Ziehier wat" Het Volk" toen daarover schreef:
"MALDEGEM. - Het Molentje verliest zijn "ziel". - Wie van allen, die de Noordstraat doorreden in de richting Holland, stond eens op het Molentje gekomen, niet in bewondering voor den prachtigen molen, die staande op een hoogen berg, met zijn reusachtige wieken het geheele gehucht beheerschte ?
Molen De Vildere op het Molentje.
"Die oude molen, gebouwd ten jare 1765. Honderd en een en tachtig jaar (sic !) lang heeft hij de hevigste stormen getrotseerd.
"Molentjes molen was vooral de trots dezer wijkbewoners. Geen kermis kon er op, 't Molentje gehouden worden, of de molen kwam op het programma. Geen stoet kon er te Maldegem worden ingericht, of de molen van 't Molentje werd erin verzinnebeeld. De oude houten molen was werkelijk de ziel van 't Molentje en van de heele gemeente.
"En nu wordt die "ziel" uit haar omgeving gerukt. De eigenaars, de kinderen De Vilder, hebben hem verkocht aan een landbouwer uit de Kempen.
"Het Molentje, dat zondag kermis viert, zal deze maal en ook in de toekomst het zonder molen moeten stellen.
Cackaertsmolen, Kleitkalseide, ontmanteld in 1939.
"Toen we dezer dagen ter plaatse waren kwam een oude man, inwoner van 't Molentje, bij ons staan en met de tranen in de oogen sprak hij: "Mijnheer, is het niet wreed dat ons gemeentebestuur deze molen van zijn berg heeft laten weghalen om hem zoover van hier aan vreemde handen toe te vertrouwen ?... Deze molen... waarmee het heele Molentje vergroeid is. Mijn vader heeft er als kind op gespeeld..., ik ook heb me in mijn kinderjaren honderden keeren van den berg laten rollen, en als er vreemdelingen naar onze gemeente, naar ons geliefd Molentje kwamen, hebben we met trots op onzen ouden molen gewezen. En nu... nu heeft men onzen ouden trouwen vriend ontnomen... Het is werkelijk al te wreed... het is een schande. De gemeente moest hem aangekocht hebben, en hij moest hier gebleven zijn, voor altijd".
Te Kleit werd een grote, stenen korenwindmolen opgericht in 1842 door Albert Cackaert, mulder te Beernem en later te Maldegem. In 1877 kwam hij door verkoop aan Francies Caeckaert-Pots, molenaar te Maldegem en in 1914 aan de weduwe en kinderen. Bij erfenis viel hij ten deel in 1917 aan de Kinderen Caeckaert: 1) Kamiel, 2) Jules, 3) Hendrik, 4) Arthur en 5) Mathilde, mulders te Maldegem-Kleit. Bij verdeling in 1919 kwam de molen aan nr. 3, Henri Cackaert-Dobbelaere, molenaar te Kleit. In 1926 greep een vergroting van de maalderij plaats en werd er een motor geplaatst. Kap en wieken werden van de molen verwijderd in 1939. Tot op heden bleef het bedrijf "een maalderij met gasmotor" (1962).
De Cackaertsmolen in zijn huidige toestand (1983).
Molen Cackaert was oorspronkelijk een bergmolen in steen met een Belgische kap. Het is steeds een korenwindmolen geweest, hoewel hij tijdelijk ook eens werd aangewend tot het malen van eikenschors. Die gemalen eikenschors werd van daaruit dan vervoerd en verwerkt in de huidevetterij te Maldegem. Een steen met het jaartal 1842 is nog in de molen te vinden. In 1943 werd de molenromp dichtgegoten met asfalt. Maar hiermee was de kous nog niet af, want de molen bleef op elektriciteit malen tot in de jaren zestig. En wat bijna onwaarschijnlijk is, ook Honoré Cackaert leerde zijn zoon Erik het molenaarsvak, een vak dat daarmee reeds aan zijn vijfde generatie Cackaerts toe is. Die kennis is Erik Cackaert goed van pas gekomen, want hij werd enkele jaren terug tot mulder benoemd op de gerestaureerde en terug in werking zijnde Westermolen te Lembeke. Wie dus een molenaar aan het werk wil zien, die het vak reeds enkele generaties in het bloed heeft zitten, moet maar eens de molen in Lembeke gaan bezoeken. Erik staat er klaar om de nodige uitleg te geven (Rava, "Vrij Maldegem", 6 september 1985).
