooraanstaanden, als deze die openbare bedieningen waarnamen, in ons opstel situeren.  Daargelaten het werk van Comtesse de Lalaing "Maldeghem la Loyale", zijn er nog geslachtslijsten van deze familie te vinden in verschillende "nobiliaires", in dat van de Herckenrode en Gaillard ("Bruges et le Franc"), maar de betrouwbaarste achten we deze gegeven bij Poplimont: La Belgique héraldique, Tome VIII.  Wij wijken slechts in enkele details daarvan af.  Wij raadpleegden echter ook de aantekeningen van wijlen de heer De Somviele, bewaard in de verzameling van de Museavrienden te Tielt.

De Stationsstraat in 1907
De Stationsstraat in 1907.
 

Vooraf een woord over de heerlijkheid van Maldegem.  Zij bleef in het bezit van de heren van die naam, tot op het einde van de 15de eeuw.  Filips van Maldeghem - de negende van die naam - een edel en manhaftig ridder, stond ze op 26 december 1483 af aan zijn nabestaande Karel van Halewijn, heer van Uitkerke, ofschoon hij Filips toen nog twee zusters in leven had.

Comtesse de Lalaing zegt dat Karel van Halewijn de heerlijkheid van Maldegem verwierf, deels door aankoop, deels door gifte onder levenden.  Tegen deze overgang werd van de zijde van aanverwanten van Filips IX rechtsgeding ingesteld.  Niettemin werd Karel van Halewijn in 1497 in het bezit van de heerlijkheid gesteld; volgens Comtesse de Lalaing was dat eerst zijn zoon, Jacob van Halewijn, in 1526.  Een zoon van Jacob zou kinderloos gehuwd geweest zijn.

De heerlijkheid van Maldegem hing af van de Burg van Brugge.  Zij zelf bezat twee leenhoven te Maldegem, het een gezeid te Reesinghe, alwaar een kasteel stond, het andere gezeid 't Goed te Hallincx.

Karel van Halewijn werd dus in 1497 in het bezit van de heerlijkheid gesteld.  Een kleinzoon van hem, kinderloos gestorven zijnde, ging de heerlijkheid over naar Jacob van Claerhout, heer van Pittem, die een zoon was van Willem van Claerhout en van Joanna van Halewijn.  Voegen wij hier nog aan toe dat de heerlijkheid Leischoot op Oostwinkel een vrij leen was, sinds lange tijd in het bezit van de heren van Maldegem.  Ze werd samen met de grote heerlijkheid verkocht aan de van Halewijns en kwam later eveneens aan Jacob van Claerhout.

De Stationsstraat in 1938
De Stationsstraat in 1938.
 

Zonder de verdere wisseling van eigenaars der heerlijkheid na te gaan, komen we terug op de oudste heren van Maldegem.  De genealogisten verdelen ze gemakshalve in twee reeksen.  De eerste reeks loopt tot en met Filips V van Maldeghem, die stierf in 1374.  Uit zijn eerste huwelijk met Sibilla van Borssele had hij twee zonen en twee  dochters: Filips VI, waarmee de stamboom in rechte lijn voortgaat, en Jan van Maldeghem, heer van Aartrijke, Most en Raas.  Most of Mosleke was een heerlijkheid met molen te Oostwinkel, afhangend van 't leenhof van Vinderhoute.  Deze Jan wordt door de genealogen als hoofd van de tweede tak der familie beschouwd.  Jan, heer van Aartrijke en Most, had een zoon Diederik, die streed in Frankrijk voor hertog Jan zonder Vrees en een kleinzoon Roeland van Maldeghem.  Ten onrechte wordt bij de Herckenrode deze Roeland aangegeven als een bastaardzoon van Filips VII van Maldeghem.

't Derde van Raes was een heerlijkheid gelegen in 't Ambacht van Aardenburg, in leen gehouden van de heerlijkheid van Maldegem, tegen een paar handschoenen jaarlijks met Sinksen af te leveren.  In 1392, bij het afsterven van Aliamus de Wiquetes, gezegd Pepijn van Raes, ridder, heer van Esquanes, kwam zij aan Jan van Maldeghem, de jongste zoon van Filips V en na hem aan zijn zoon Diederik.  Met Aartrijke is nochtans onzeker of hier het dorp Aartrijke bedoeld is.  Dit zegt Comtesse de Lalaing op blz. 332.

