Het alleroudste
De Ketterijstraat, we verklaarden reeds vroeger hoe de naam ontstond, begint aan de zuid-westhoek van het Stee. Het eerste huis aan de rechterkant is een van de oudste herbergen van het dorp. In de twintigste eeuw heette zij "De Tramstatie" of "De Ooievaar". Dat is de moderne tijd ! In haar jeugd noemde men haar "De Swaen" of "De Witte Swaen" ! Heel lang geleden is dat, want reeds in 1503 wordt zij vermeld (1).
Het volgende huis heeft geen geschiedenis als dusdanig, ware het niet dat Adriaan, als hij bij valavond in het dorp kwam, meestal in de werkplaats van Peet Haerens bleef slapen. In de eerste helft van de twintigste eeuw werd de grensstreek tussen Stekene en Knokke, getekend door de figuur van de zwerver, Adriaan. Hoe zijn familienaam was, is door bitter weinig mensen gekend; 't was ook niet nodig: zijn voornaam was een begrip. Naar het schijnt was hij de zoon van een welstellend gezin uit Terneuzen. Op zijn arm stond een vrouwenfiguur getatoueerd. Men beweerde dat dit het beeld was van haar die ooit eens zijn geliefde was. Omdat het meisje uiteen arme familie stamde was ze niet welkom bij zijn ouders. Eigenlijk was het heel wat erger: Adriaan moest de verloving verbreken. Hij heeft gehoorzaamd aan het vaderlijk gezag dat toen, en vooral daar, onaantastbaar was.
Herberg "De Tramstatie" 'Vroeger "De Witte Swaen'" in de Ketterijstraat. |
Nochtans zwoer hij dat hij nooit meer in het ouderlijk huis zou komen, dat hij nooit meer in een bed of onder een bewoond dak zou slapen, dat hij zich nooit te ruste zou begeven met geld in zijn bezit en dat hij zeker nooit met een andere vrouw zou huwen. Dan is de grote zwerftocht van Adriaan begonnen: hij rekende ongetwijfeld op de nabijheid van de grens, want anders zou hij zeker dikwijls als landloper gearresteerd zijn geweest. Er was echter in heel zijn operatieterrein geen rijkswachter of veldwachter die hem niet kende en soms een oogje dichtkneep, want hij was een brave zwerver. Vrouw noch kind had schrik van hem, integendeel. Maar zijn eed bleef hij gestand: hij sliep in schuren of in werkplaatsen, zoals bij Peet Haerens. en dekte zich toe met zakken, nadat hij zijn overblijvende geldstukken had weggeworpen. De kinderen wisten dat, en als ze hem rond de avond ontmoetten zouden ze hem door regen en hagel gevolgd zijn om toch niet te ontbreken als hij zijn centen te grabbel gooide. Eenmaal per jaar ging hij terug naar Terneuzen om zijn moeder een gelukkig nieuwjaar te wensen, althans zo lang de vrouw leefde. Dat deed hij aan de deur van het statige huis en kwam helemaal niet binnen. Daar kreeg hij dan telkens een nieuw pak, en weer trok hij de wijde wereld in.
Om den brode sleep hij messen en scharen en zette zagen. Daarom droeg hij steeds een samenvouwbaar houten bankje op de schouders, waarmee hij zagen en messen kon vastklemmen. Oude vijlen bedelde hij in allerlei werkhuizen. Vele mensen uit de streek wachtten op zijn komst om hem iets te gunnen. Vroeger rekende hij, erg tegen zijn zin, een schamel bedrag voor zijn prestaties. Naargelang de drankzucht toenam, verminderde de behoefte tot eten. Trouwens, na verloop van tijd kreeg hij zoveel gelegenheid om mede aan te zitten bij de maaltijden, dat de schuldvraag eerst in een aantal borreltjes beantwoord werd. Alleen wanneer de klient op die manier niet kon, of niet wou, betalen, werd snel in franken omgerekend.