Wat er nog overblijft van de Ceulenaersmolen te Kleit in 1982
Niet ver van de vorige molen te Kleit, Sectie D nr. 925/a, stond er nog een tweede stenen korenwindmolen. Hij was in 1865 opgericht door Ambroos Longueville-Mattheeuws, eerst landbouwer en later mulder te Maldegem. Hij behoorde in 1886 aan zijn weduwe en kinderen. In 1911 greep een verdeling plaats en kwam de molen aan Lodewijk Ceulenaere-Mattheeuws, molenaar te Maldegem. Bij verkoop in 1923 kwam hij in het bezit van Lodewijk en Cyriel Ceulenaere, mulders te Kleit, en van Louise-Marie Longueville, bijzondere te Maldegem. Een gasmotor werd geplaatst in 1924. Bij erfenis viel de molen den deel in 1935 aan Cyriel Ceulenaere-Bottelier, mulder en aan hogergenoemde Louise-Marie Longueville. In 1950 werd Cyriel Ceulenaere-Bottelier de enige eigenaar en in 1957, bij erfenis, kwam de molen in bezit van zijn weduwe en van Jozef Van Landschoot-Ceulenaere, landbouwer te Maldegem. Sindsdien is ook deze molen te Kleit gesloopt geworden.
Molen Longueville-Ceulenaere was een stenen bergmolen met een hoge Belgische kap. Van op de grond tot bovenaan de kap was de molen 15 meter hoog. Hij droeg vier wieken, elk van 12 meter lang. Op die molen was er een steen met het jaartal 1865 te vinden. In 1906 werd hij als windmolen buiten werking gezet, maar bleef stoomwindmolen tot in 1927. Toen werd de molen van elektriciteit voorzien. Hij werd ontdaan van zijn kap en wieken in 1939 en in 1943 werd het overblijvende gebouw dichtgegoten met asfalt (Rava "Vrij Maldegem", 6 september 1985).
De houten windmolen "Vossenmolen" op de Eelveldse Akker.
Een andere stenen windmolen te Maldegem was bekend als de "Rotsaertmolen" en stond op de Eelveldse Akker, niet ver van het Station, Sectie D nr. 167. Vóór 1815 was Franciscus De Smet eigenaar van deze molen. In 1815 kwam de molen in het bezit van Isabella van Hollebeke uit Brugge, en ging naderhand over naar de familie Rotsaert. Vandaar zijn naam. In 1845 behoorde hij aan Willem Rotsaert, mulder te Maldegem. Bij erfenis in 1857 kwam de molen aan zijn dochter, Sabine Rotsaert, weduwe van Cornelis Cockuyt, landbouwer te Maldegem en in 1880 aan weduwe Cornelis Cocquet-Rotsaert, landbouwster te Maldegem. Men plaatste in 1890 een stoommachine en zo werd het een "korenstoom- en windmolen". In 1893 viel hij bij erfenis ten deel aan Pieter Rotsaert-D'Hoore, in 1894 aan zijn weduwe en kinderen. De molen kwam in 1913 aan de kinderen Rotsaert, bijzondere te Maldegem. In 1905 werd de maalderij vergroot en plaatste men opnieuw een stoommachine. Bij verkoop in 1914 kwam de molen in bezit van 1) Leopold, 2) Lodewijk, 3) Irma en 4) Maria Rotsaert, mulders te Maldegem. In 1931 werd de molen gesloopt en staat enkel nog bekend als landgebouw.
In het Dorp, Sectie G nr. 229, stond tot in 1927 nog de stenen korenwindmolen van de kinderen Himschoot. Hij was gebouwd door de eerste eigenaar, Francies De Candt, landbouwer te Maldegem.
In 1864 kwam hij bij verdeling in handen van Pieter Himschoot, mulder te Maldegem en in 1886 aan zijn kinderen: 1) August, 2) Amelie, 3) Louise-Marie en 4) Clemence, molenaars te Maldegem.
Het fraaie kapelletje bij het Kasteel Rezinge te Maldegem.