Op hogergenoemde Roeland van Maldeghem spreekt een leendenombrement, dat bewaard is in het stadsarchief van Tielt.  Deze tak van de familie van Maldeghem bezat nl. in het dorp Maldegem zelf een klein leen, afhangend van het leenhof van Middelburg, waarvan verscheidene denombrementen bewaard zijn, 't zij in afschrift, 't zij in oorspronkelijke akten (minstens twee) in gezegd stadsarchief.  Sommige vertonen nog sporen van zegels.  Het zegel, door de leden van de zijtak gebruikt, heeft nog hetzelfde wapen als dat van de oude heren: van goud gevierendeeld door een kruis van keel, met binnenzoom van twaalf mereltjes in keel.  Maar de sieraden van 't wapen: gekroonde helm en helmkam vertonen twee schoppen (escoupes) en de schildhouders ontbreken soms bij het wapen van de leden van de zijtak, vooral gedurende de zeventiende eeuw.  Het wapen is dan slechts bezet met een helm zonder meer, zoals wij verder zullen aanduiden.

De Stationsstraat naar de kerk toe, in 1938
De Stationsstraat naar de kerk toe, in 1938.
 

Het eerste denombrement, in afschrift bewaard, luidt:

"(1430) Ic jonker Roeland van Maldeghem, fs jonker Diederic fs Jans, kent en leet dat ic houdende ben van Mher Pieter van Hoochtem presbyter de verstorven van mijnen vader jonker Diederic van Maldeghem fs jonker Jan Mher Philips, rudder van Maldeghems sone, een leen groot twee linen lants ligghende binder prochie van Maldeghem, noordt van de kercke in een jeghenoode (= woestijn) ghenaempt over den Meersch, Hugo van Tollenaere landt an de oostzyde ende aen de west comende metten noordsche op de straete die compt van over den meersch Maldeghem.  Dit voorseide leen staet ten dienste ter versterflicken ende onversterflicken coope ten thien ponden parisisse ofte ter beste vrome van XXIII groote vlaemsch voor camerlinck ghelt ende gedinghe ende voorts te alsulcken dienste met de kerckgeboden ter vierschaire van den hove van Middelburgh, ende ic Jonker Roelant van Maldeghem voorseyt kenne by dese mijne rapport ende denombrement te doene by dese (sic !), gheseghelt met mijnen seghel hier aen hanghende, den XVIen dach van Augustus duusent vier hondert ende dertich".

Deze Roeland van Maldeghem streed mee in de slag van Gavere tegen de Gentenaars.  Hij huwde eerst met Marie van Moerkercke (+ 1453), bij wie hij drie zonen won.  Deze nakomelingschap stierf uit in de loop van de zestiende eeuw.  Hij trouwde in tweede huwelijk met Elisabeth de Stoppelaere, van wie hij een zoon Roeland had.

Deze laatste Roeland huwde 1) Catharina Lambrecht of Lambrechts, vrouw van Lettebrouck, die overleed in 1508, of volgens anderen in 1506; 2) Joanna d'Ostrues.  Hij zelf was herhaaldelijk schepen van het Brugse Vrije, o.a. in 1482, 1484 en 1485.

De Stationsstraat naar de kerk toe, in 1903
De Stationsstraat naar de kerk toe, in 1903.
 

Een zoon van Roeland en van Catharina Lambrecht - Jan genaamd - vinden wij als baljuw van Oostburg in 1520 en 1524, volgens sommigen van 1513 tot 1521.  Hij werd later baljuw van Maldegem en was eerst gehuwd met Joanna Wilbrechts; daarna, in 1499 te Oostburg, met een Joanna van Halewijn, onwettige dochter van Karel van Halewijn, heer van Uitkerke.  Bij de Herckenrode wordt hij Joos genoemd, wat zeker onjuist is.