In de jaren twintig had hij zich geassocieerd met zijn vriend Joseph. Ja, precies zoals ik het schrijf ! Toen was het nog de tijd van de grote weelde, want met hun beidjes bezaten ze een ezel en een karretje. In feite waren het dus luxezwervers ! Samen hebben ze bijzonder veel lol gemaakt. Ze lieten Gods water over Gods akker lopen en dronken tot ze de wereld averechts zagen tollen. Op een mooie zomeravond wilden ze niet alleen genieten. In een herberg lieten ze een emmer vullen met bier, en gaven dit aan hun ezeltje te drinken. Nog nooit had het dier zich zo gulzig gelaafd. Anders was het toen de baasjes de tocht wilden verder zetten: het ezelverstand was volledig beneveld. Richting houden was er niet meer bij en de poten knikten door de knieën, tot het beest languit op de grond viel en zijn roes uitsliep waar het gevallen was. Adriaan en Joseph zagen dat er geen land mee te bezeilen was. Met vereende krachten sleepten ze langoor op het karretje en legden er een dekzeil boven. Zelf trokken ze het gespan verder. Niet zo lang echter want op hun weg ontmoetten ze twee rijkswachters. Het was al flink donker geworden, immers door het uitvallen van de ezelkracht hadden ze zich deerlijk misrekend qua tijdschema. De vier ogen van de wet speurden onraad en deden de karretrekkers stilstaan.
— Heren, we doen u opmerken dat u in overtreding zijt, aangezien u bij donker
met een voertuig rijdt zonder verlichting, op de openbare weg !
Dat moest er nog bijkomen ! Daar hadden ze helemaal niet aan gedacht.
Anderzijds zat Adriaan nooit verlegen om een antwoord:
— Nou, nou, Mijne Heren, u hebt gelijk, maar dat is de verantwoordelijkheid van
de patron nietwaar !
— Waar is de patron dan ?
— Die zit onder het zeil op de kar !
Zodoende kwam de rijkswacht in kontakt met een stomdronken ezel. Het vervolg van
het verhaal werd nooit verteld. Hoogstwaarschijnlijk is het drietal ter plaatse
blijven slapen en werd geen P.V. opgesteld als dank voor de grap.
Nu moeten we toch echt vooruit ! Nog een paar figuren als Adriaan en we komen evenmin vóór donker thuis !
Aan diezelfde rechterzijde lagen vroeger de tramsporen. In 1871 was daartoe een aanbod gekomen vanwege de spoorwegmaatschappij, doch prompt werd negatief geadviseerd door het gemeentebestuur, omdat op die manier, de weg voor de landbouwers zou verloren gaan. Uiteindelijk komen de sporen er toch. In 1914 werd de lijn verlengd tot Waterland-Oudeman. Driemaal per dag voerde een logge stoomtram zijn reizigers, onder een zware rookwolk, naar Eeklo en terug. Tussen de twee oorlogen moest het groen-rood- (en vooral) zwarte geval de plaats ruimen voor een mazoutje, dat men «'t Kamielken» ging noemen. Op 15 augustus 1949 reed de laatste reizigerstram en 's anderendaags werd hij door een autobus vervangen.
Een goeie honderd jaar geleden was de weg hier drie meter breed.
Vanzelfsprekend wordt hiermee de breedte van de kalseide bedoeld, want de
Ketterijstraat is de dijk die de Sint-Christoffel- van de Sint-Hiëronymuspolder
scheidt. We weten nu stilaan dat hier geen speelgoeddijkjes liggen, niet !
Onmiddellijk buiten de huizen van de dorpskom komt die aard duidelijk tot
uiting, althans tot we de Sint-Mariapolderdijk bereiken, die onze weg dwarst.