In 1896 behoorde hij nog enkel aan de drie dochters Amelie, Louise-Marie en Clemence Himschoot. Hij ging bij erfenis over aan Honoré Himschoot, mulder te Maldegem, in 1920, en aan Louise-Marie Himschoot, bijzondere te Maldegem. In 1924 werd hij geërfd door Honoré Himschoot-Standaert, de weduwe en kinderen.
In 1927 greep een verdeling plaats en werd de Naaml. Maatschappij "Kinderen Himschoot" te Maldegem opgericht. Zij werd de nieuwe eigenares van de molen, die nog hetzelfde jaar volledig afgebroken werd.
Op het Westeindeke stond de stenen windmolen van Pieter Pante, Sectie D nr. 71. Deze molen, "Pantensmolen" genaamd, was opgebouwd kort na de Franse overheersing door Pieter Pante, waarschijnlijk afkomstig uit Beernem. Vóór 1845 ging hij bij erfenis over naar Bemard De Vos en consoorten, olieslager te Maldegem. In 1851 kwam hij door verkoop aan Leonard De Vos en consoorten, olieslager te Maldegem, en in 1854 aan Leonard De Vos-De Smet, mulder te Maldegem. In 1886 werd hij omgevormd tot oliestoomwindmolen. Bij verdeling in 1897 kwam hij in handen van 1) Hippoliet, 2) Nathalie en 3) Richard De Vos te Maldegem. Na het overlijden van Hippoliet De Vos ging de molen bij erfenis over naar Richard De Vos, mulder, en naar Nathalie De Vos, bijzondere. Tijdens de jaren 1921-22 verviel de molen tot puin en in 1927 volgde de gedeeltelijke afbraak. Kadastraal werd het perceel nog omschreven als "puin en landgebouw". In 1928 verkocht men de naakte eigendom aan Omer Van Hyfte-Perquy, handelaar te Maldegem, en het vruchtgebruik aan Richard De Vos, rentenier te Maldegem. In 1958 stond het perceel nog enkel bekend als "tuin, verenigd met een landweg".
Het hospitaal te Maldegem aan de Oude Gentweg vóór de Eerste Wereldoorlog.
Een oude stenen windmolen, die sedert lang verdwenen is, stond te Maldegem, Sectie F nr. 94. Eigenaars waren de erven Pecksteen en de kinderen Jan D'Hondt-Pecksteen te Brugge. Vóór 1845 was de molen reeds totaal gesloopt.
Het Rustoord te Maldegem aan de Oude Gentweg.
Nog een stenen windmolen te Maldegem, Bogaarde, was de zogenaamde "Cottinckxmolen", Sectie F nr. 754d. Hij werd opgericht in 1881. Eigenaars waren Jan De Lille-Van der Straeten, vlaskoopman te Gent en Charles-Louis De Clercq, bijzondere te Maldegem. In 1890 kwam de molen bij verdeling aan Armand De Lille, eigenaar te Gent (grondeigendom) en aan Charles De Clercq, herbergier te Maldegem (cijnspachter). Charles De Clercq was molenaar in 1891. Bij verdeling in 1905 werd Charles De Clercq-Verté, mulder, eigenaar van het gebouw. In 1914 staat de molen enkel nog vermeld als "landgebouw". Bij vereffening in 1923 kwam alles op naam van Rudolf De Clercq, werkman te Maldegem. Grond en gebouw werden verenigd in 1938 en kwamen in het bezit van Aulus De Lille, de weduwe en kinderen, bijzondere te Antwerpen. In 1939 spreekt men kadastraal nog enkel van "puin". In 1957 volgde de totale afbraak en stond het perceel nog slechts bekend als "land".
Een laatste stenen windmolen stond te Maldegem in Burkel, Sectie E nr. 863i. Deze korenwindmolen had een zeer kortstondig leven. Hij werd pas opgericht in 1883 door de eigenaar graaf Charles-Constant de Kerchove de Denterghem-Delimon de Steenbrugge. Veertien jaar later, in 1897, werd hij reeds volledig gesloopt.
Naast deze stenen molens zijn er nog een hele reeks houten molens geweest te Maldegem, doch ook daarvan blijft er thans geen enkele meer over.