Van deze echtgenoten bestonden in de kerk van Maldegem volgende grafschriften:

"Hier light Jhr Jan van Maldeghem capityn ende bailliu der stede van Oostburg, die starf in 't jaer ons Heeren XVc XLIII den IIIIn in Lauwe. - Hier light joncvrouwe Janne van Halewyn, Jans van Maldeghem wijf was, die starf int jaer XV c XXI den XXVIII in Maerte.  Bidt over de zielen."

Na hem kwam zijn oudste zoon Pieter in 't bezit van het leen over de Meers.  Pieter, de oudste van de drie zonen van Jan, was denkelijk geboren uit het eerste huwelijk.  Dit legt uit hoe het mogelijk is, dat hij in 1514 reeds gestorven was, minderjarige kinderen nalatend, zoals blijkt uit volgend denombrement.  Uit ditzelfde denombrement blijkt ook het bestaan om die tijd van een Joos van Maldeghem:

"(1514) Ic jonker Joos van Maldeghem, oom ende voocht van de kynderen van Jonker Pieter van Maldeghem fs Jan, kent dat de oudste sone ghenaempt Joncker Jacob van Maldeghem ende is houdende by het sterven ende overlijden van synen voornaempten vader, van Jonker Philips van Meirendree een leen groot synde II lynen ligghende... enz.... in een jeghenoode ghenaempt over de meersch, Gheeraert De Zwaefs landt an de oostzijde, enz... toirconde is hebbende ick jonker Joos van Maldeghem voornompt dit teghenwoordich rapport ende denombrement gheseghelt met mynen costumelicken seghel hier aen hanghende."

De Stationstraat in 1910
De Stationstraat in 1910.

Wie is deze voogd Joos van Maldeghem ?...

Men kent een Joos van Maldeghem, die baljuw van Blankenberge was vanaf 15 juli 1544 tot 14 juli 1549 (Gachard: Inventaire des archives des Chambres des Comptes, 2de deel, nr. 13666, blz. 356. - de Lalaing, p. 267).  Ik kan me echter moeilijk voorstellen, dat hij hier voorkomt als oom van de kinderen van Pieter.  De baljuw van Oostburg had drie zonen: Pieter, uit zijn huwelijk met Joanna Wilbrechts, Jan en Joos uit zijn huwelijk met Joanna van Halewijn.  Maar Joos zou slechts in 1518 geboren zijn; hij kan het dus niet zijn, die in 't denombrement uit 1514 als voogd optreedt.  Blijft de mogelijkheid dat hij een broer van de Oostburgse baljuw zelf zou zijn, maar dan is hij ten opzichte van de kinderen van Pieter geen "oom", maar wel "grootoom", dus grootvaders broer.

Wat nu deze Jan en Joos van Maldeghem betreft: Jan, heer van Leyschoot, stierf ongehuwd.  Joos, die de derde zoon was, werd heer van Poederbergh of de Poelberg te Tielt-Buiten en, na de dood van zijn broer, ook heer van Leyschoot.  Hij mag aangezien worden als het stamhoofd van deze van Maldeghems, die ik zou willen de Brugse van Maldeghems noemen, omdat zij meestal in het Brugse woonden, die heren waren van Leyschoot en van wie een afstammeling, Eugeen-Ambroos, op 25 april 1685 graaf werd van Maldegem in Brabant, dat is van de tot graafschap verheven heerlijkheid van Steenhuffel in Brabant.  Aangaande deze van Maldeghems zie verder.

Om dus te hernemen: Pieter, de zoon van baljuw Jan, was getrouwd met Maria (volgens anderen: Margareta) Hellynckx.  Bij zijn dood kregen zijn zeven minderjarige kinderen tot voogden: hun ooms Joos van Maldeghem (oom of grootoom ?) en Ghislenus Hellynckx.

De Stationsstraat in 1922
De Stationsstraat in 1922.
 