Dikwijls wordt beweerd dat de polders genoemd werden naar de leden van het gezin
Lauwerijn. Niets is minder waar. Behalve de Sint-Hiëronymus- en de
Lauwerijnpolder, die ontegensprekelijk verwijzen naar de stichter van
Watervliet, werd enkel de Sint-Barbarapolder naar het vroegtijdig overleden
dochtertje Babette genoemd. Er was ook een dochter Maria of Maaiken, die de
Vrouwe van Waterdijk werd, doch die heeft absoluut niets te zien met de naam van
de polder die we nu binnenstappen. Deze werd immers in 1464 ingedijkt door Jan
de Baenst, en toen was Lauwerijn zelf nog een kleine jongen.
St.-Mariapolderdijk, als gehucht, wordt in de volksmond "Vlooidonk" geheten ! De oorsprong van die bijnaam is me niet bekend. Van nu af is de weg geen dijk meer. Het feit dat hij op dezelfde hoogte van de velden ligt is daarvoor geen bewijs. Hij is echter van veel latere datum, zoals de prefusionele naam verraadt. Vóór 1977 heette dit stuk van de Ketterijstraat: de Nieuwstraat. Ongeveer halverwege Mariapolderdijk en het Leopoldskanaal werd op 26 mei 1940 het tweede burgerlijk oorslogsslachtoffer gedood. Dichter bij de brug ligt een betonplaat in de weg, die bleker is van kleur dan alle andere. Het is een blijvende getuigenis van een bomtrechter uit 1944. Toen de Canadese genie een baillybrug bouwde over het kanaal, viel een soldaat te pletter op de afgerukte steunpilaar van de gedynamiteerde brug. Weken lang lag hij begraven op de noord-westhoek. Op de zuidelijk oever, in westelijke richting, ziet men nog een paar bunkers staan, die de Duitsers er oprichtten in het voorjaar '44, omdat ze zich wilden verdedigen tegen een aanval, die ongeveer in de Scheldemonding zou plaats grijpen. Het is een nutteloze inspanning gebleken.
Van hier namen de bevrijdende legers de kerktoren onder vuur met hun tankgeschut.
Heel wat vreedzamer is de aktualiteit. Zie eens oost- en westwaarts: precies een dijk; alleen de betonweg is vervangen door een dieperliggende waterspiegel, waarin de bomenrijen weerkaatst worden. Tussen de oevers slentert het water voort, nooit de rust van het landschap storend, tot in de Noordzee.
Het volgende kruispunt brengt ons aan de grens van «'s Gravengoet», de kleine poldertjes langs de Graafjansdijk, waar men altijd met de terugwinning van het land begon na belangrijke overstromingen, zoals in 1375 en 1404. Vooraleer we linksaf in de richting van de Bomloze Put gaan, toch nog even om het hoekje kijken van het huisje aan de zuid-westzijde van de kruisende wegen. Een middeleeuwse grenspaal werd halverwege de zuidelijke zijgevel in de grond geplant, en wel omgekeerd. Inderdaad de tiendeheffers markeerden hun schilden of kentekens langs de kant waar ze hun prerogatieven uitoefenden. Het cylindervormig gedeelte diende om in de grond de nodige steun te zoeken voor het geheel. Hier werd door ijverige handen precies het omgekeerde gedaan. Daarom, zonder meer, is het moeilijk vast te stellen of dezelfde paal daar steeds heeft gestaan, alhoewel het uitgemaakt is (2) dat aan de overzijde van de Krabbendijk steeds een grenspaal stond.
We trekken in oostelijke richting en laten de Coquytpolder aan onze rechterzijde. Sinds 1410 ligt hij daar. Heel wat vroeger dus dan de meeste polders en in elk geval de allereerste van het grondgebied van het dorp. Dat lijkt me toch enige betekenis te hebben, samen met nog enkele andere symptomen, Van op de weg ziet men de Bomloze Put niet. Hij ligt achter een halve-cirkelvormige dijk, die, evenals de kromming tussen Hoeksken en Mollekot, wijst op een bres. De legende vertelt dat vele eeuwen geleden een kerk verzonk op die plaats, en zo het ontstaan van de put gaf. Als men op Kerstnacht, maar dan precies om middernacht, en precies in het midden van het wateroppervlak een steen werpt, kan men nog de klokken horen luiden.