Te Maldegem resten alleen nog de achtkantige onderbouw van de Rotsaertmolen en de twee stenen kuipen van de Kleitse molens, langs de Kleitkalseide, nl. deze van Cackaertsmolen en Ceulenaersmolen. Alles is ongebruikt en in verval.
Maldegem gezien vanaf de Oude Gentweg vóór 1908.
In 1931 werd nog een houten korenwindmolen opgericht langs de Karreweg, Sectie H nr. 1383/k. De eigenaar was Leon Vermeersch-Andries, aannemer te Maldegem. In 1948 volgde reeds de totale afbraak. In de volksmond werd deze molen de "Wannesmolen" genoemd.
Een andere houten windmolen stond op de Eelveldse Akker, Sectie D nr. 234, de zogenaamde "Vossensmolen". Hij werd in 1836 opgericht door de eigenaar, Hippoliet D'Hondt, rentenier te Brugge. In 1881 kwam hij bij verdeling aan Oscar de Schietere de Lophem-D'Hondt, eigenaar te Brugge. Hij behoorde bij erfenis in 1896 aan Hector D'Hondt te Boekhoute voor de naakte eigendom en aan de genoemde Oscar de Schietere de Lophem te Brugge voor het vruchtgebruik. In 1906 volgden verkoop en verdeling; Pieter De Vos-Blomme, mulder te Maldegem, verkreeg de naakte eigendom, terwijl Oscar de Schietere de Lophem het vruchtgebruik behield. In 1908 werd de molen totaal afgebroken. Hij stond in de Brielstraat.
Een kleine houten molen op vier stenen blokken heeft gestaan op de hoek van de Kleitkalseide en de Speyestraat te Kleit. Hij was opgericht op het perceel Sectie C nr. 336/e en is niet geïdentificeerd op het kadastraal plan. Hij werd genoemd "Van Praetsmolentje". Er werd enkel voor eigen gebruik gemalen. De molen is sedert lang verdwenen.
Nog een andere houten windmolen stond in de Speyestraat te Eelvelde, Sectie D nr. 430, eveneens niet geïdentificeerd op het kadastraal plan. Het was "Rockersmolen". Ook hij was gebouwd op vier stenen blokken. Bij stormweder werd hij vernield in 1910 en niet meer terug opgebouwd.
In Eelvelde op de weg naar Kleit verrees een andere kleine houten windmolen, de zogenaamde "Coppejansmolen". Ook deze staat niet aangeduid op de kadastrale plannen. Hij is reeds omgewaaid in 1882.
De houten noodbrug te Strobrugge ('t Fort). Rechtop bemerkt men nog het
bruggehoofd van de opgeblazen brug.
Een kleine houten molen werd gebouwd in 1911 en was eigendom van Camiel De Roose. Hij stond op het perceel Sectie I nr. 339, maar is eveneens niet geïdentificeerd op het kadastraal plan.
In 1886 deed Bemard Roels-Musschoot de aanvraag tot oprichting van een houten windmolen te Kleit, perceel Sectie D nr. 756/b. Zijn aanvraag werd toegestaan en de molen kwam er. Hij moet echter niet veel succes gekend hebben, want pas drie jaar later - in 1889 - volgde reeds de totale afbraak. Het volgend jaar staat het perceel aangegeven als "boomgaard". Bemard Roels was landbouwer te Maldegem-Kleit.
Nog een kleine houten windmolen stond aan de Nieuwhofdreef te Maldegem, Sectie D nr. 898/e. Hij was eigendom van Ambrosius en Augustinus Roels en werd niet geïdentificeerd op het kadastraal plan. Tijdstip van oprichting en verdwijnen zijn niet bekend.
In 1881 werd een houten korenwindmolen opgericht te Papinglo op het perceel Sectie D nr. 1104/i. Eigenaars waren Domien Jooris-Eggermont te Brugge (naakte eigendom en grond) en de weduwe Norbert Eggermont-Van Achte te Gent. Ferdinand Maes, landbouwer te Maldegem was cijnspachter. Bij erfenis in 1888 werd Jozef-Domien Jooris-Eggermont uit Brugge eigenaar van de grond en Ferdinand Maes, herbergier te Maldegem de cijnspachter. In 1889 stond de molen reeds vervallen en staat hij opgetekend als "landgebouw". In 1891 werden grond en gebouw gesplitst en Ferdinand Maes werd eigenaar van het gebouw. In 1914 volgde de totale afbraak en het perceel werd "tuin".