Een Pieter van Maldeghem komt voor onder de schepenen van 't Brugse Vrije, voor het eerst in 1490; hij blijft schepen tot in 1504, het jaar waarin hij sterft (Delepierre et Priems: Documents des archives de la Flandre Occid., 2me série, tome 7, p. 176-195. Bruges, 1850).  Wij menen dat het deze is.  In de rekening van 't Vrije uit 1497-98 leest men:
"Adriaen Brunsch, burchmeester ende Pieter van Maldeghem, van dat zy tsondachs den XXIIsten dach van de voorn. maend (= oktober 1497) trocken by ordonnantie van de wet t'Eeclo, by mynen heer den opperjagher Maesmuester omme an hem te versouckene ende biddene dat hy wilde commen jaghen in 't land van den Vryen de wilde verkins ende quamen met hem in 't Oostvrye ende presenteerden hem van slandsweghe drie zesters wyns ten fine dat hi te bet gheneghen zoude wesen den suppoosten te verlossene vanden voorn. wilden verkins" (Rekening 1497-98, fol. 41 recto. - Vgl. Biekorf, 1931, blz. 113, Grofwild in Vlaanderen).

De oudste zoon heette, zoals gezeid, Jacob van Maldeghem.  Hij huwde met Cornelia Oberts.  Hun zoon Pieter trouwde met Josine van Assenede.  Hij verhief het meergezegd leen van over de Meers op 14 januari 1538:

"Ic. Joncker Pieter van Maldeghem sciltknaepe, filius Joncker Jacobs kendt ende lyde dat ic houdende ben, by den overlyden van voomoempden vader Joncker Jacobs van Maldeghem, filius Joncker Pieter, van Joncker Jan van Meerendre, fs Joncker Philippus, een leen..... de Meersch, Nicolaes Hebbelinckx landt an de oostzijde.... enz..... den viertiensten dach van 't jaer ons Heeren, als men screef duysent vyfhondert ende acht en dertigh.  Pieter van Maldeghem (met paraaf)". - Zegel in rode lak aan een staart, wapen van de van Maldeghems, met helm (cimier) en schildhouders (tenants).  Ik betwijfel of dit denombrement nu nog voorhanden is in het stadsarchief te Tielt.

De Stationsstraat in 1910
De Stationsstraat in 1910.

Een zoon van dit echtpaar, eveneens Pieter genoemd, huwde: 1) N.... (de naam ontbreekt), van wie een zoon Pieter; 2) Jacquemine De Meyere, van wie vijf kinderen.  Poplimont somt ze op als volgt: François, Antoon, Marie, Johanna en Jacqueline.  Marie huwde te Brugge in 1569 met Pieter van Hantsaeme.

Pieter, de vader, verhief het leen de Meers op 11 maart 1579.  Dit denombrement is nog bewaard in het stadsarchief te Tielt:
 

De Stationsstraat in 1927
De Stationsstraat in 1927.
 

"Ick joncker Pieter van Maldeghem, filius Joncker Pieter, kent dat ik houdende ben van mynheer Olivier van Meerendre fs Joncker Jan, by den overleden van myn vader Joncker Pieter van Maldeghem fs Jacobs, een leen den Meersch, Josephus Naessens landt an de oostzyde..... enz.... op den elefsten Maerte duusent vyfhondert ende neghen en seventich".

Uithangend zegel in geel was; de cimier en de tenants zijn verschillend.

De zoon Pieter uit het eerste huwelijk is de stamvader van deze, die ik de Ruiseleedse van Maldeghems noem.  Hij huwde met Margareta Raes en verhief het leen de Meers op 7 juli 1587.  Waarschijnlijk woonde het gezin toen te Gent, aangezien hun kinderen daar geboren werden: Nikolaas op 5 mei 1594 (gedoopt in de Sint-Michielskerk); Jossine op 23 juli 1596 (idem) en Pieter op 15 november 1598 (idem).

Het Oud-Mannenhuis te Maldegem in 1927
Het Oud-Mannenhuis te Maldegem in 1927.