De Sint-Mariapolderdijk. |
Over wat dit verhaal, aan objektieve feiten, in zich zou kunnen bergen, werd onlangs een hypothese opgesteld (3). Kort samengevat komt ze hier op neer dat de mensen, die dicht bij de Heerst woonden, waarop ietwat later 's Gravenjansdijk werd aangelegd, (die zichtbaar is in zuidelijke richting van op de plaats waar we ons nu bevinden) zich in veiligheid konden brengen voor de stormvloed van 1175. Op die fameuze 8 oktober werd de Zuudzee geboren, een ondiepe zee uiteraard. Alle gebouwen, die recht gebleven waren, staken grotendeel boven water uit, doch die waren weinig talrijk. Het volk woonde in houten of lemen huisjes, die niets in te brengen hadden tegen de beukende golven. Alleen kerken, kloosters en kastelen waren in steen, behoudens nog een paar uitzonderingen. Mocht het kerkje van de Oud Keure (het alleroudste Watervliet dus) dicht bij de huidige Bomloze Put hebben gestaan, dan was het van op de Graafjansdijk zeer goed waarneembaar na de vloed.
Onmiddellijk na de storm begint men aan de herindijking, met weinig resultaat overigens. Alleen dicht bij de Landsdijk (= Graafjansdijk) wint men een paar poldertjes. Meermaals wordt het werk vernield door nieuwe stormen, zoals in 1394 en 1404. De bres, die in de Coquytpolderdijk werd geslagen waardoor de Bomloze Put uitkolkte, moet voortkomen van een vloed, die uitzonderlijk hevig was. Persoonlijk ken ik er slechts één die daartoe in staat was, en dat is de Sint-Elisabethvloed van 1404. Dat die het oude kerkje meesleurde, of dat het instortte door de uitholling van de bodem, dichtbij zijn grondvesten, is zeer goed mogelijk. Dat het zeer veel zou geleden hebben, en tijdens één van de volgende zeestormen naar beneden gehaald werd, is even goed aanneembaar. In elk geval was het, in deze gedachtengang, door het water verzwolgen. Verscheidene tekenen wijzen er op, dat het grondgebied van de Oude Keure ongeveer met de huidige Coquytpolder overeenstemde. Zes jaar na de overstroming komt hij weer als eerste uit de zee te voorschijn. Ondertussen zullen de dijken wel volledig afgebrokkeld zijn geweest, want die waren ten hoogste vijfhonderd meter lang. Men wist ze echter goed liggen, want zelfs de helft van de mensen van 1375 moet nog in leven zijn geweest. Vanzelfsprekend zal men hetzelfde spoor hebben gevolgd, tot men op die grote diepte uitkomt, waar men, zoals gewoonlijk bij dergelijke hindernissen, omheen trekt. De diepte van de put was verbazingwekkend, dermate zelfs dat men hem, met de Watervlietse middelen van toen, niet kon peilen. Daarom kreeg hij een naam die even legendarisch is als het verhaal rond het kerkje. Heden ten dage is de put nog acht meter diep, en dan gemeten tot aan het goor, dat er zich in de loop van de eeuwen moet opgehoopt hebben. Ook hier zou archeologisch werk opheldering kunnen brengen. Welke redenen verwijzen naar die stelling gaan we hier niet uiteenzetten. Als het je evenwel mocht gelukken, met toestemming van één van de eigenaars dan, een blik te werpen op de put, zal je er je van kunnen overtuigen hoe enig mooi dit plekje is. Interessant misschien is het toch nog te vernemen over welke periode hier sprake is. Het eerste dokument waarin gesproken wordt over UUATERFLIT dateert van 922. Een kaartje, dat de Scheldemondingen in 960 rekonstrueert, vermeldt het dorp, gelegen op een riviertje van dezelfde naam, en (uitzondering op mijn belofte van daarstraks) legt het ongeveer op die plaats.