De brug te Strobrugge in 1909.
Op hetzelfde perceel, bij het verval van voorgaande molen, werd in 1889 een nieuwe korenwindmolen opgetrokken, de zogenaamde "Halledreefmolen" (Sectie D nr. 1104/p, Papinglo). Hij staat bij het kadaster geboekt als "nieuwe opbouw en verbouwing van een landgebouw tot korenwindmolen". Eigenaar was Jozef-Domien Jooris-Eggermont te Brugge voor de grond. Ferdinand Maes, herbergier te Maldegem, was weerom de cijnspachter. Toen grond en gebouw in 1891 gesplitst werden, werd Ferdinand Maes ook hier eigenaar van het gebouw. In 1914 volgde de totale afbraak van de gebouwen en het perceel staat voortaan als "tuin" aangegeven.
Over de Eede stond nog een houten windmolen, de "Baeykens Eedemolen" (Sectie C nr. 1031/b). Hij was eigendom van Francies Dauwels en is niet geïdentificeerd op het kadastraal plan. Tijdstip van oprichting en verdwijnen zijn ons onbekend.
Een laatste houten windmolen bevond zich te Kleit. Hij stond op perceel Sectie D nr. 985/d - Schets 1887/15. Hij werd opgericht in 1887 door August Van Landschoot-Trenson, mulder te Maldegem-Kleit. Tien jaar later - in 1897 - werd hij reeds totaal afgebroken, maar tegelijk werd bijna op dezelfde plaats een nieuwe stenen windmolen opgetrokken. In 1914 stond die ook reeds vervallen en als "landgebouw" gekadastreerd. De molen werd totaal gesloopt in 1931 en voortaan stond het perceel als "tuin" aangegeven (Wind- en Watermolens in de Provincie Oost-Vlaanderen, Tweede Band, 1961 - Maldegem, blz. 23-30).
De heerlijkheid van Maldegem behoorde tot de aanzienlijkste van het oude
graafschap Vlaanderen. Als wij de oude kroniekschrijvers mogen geloven, zouden
de oorspronkelijke bezitters van deze heerlijkheid de bijnaam gedragen hebben van
Mellijf of Mellif, verkorting van Melibocus, naam van een vorst of
aanvoerder van de Vandalen, afkomstig van de oude Saksische hertogen (Adolf d' Auxy,
Anchienne noblesse de Flandres. - Theodoricus de Hundelghem, baljuw van
Hazebroeck:
Anchienne noblesse de Flandres, avec leurs armes painctes et figurées. -
Mme de Lalaing, comtesse de Maldeghem: Maldeghem la Loyale, blz. 24).
De Noordstraat in 1909.
Anderen bevredigen zich met de oorsprong van de familie van Maldeghem te doen opklimmen tot een zoon of kleinzoon van Diederik, koning van de Lombarden, die door Karel de Grote in 774 overwonnen werd en met zijn zonen naar Luik in ballingschap werd verdreven. De jongste van die zonen, Mellifo genaamd, zou zich vervolgens op verzoek van Boudewijn met den IJzeren Arm naar Maldegem hebben begeven en aldaar het kasteel of de kastelnij gesticht hebben. Aldus werd hij de stamvader van de later zo beroemde familie, die de naam van dit dorp voerde. Dit blijkt uit een nota van een ongenoemde schrijver, gekopiëerd door Robert van Maldegem, heer van Grimarez, die voorkomt in het werk van Mme de Lalaing:
"Desiderius rex Longobardorum, ab imperatore Carolo Magho in praelio victus, Leodium apud Eburones in exilio relegatus cum filiis, quorum minor natus Mellifo, a Balduino Ferreo Flandriae comite evocatus, in Flandriam orientalem resedit in veteri pago, vernacule TEM-AUDENHEM, per abreviationem M'AUDENGHEM et MALDENGHEM, quam castellaniam fundavit, nomen et originem familiae dedit circa annum..... " (Blz. 24).