"(1587) Ick Joncker Pieter van Maldeghem filius Joncker Pieter, kenne dat ic houdende ben van heer Joncker Anthonus van Merendree fs Olivier, by de versterven ende overlyden van mynen vader voornoempt Joncker Pieter van Maldeghem filius Joncker Pieter, een leen over den Meersch tot Maldeghem, Jacobus Straelens landt an de oostsyde.... enz..... den sevensten dach van de maent Julius duusent vyf hondert seven en tachentich".

Zegel in donkergeel was, wapen met cimier zonder tenants, legende: "S. Pieter van Maldeghem" in kleine capitalen.

Het Hospitaaal van Maldegem in 1903
Het Hospitaaal van Maldegem in 1903.
 

In 1602 vindt men het gezin van Maldeghem-Raes te Ruiselede gevestigd, blijkens volgende akte, ontleend aan de handschriften van de heer De Somviele in 't lokaal van de Museavrienden te Tielt:

"Wy Vincentius Bybau, Nicolaes Van Moortel ende Joos van Hulle scpen van Ruysselede.  Allen denghonen diet van nooden ende daer dese ghetoont woorden sal, doen te weten dat voor ons, als voor heer ende weth, comen es ende ghecompareert in persoone Jacobus Colpaert fs Jan machtich by procuratie van Joncvrouwe Maria Aertsens syne huysvrouwe onder haer hantteecken in daeten van Xe January XVIc ende twee, denwelcken kend wel ende deugdelyck schuldich te syn, te besetten ende hypothecqueren in proffyte van Joncker Pieter van Maldeghem fs Pieter ende Joncvrouwe Margareta Raes syne huysvrouwe, woonende tot Ruyslede, een erffelycke quytrente van ses ponden grooten sjaers waervan 't eerste jaer van betaelynghe sal  vallen ende verschynen te betaelen den XVe februari XVIc ende drye ende soo voorts van jaer tot jaere tot de lossynghe toe gheduerende die hy comparant syne hoiers ofte naercomers sullen vermoghen te doene alst hunlieden believen sal in dry diversche reysen met twee ponden grooten tsjaers smaels in pattacons tot acht schellynghen grooten yder pattacon, volghens de evaluatie van syne Majesteyt, ghelyc hy over den coop kende ontfanghen thebben naer advenante den penninck XVIe en tverloopen naer raete van tyde, synde oversulcx den voorn. Jacobus Colpaert ende syne huysvrouwe uyt crachte van de voorn. procuratie van de bovenscreven rente van ses ponden grooten tsjaers wel ende wettelick onterft ende den voorn. Joncker Pieter van Maldeghem ende Joncvrouwe Margarita Raes syne huysvrouwe daerinne gheërft met stroot, halme ende monde ende andere solempniteyten van wette inde ghelycke saecken gheuseert, hebbende hy comparant deselve beset, versekert ende ghehypothequeert op een behuysde hofstede groot ontrent twee hondert roeden landt, hoofdende oost Jan Vercauteren, suyt den selven, west Paulus Sneppaert, noort Pieter van Acker, item noch op een stuck lants gheleghen aen de voorn. Hofstede groot ontrent een half bunder, oost Gerardus Vincke, suyt de kercke van Ruusselede ende Joos Heyndrickx, welcke voorn. hofstede ende landt syn gheleghen binnen de prochie van Ruyselede, in den wyck ghenaempt de Muisten moor, alles van te vooren suyver ende onbelast soo hy comparant verclaerde, omme by den voorn. Joncker Pieter van Maldeghem ende Joncvrouwe Margarita Raes syne huysvrouwe ofte denghone syne actie hebbende, het gebreck van betalynghe van voorn. rente in crois ende capitael daerinne verhaalt te mogen worden mette wethcosten daeromme gheschiet ofte andersints persoonelycken, alles naer rechte, weth ende costuyme van voorn. vierschaere, in kennisse dat alle tghone voorschreven aldus voor ons ghepasseert es, soo hebben wy schepenen boven ghenoempt desen wettelicken charter beneffens gheseghelt met onsen properen seghelen op den eersten dach van maerte in tjaer duusent sesse hondert ende twee".

Het kasteeltje van Jan-Marie De Smet in 1900
Het kasteeltje van Jan-Marie De Smet, Noordstraat, in 1900.
 