Charles Lievens, Vuurkruiser, laatste oudstrijder 14-18 van Watervliet.
De legende is natuurlijk gekend door Charles Lievens, de oude boer van de Bomloze Put, nummer 1 ! Eénennegentig jaar en kerngezond. Hij is in Watervliet de laatste overlevende oudstrijder van de eerste wereldoorlog. Veel praats had hij nooit, maar het overlijden van zijn vrouw en de druk van de vele jaren hebben hem nog zwijgzamer gemaakt. De kinderen vlogen uit: getrouwd of naar het klooster gegaan; alleen zijn zoon, Robert, bleef bij hem. De oude en de jonge boer leven nu samen: de jonge gaat op in zijn werk, de oude in zijn herinneringen. Met kleine pasjes komt Charles van de keet naar de keuken gesloft. Zilveren haren waaien zachtjes, ietwat weerbarstig, van onder de oude pet vandaan. Even blijft hij staan om die onbekende op te nemen. "Nee" schudt hij, als Robert hem vraagt of hij me kent. Maar mijn vader, ja... die wel ! Binnen wijst hij me een stoel aan, zonder een woord te spreken en toch vriendelijk. Nu kan ik hem duidelijk waarnemen: de laatste vuurkruiser van het dorp. Zijn volle snor krult ietwat naar boven, met de kracht die hem nog rest. Vroeger werd daaraan gewriemeld met de vingers, aan beide kanten, tot de punten stijf naar het kartografisch noordoosten en noord-westen wezen. Ik kan het me voorstellen hoe hij in de volle kracht van zijn jeugd achter zijn kanon stond, want hij was een artillerist van het zeventiende regiment: de stuksbrigadier, die eerst zijn knevel in orde brengt vooraleer zelfverzekerd, zijn schot te lossen ! Ja, ja, hij heeft Houthulst meegemaakt, en het groot offensief, en nog veel meer, maar verder gaat hij niet. Steeds valt het me op bij die mannen van '14-'18, hoe vanzelfsprekend ze het allemaal vonden. Het was oorlog, het land was aangevallen, bijgevolg werd er gevochten, geleden, gestorven. Geen bombast, geen grote woorden... de plicht, dat verklaarde alles. Zal het dan toch waar zijn dat men slechts van iets of iemand kan houden in de mate dat men er zichzelf aan gegeven heeft ?
Hij heeft zijn vriend, Peet Buysse, van de Landsdijk, zien vallen, getroffen door een
obus, verminkt in alle lichaamsdelen.... acht dagen heeft hij nog geleefd.
Theophiel Tollens, de laatste man op het monument in de Molenstraat, werd ziek van
uitputting, na vier jaar moddergrachten en het onstuitbare oprukken bij het
eindoffensief. Op 31 oktober '18 werd hij naar het hospitaal in Brugge gevoerd;
toen waren ze al in Balgerhoeke aangekomen. Charles kreeg toelating om thuis een
goeie dag te komen zeggen en te tonen dat hij nog leefde. De eerste die hij in
Watervliet ontmoette was vader Tollens.
— Geen nood, lacht Charles, Theophiel is ziek in Brugge, maar morgen is hij hier
ook !
— 's Anderendaags kwam Theophiel niet... hij stierf... zeventien dagen
vóór het bloedbad ophield !