Deze bewering - zeggen De Potter en Broeckaert terecht - mag stellig als volledig uit de lucht gegrepen beschouwd worden (Blz. 33).
Het mooie torentje van het Kasteeltje De Lille in de Noordstraat.
De oudste heer van Maldegem, ons door de geschiedschrijvers overgebracht, was Salomon van Maldegem, die deelnam aan de eerste kruistocht in 1096. Hij vond er waarschijnlijk de dood. Beaucourt de Noortvelde, in zijn "Jaerboeken van den lande van den Vryen", zegt dat hij was "edel van gheborte en door eertitelen, schepene van den Vrye van Brugghe, onder Robert van Jerusalem, anno 1085". Hij trok met deze vorst en met verscheidene andere Vlaamse edellieden in 1096 ter kruisvaart en liet drie zonen na: Arnulf, Wulfric en Desiderius I van Maldeghem.
Een jaargetijde voor hem staat opgetekend op 27 okt. of 27 nov. in het Obituarium
van de Sint-Salvatorskerk te Harelbeke: "27 Octobris. Obitus patris Arnulphi
de Maldeghem, 30 sol." (Mme de Lalaing, blz. 349 en blz. 229. - E. Warlop:
De Vlaamse adel vóór 1300, II, blz. 366).
Arnulf van Maldeghem was kastelein en heer van Maldegem (Baudouin Avesnes, Chronique,
éditée par Kervyn de Lettenhove, p. 606) en wordt vermeld in 1127. Hij
stichtte eenjaargetijde voor hemzelf in de Sint-Salvatorskerk te Harelbeke, alwaar hij
begraven werd: "23 Augusti. Obitus Arnoldi de Maldeghem, 30 sol."
(Obituarium). Hij had ten minste twee zonen: Robrecht en Desiderius II (Mme de
Lalaing, blz. 231).
Gezicht op de Noordstraat in 1902.
Wulfric en Desiderius I komen voor als getuige in een charter van Karel de Goede in 1122 (Vercauteren, nr. 107). Wulfric was schout van Maldegem. Desiderius I, de jongste zoon, was bij het gevolg van Gervaas van Praat, die in 1127 de moordenaars van graaf Karel de Goede in de burcht van Brugge hielp belegeren. Hij liet een zoon achter, Osto van Maldeghem, vermeld in een charter uit 1170. Osto van Maldeghem had op zijn beurt drie zonen: Gerard, Lanceloot en Willem (Mme de Lalaing, blz. 230-23 I).
Wulfric had de partij gekozen van Willem van Normandië, in zijn strijd voor de grafelijke kroon en, na de overwinning van Dirk van de Elzas, zien wij hem dan ook de vlucht nemen naar Holland, waar hij het hoofd werd van de familie van Haarlem. Zijn oudste broer Amulf hield het integendeel met de Elzasser; immers, een jong zoontje van Willem van Loo, één van Dirks mededingers, viel in handen van de graaf; het werd naar het kasteel van Maldegem gezonden, met een onbegrijpelijke wreedheid de beide ogen uitgestoken en overleed aldaar in 1134 (Meyer).
Het is niet bekend met wie Arnulf van Maldeghem is getrouwd geweest. Nopens zijn oudste zoon en opvolger in de heerlijkheid van Maldegem, Robrecht genaamd, vinden wij dat hij deelnam aan de veldslag van Longue-Haye, tijdens de Grimbergse oorlog in 1147. Hij was nog in leven in 1152, zoals blijkt uit een charter, aangehaald door Duchesne: Preuve de l'histoire de la maison de Guines et de Gand, blz. 104, alwaar hij onder de naam van "Robertus de Maldenghem" voorkomt.
De Markt met de linden, het kanon en het oorlogsmonument in 1923.
Desiderius II van Maldegem, zijn broer, heer van Bassevelde, nam deel aan de derde kruisvaart onder Dirk van de Elzas in 1156. Hij leefde nog in 1183, want dan treffen wij hem aan onder de naam van "Dirkinus van Bassevelde", met zijn zoon Willem, als getuige in een charter van Filip van den Elzas (Premier Cartulaire de Flandre, N° 195, Archief van Rijsel). Arnoldus de Bassevelt, Willems zoon, hing zijn zegel aan een charter van Zeger, kastelein van Gent, in 1218.