De heer De Somviele (in zijn aantekeningen in de verzameling van de Museavrienden te Tielt) stipt erbij aan: de drie zegels van de drie bovengenoemde schepenen zijn op uithangende staarten.  Het eerste zegel is verdwenen; het tweede schijnt het bovendeel te zijn - cimier - van het zegel van Maldeghem; het derde is een soort van lettertrek.

De Noordstraat met het huis Van Mullem in 1900
De Noordstraat met het huis Van Mullem in 1900.
 

Topografische uitleg: "Muisten moor" dient denk ik gelezen of tenminste verstaan te worden als "Meesten moor".  In een lijst van de eigendommen van de Dis te Ruiselede, opgemaakt in 1705 door pastoor Jan De Smet, komen voor: "nr. 22 een stuk land genaemd den meesten moor; nr. 23 een bosch genaemd den middelmoor, palende aen den kleinen moor; nr. 24 een stuk land genaemd den minsten moor, in 1705 beplant met honderd en twintig eiken plantsoenen; nr. 26 een gemet land langs den Dixmudschen Boterweg ".

Waar gezegd wordt dat het land medegaand met de hoeve van Jacobus Colpaert paalt ten zuiden aan de kerk van Ruiselede, moet dit vanzelfsprekend verstaan worden: aan de grond toebehorend de kerk of de dis van Ruiselede.

De Marktstraat te Maldegem in 1927
De Marktstraat te Maldegem in 1927.
 

Wanneer men de steenweg van Ruiselede naar Wingene volgt, ziet men over de bocht aan de Klaphulle, waar de baan de westelijke richting neemt, op de linker- of zuidelijke kant van de weg en niet ver ervan af, de meersen van de Klaphullebeek liggen.  De Diksmuidse Boterweg loopt tussen de steenweg en de meersen; op sommige plaatsen komt de wegel tot tegenaan de meersen.  Steenweg, wegel en beek lopen ongeveer parallel.  Hoe moerassig de streek omtrent de Klaphullebeek vroeger was, blijkt ook uit het bestaan aldaar van verschillende thans verdwenen vijvers.

In een register van Kennissen en Verbanden van Ruiselede (laatst behorend aan de Museavrienden te Tielt, maar denkelijk vernield bij de brand van hun lokaal, door oorlogsgebeuren, op 26 mei 1940) komt een verkoping voor van disgoederen te Ruiselede gedaan in 1754 ten huize van Carel Van Hende in de herberg "de Swaene", op de plaats.  Onder de kopen is er een: diversche vyvers genaemt de beyerhaeghe, den grooten merckelmoer, de laeckebroeck, de boontjens, den cleenen merckelmoer, de trypeniers, al d'een aen d'andere (verder in dezelfde akt ook nog een hinnekensmoere), palende noord den Wyngenschen leyweg, zuid d'heer Jacques Van Hende en de abij van Sinte-Pieters, west sijn selfs, Ferdinand Verdaest en Jos. Primelius, oost de brandstraete, verpacht aen verschillige personen.

De oude linden op de Markt te Maldegem vóór W.O. I
De oude linden op de Markt te Maldegem vóór de Eerste Wereldoorlog.
 

De hier genaamde Carel Van Hende, herbergier in de Zwaan (nog bestaande herberg te Ruiselede), was een zoon van Frederik Van Hende en van Livina Van Wonterghem.  Ik vermoed dat hij kozijn (eigen rechtsweer) was van de baljuw Jacobus Van Hende.

Het dunkt ons hier de plaats te zijn om een gebeurtenis te bespreken, die niet heel vreemd is aan ons onderwerp, namelijk te onderzoeken of zekere Jacques van Maldeghem, die in de geschiedenis bekend staat als een der aanvoerders van de Vlaamse Doopgezinden en van wie men weet dat hij vóór 1620 te Ruiselede gewoond heeft, of deze Jacques van Maldeghem tot de hier besproken familie van Maldeghem behoorde.

(wordt voortgezet)
Alfons Ryserhove.

Separator

Oud Maldegem 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024