Nu is Charles aan het praten. Hij kijkt me aan met zijn roodgerande ogen, maar hij
ziet me niet ! Hij ziet zijn stelling, zijn vrienden van toen,... de
aalmoezenier Van der Linden. Ja, die pater, die in '14 hier nog een missie gepredikt
had, die zo geweldig met zijn vuisten op de preekstoel kon kloppen. De eerste keer
dat hij de mis las, in een halfafgeschoten loods, was er één soldaat aanwezig. Na
het laatste evangelie is hij die soldaat gaan bedanken. Kort daarop waren twee
gekwetsten gesignaleerd op een bijzonder gevaarlijke plaats. Ze vroegen om de
aalmoezenier. Hij is ze gaan halen, samen met Charles. Met vereende krachten
hebben ze die verhakkelde sukkelaars naar veiliger oorden gebracht. Het voorval liep
rond als een strovuur. Na een week was de loods te klein als pater Van der Linden
zijn mis las. Met een beate glimlach landt Charles terug in 1982.
— Gevaarlijk ? Ja natuurlijk was het gevaarlijk ! Maar we stonden
iedere dag in het gevaar. En die gekwetsten moeten toch geholpen worden !
Dat moet toch, hé !
Charles' boodschap, "Dat moet toch, hé ! ", was ook die van al zijn kameraden, die hij een na een heeft zien verdwijnen. De vroegste, bij tientallen, tijdens die vier lange jaren; daarna elk op zijn beurt. Hun boodschap klinkt zwak en met steeds minder sukses, in de wereld van schreeuw- en huilkoncerten, waar men, in een roes van bijna veertig jaar vrede, doet alsof het niet meer kan gebeuren. En omdat het dan toch niet gebeurt, laat men de samenleving rammelen van profitariaat, parasitisme, een zucht naar vrijheid die ontaardt in losbandigheid, egoïsme en vervlakking. Maar omdat hij nog alleen overblijft is misschien het ogenblik gekomen om zijn stem wat meer kracht te geven. Zo zal ze wellicht beter gehoord worden in Watervliet en in het Meetjesland, waar alles nog lang niet verpest is.
Dijk tussen St.-Christoffelpolder en de Fossierenpolder. |
Aan het eerstvolgend kruispunt duidt de Braamdijk, links van de weg, de grens van de St.-Maria- en de St.-Christoffelpolder aan. Rechts begint de Fossierenpolder, ingedijkt in 1412. Hij was evenals de vorige en de volgende, een deel van 's Gravengoet. Die volgende is dan de Hellepolder, in 1415 op de zee gewonnen en we weten zelfs door wie: Jan van Maldeghem en Jacop Gheeraert. Vooraleer we langs de Hellepolder gaan moeten we de weg naar Bassevelde over, en bijgevolg krijgt u de keus. Rechtdoor brengt de weg u, na twee kilometer, aan de voet van de Noorddijk, en sluiten we aan op twee bekende tochten. Linksaf lopen we in het verlengde van Bellekensstraatje, ons ook reeds zeer goed bekend. Over de kanaalbrug komen we aan een kruispunt waar de Wilhelmusstraat ons uitnodigt om, weer linksaf, de Kloosterstraat en het stee te bereiken. Na de Bomloze Put weinig historie dus.