Robrecht van Maldegem (1153, Afflighem, nr. XCII, blz. 143-144) had drie kinderen: Desiderius III (alias Dirkin), Jan en Iderus (Mme de Lalaing, blz. 232).
Dirkin van Maldegem, Robrechts oudste zoon, volgde zijn vader in het bezit van de heerlijkheid van Maldegem op en voerde, behalve de titel van kastelein, ook die van schout (scotethi) van Maldegem, o.a. in charters van 10 september 1185, 4 mei 1189 en 9 februari 1198. De ene keer heet hij in die oorkonden Desiderius (III), de andere keer Thirkinus, wat ons echter omtrent zijn identiteit niet moet in twijfel brengen. Sommige heraldiekers beweren dat hij in de echt trad met Elisabeth de Roeulx, de oudste dochter van Eustaas de Roeulx, gezeid de Oude; maar deze veronderstelling kan geen steek houden, vermits de stamlijst van genoemde Eustaas de Oude bekend is en er van dit huwelijk aldaar geen melding te vinden is. Zijn vrouw heette nochtans Elisabeth. Wat tot die bewering aanleiding gegeven heeft, is een uittreksel uit het obituarium van de kerk van Sint-Donaas te Brugge, alwaar Dirks jaargetijde op de l3de november, en dat van zijn vrouw Elisabeth op de 11de maart staan aangetekend (Obituarium St-Donaas, Brugge. - Hannedouche, II, blz. 189. - Anal. pour servir à I'Hist. Ecclés. de Belgique, 1865, blz. 105-108. - Cart. Notre Dame de Courtrai, nr. XI, blz. 13. - Maldegem la Loyale, p. 232-234 en 351-353. - De Potter en Broeckaert, blz. 35).
Afspanning Sint-Barbara en omgeving te Maldegem.
Desiderius III had bij zijn vrouw Elisabeth vijf kinderen: Filips I, Desiderius IV (alias Dirkin), Franco, Beatrix en Mathilde (Mme de Lalaing, p. 232-234). Zijn beide broers, namelijk Jan, ridder, en Iderus of Ydier, waren als kruisvaarders tegenwoordig bij de inneming van Constantinopel op 12 april 1204. Het is een algemeen gevoelen dat zij bij de belegering van Andriponel in 1205 omkwamen. De namen van beide stonden op een oud jaargetijdenboek van de abdij van St-Cornelius te Ninove, naast deze van graaf Boudewijn en de markgraaf van Montferrat. E. Warlop vraagt zich nochtans af, of de vermelde gesneuvelde Jan niet een persoon zou geweest zijn afkomstig uit de wijk Maldegem, te Ouwegem in het arrondissement Oudenaarde (De Vlaamse adel vóór 1300, 11, blz. 367. - De Potter en Broeckaert, blz. 35-36. - Mme de Lalaing, p. 232).
Iderus van Maldegem staat bekend als "preco" van Maldegem op 4 maart 1196 (Cartul. Ninove, CCF 11, p. 809, nr. LXXIII).
Desiderius III overleed in 1205 en zijn oudste zoon, Filips I, volgde hem op als kastelein en heer van Maldegem.
Gerard van Maldegem, zoon van Osto, staat bekend in 1208 (Mme de Lalaing, p. 359-360) en in oktober 1222 (Rijksarchief Kortrijk, Aanwinsten 3470, fol. 190 recto). Hij was een oom van vaderszijde ("patruus") van Filips I (Ibid., loc. cit.). Hij was ridder (Ibid.) en gehuwd met Mathilde (Mme de Lalaing, p. 359-360), waarbij hij twee zonen had: Lambrecht Hallinc en Petrus (Maldegem la Loyale, p. 230).
De Nieuwstraat omstreeks 1930.
Lanceloot van Maldegem, tweede zoon van Osto, wordt enkel vermeld in 1201 (S. Bavon, nr. 52, p. 55. - Mme de Lalaing, p. 356).
Willem van Maldegem, jongste zoon van Osto, zou volgens Mme de Lalaing gehuwd geweest zijn met Isabella, dochter van Walter van Heile, maar verder is er niets over bekend (Maldegem la Loyale, p. 231).
Nauwelijks in het bezit van zijn voorvaderlijke erfgoederen, trouwde Filips I in 1207 met Maria van Henegouwen, dochter van Willem de Oom van Henegouwen, heer van Chateau-Thierri-sur-Meuse, voorvaderlijke grootoom van Joanna van Constantinopel, gravin van Vlaanderen (Duchesne: Histoire de la maison Montmorency, liv. 2, blz. 122. - J. Gaillard: Bruges et le Franc, I, p. 447). Door dit huwelijk aan het huis van zijn vorstin verbonden, beijverde de heer van Maldegem zich, om haar in gewichtige omstandigheden trouw terzijde te staan. De gelegenheid om dit te bewijzen liet niet lang op zich wachten. Vlaanderen ging toen gebukt onder de woede van de Franse koning Philips-August, die het bijna geheel onder zijn gehoorzaamheid bracht. Hij versloeg de verbonden Vlamingen en Engelsen nabij Damme, evenwel ten koste van zijn hele vloot. Fernand van Portugal, echtgenoot van gravin Joanna van Constantinopel, was gedwongen naar het eiland Walcheren te vluchten. Maar nauwelijks was de Franse koning naar zijn rijk weergekeerd, of de Vlaamse edelen lieten Fernand weten dat hij veilig kon terugkomen. Het was Filips I van Maldegem, met twee andere heren, wie de taak opgedragen was hem dit goede nieuws te brengen. Fernand kwam daarop onmiddellijk naar Vlaanderen toegesneld. Al de steden, die zich aan de Fransen onderworpen hadden, openden voor hem hun poorten en alom maakte men zich gereed tot de oorlog. Op het vernemen van deze opstand bereidde de koning van Frankrijk zijn wraak voor. Maar Fernand had zich intussen bondgenoten weten aan te schaffen; de Duitse keizer zou hem met een ontzaglijke troepenmacht komen helpen en de koning van Engeland zou hetzelfde doen. De strijd zou beslissend wezen.
Het buitenverblijf van M. Frederik Dhont (Sint-Anna) en de brug over de Ede omstreek 1905.
De 27e juli 1214 werd de grote veldslag te Bouvines geleverd. Hij verliep echter ongelukkig voor Vlaanderen en zijn bondgenoten en Fernand van Portugel, benevens een groot getal ridders, waaronder ook Filips I van Maldegem, werden door de Fransen gevangen genomen. De kroniek getuigt dat deze laatste zich in de slag buitengewoon dapper had gedragen, en dat de Fransen hem in Parijs opsloten. Hij gelukte er echter in, samen met twee van zijn gezellen, Conrad de Trémoigne en Bernard van Ostermale, te ontsnappen. Ziehier hoe Philips Mouskes, een Doorniks kroniekschrijver uit die tijd, deze ontsnapping te boek stelt (verzen 27753-67):
Adont, j'el sai bien sans faillance, Uns chevaliers de grant vallance, Felippes, ki fu castelains De Mandangien, com il pot ains, Et Conras de Trémougne ausi, Et Biernars d'Ostemale ensi, De Paris ù en prison érent, Sans raençon s'en escapérent. Car il avoient ung atour; Si minèrent la cartre entour, A miénuit en sont issut Et leur ceval furent venut, Si sont tout ensemble monté; Viers leur païs sont arouté. Moult en fut li rois coureciés... |
De Ede te Maldegem-Kleit.
Een lijst van de gevangenen van Bouvines die voorkomt achter een lofdicht van Willem den Bretroen op Philips-August, vermeldt nog een ander lid van de familie van Maldegem, namelijk Théri de Malenguien. Dit is mogelijk Filips tweede broer, heer van Poele (of: de Pola), dezelfde die Boudewijn IX in het Oosten had vergezeld en van wie wij verder een charter uit het jaar 1233 meedelen, betreffend een door hem van de gravin van Vlaanderen gehouden leen binnen Maldegem.
Alfons Ryserhove
(wordt vervolgd)
Oud Maldegem 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6
Vorig artikel: Geachte Belangstellende |
Inhoud van 1986, jaargang 19 |
Volgend artikel: Een pastoor uit het Meetjesland |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024