De vier tochten die we tot nu toe maakten, waren uitgezocht om de vele punten die ons met het verleden verbonden. Buiten deze vier kunnen we nog verschillende rondjes kuieren, die alleen met polderschoon en dito rust te maken hebben. Ook dat loont de moeite. Het volstaat de kaart te bekijken en zonder enige inspanning vind je de weg voor een wandeling, die je de beslommeringen van de voorbije week laat vergeten. Kies dan maar en kuier, louter genietend van die pure natuur, de mensen en de dingen, de huisjes en de erven, die er liggen te dromen in hun zondagse rust, als rode koralen in een emeralden zee. Laat de wind langs de wangen glijden, wild of zacht, en laat het wassende koren naar je toe deinen, als een lang kleed in golven van brokaat. Zo kan men van het Stee naar het Kruisken stappen en daar de keus maken: de Lathouwersstraat rechts, naar Oudemansdijk en langs Hoogkasteel en Molenstraat terug, ofwel de Lathouwersstraat links naar Mariapolderdijk en langs de Ketterijstraat terug. We waren nog niet op de Maagd van Gent. Daar zouden we een tocht rond de Sint-Barbarapolder kunnen maken, ofwel langs de grens met Boechoute stappen in de richting van de vroegere Groenstraat, of doorstoten tot de Noorddijk en langs het Muizenhol terugkeren. Twee heerlijke tochten ! Er bestaat een mogelijkheid om langs de Graafjansdijk, of praktisch gezien, langs de Heistraat, rond de Helle-, Fossieren- en Coquytpoldertjes te kuieren. Tenslotte kunnen we nog van het Hoogkasteel via de Perelaar naar het Meuleken gaan. Waar Watervliet en België eindigen kiezen we rechts, langs de dijk die de grens met Nederland vormt tot aan het Veldzigt, vanwaar we, door de Molenstraat naar ons vertrekpunt terugkeren. Met deze zes, uiterst beknopt geciteerde wandelingen, met de vier, die veel uitvoeriger beschreven werden, en het bezoek aan de kerk, dat nog volgt, komen we tot de slotsom dat we Nederland, om zijn Elfstedentocht, niet moeten benijden. In Watervliet vindt de gezapige toerist de Elftochtenstede. Hiermede worden geen krantenkoppen gehaald, akkoord. Hier wuift of knielt men niet voor sterren en idolen. Alleen luistert men naar de hartslag van de polder en zijn mensen. In Watervliet kan men nog leren genot te puren uit de eenvoud van de dagelijkse dingen, de trage wals van de seizoenen, die het kleed van moeder natuur doet deinen en kleuren in duizend plooien en schakeringen. Haar taal begrijpt men in de mate dat men er van houdt; haar beeld is bekoorlijker naargelang de binding sterker wordt.
Op zo'n streek en zo'n dorp kan men verliefd worden tot over de oren. Men tracht er een uitleg voor te vinden, en inderdaad, we zagen het dikwijls, de polder heeft zijn eigenheid, omdat hij gewiegd werd door de golven en getaand door de zon en de wind, die de zee hier achterliet. Maar daar zit het niet alléén. Herinner je je nog: Vlaanderen = overstroomde gebieden ? Hier zijn we aan de wieg van het Graafschap. In de polders rond Brugge staan we het dichtst bij onze oorsprong, en dat trekt aan. Het is een beetje in dat verband dat ik nog een schuldbekentenis wil doen. De kenner heeft sinds lang opgemerkt dat ik steeds spreek over de Sint-Annapolder, de Sint-Christoffelpolder, enz. daar waar officieel de "Sinten" reeds geruime tijd uit de benamingen verdwenen zijn. Deze zonden zijn welbewust bedreven om de wandelaar, die in Watervliet wil kuieren in gezelschap van de geschiedenis, mede door de oorspronkelijke namen, terug te voeren naar de Genesis van het polderdorp. Neem het me niet kwalijk !
J. De Paepe
__________________________
(1) (1) N. Kerckhaert - "Oude Oostvlaamse Herbergnamen" -
2de druk p. 299.
(2) Zie Ons Meetjesland, jaargang 1982, nr. 2, p.
95-96.
(3) "Ons Meetjesland" - jaargang 1981, nr. 2 -
"Watervliet, Prooi en Gift van de Zee".
Dit jaar worden terug de tweejaarlijkse prijzen, aan de personen die ons bouwkundig erfgoed in stand houden, overhandigd, zie blz. 211.
Kuieren in Watervliet 1 - 2 - 3 - 4
Vorig artikel: De Peperlooketers van Eeklo |
Inhoud van 1983, jaargang 16 |
Volgend artikel: Heemkundige wandeling door Adegem (7) |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024