- 1838 -
DEEL 1
Het valt niet te ontkennen dat het financieel beheer van Land en Stad de laatste
jaren in de media zeer aktueel zijn. Oorzaak zijn de steeds maar grotere
nadelige saldi die de rekeningen afsluiten.
Of diezelfde (wij werken kleinschalig en regionaal) stadsrekeningen in de vorige
eeuw, toen de werkloosheid en het daaruit voortspruitend pauperisme nog
omvangrijker vormen aannam, voor een analoge opschudding zorgden zijn we even
van nabij gaan onderzoeken.
De periode 1830-1940 leek ons het best geschikt, omdat deze de echt grote
krisisperiode nog voorafging en anderzijds deels onder de reeds behandelde
"Chronologie" viel.
De cijfers van de staten van de stadskas spreken overtuigend !
dienstjaar | ontvangst | uitgaven | saldo |
1830 |
47.130,39 frank |
44.658,17 frank |
+ 2.472,22 frank |
In de loop van deze tien jaar werd geen enkele rekening met een nadelig saldo
afgesloten. Deze steeds positieve eindbalans was in grote mate te wijten aan
het feit dat de begroting strikt gevolgd werd. Het was uiterst zelden dat een
uitgavenpost zijn begroting te boven ging. Indien dit dan toch voorviel werd
deze aangezuiverd uit een niet opgebruikt fonds. Desondanks werden stadsprojekten
opgezet om de werklozen aan de slag te houden, denken we maar aan de bekasseiing van de
Prinsenhofstraat, de Teirlingstraat, het "Vlamingstraetjen", het
"Nieuwstraetje" (= R. Vermaststraat) en de Steenweg Eeklo-Watervliet.
Prestigieuze verwezenlijkingen werden kordaat verwezen naar "betere"
tijden. Kortom de magistraat zette de tering naar de nering. De enig
haalbare formule vroeger en nu !
Ter illustratie hebben we de rekening over 1838 beknopt weergegeven. Onze
betrachting reikte niet verder dan het patroon van de 19de eeuwse rekening weer te
geven. Om lange detailopsommingen te vermijden hebben we per post de globalen
gemaakt.
Om de materie van een stadsrekening voor geschiedschrijving te gebruiken is uiteraard een kritische benadering onontbeerlijk. Hier, zijn we niet ingegaan op eventueel misrekeningen, het inlassen van ongeïnde posten en fraude. Faktoren die eventueel als beeldvervalsers fungeren.
I. ONTVANGSTEN
1. Buitengewone ontvangsten: Bevat o.a. het overschot van de vorige
rekening, indien er een batig saldo was (9450,17 frank) en de bijdrage van de omliggende
gemeenten in de kazerneringsonkosten van de brigade gendarmerie (214,82 fr.).
Deze post vertegenwoordigde voor 183823% van de totale ontvangsten.
2. Plaatselijke inkomsten: Deze ontvangsten hebben vooral betrekkin op de
grondlasten (1543,40 fr.), personele belasting (1479,89 fr.), hoofdelijk omslag
(6349,21 fr.), belasting op de honden (535,73 fr.), de penningen uit diverse
marktrechten (18.881,74 fr.), kaaigeld (510 fr.) en taks op brandstoffen (1210
fr.). Uit boeten (241,13 fr.), verhuring van huizen, gebouwen en land (1465,93
fr.) en enkele renten en intresten (130,05 fr.).
II. UITGAVEN
A. Gewone plaatselijke uitgaven
1. HUISHOUDELIJK BESTUUR EN PUBLIEKE VEILIGHEID
a. Huishoudelijk bestuur: Bestaat hoofdzakelijk uit wedden en onderhoudskosten
aan stedelijke eigendommen.
Als jaarwedde ontving burgemeester Stroo 740,74 fr.. De twee schepenen Martens
en Temmerman 740,74 fr. en secretaris Rodrigos 1058,20 fr. De zitpenningen voor
de raadsleden beliepen 529,10 fr. De stedelijke ontvanger Van Hoorebeke kreeg
914,96 fr. "klokkenist" Temmerman 88,29 fr., en bouwmeester Reychler 50
frank.
Aan onderhoudswerken hetzij aan de stedelijke gebouwen, de klokken en het torenuurwerk,
straten, wegen, bruggen, duikers, grachten en plantsoenen besteedde de stad 1475,03 fr.
of 5,61% van de totale uitgaven.
De administratieve lasten slorpten daarentegen 10,38% op.
b. Publieke veiligheid. Het totaal lastenpakket werd in hoofdzaak gevormd
door de wedden van politiecommissaris Van Hoorebeke 800 fr., agent Dehulsters 420
fr., de veldwachters Van Hecke en Pynaert elk 420 fr., de nachtwachters De Vos,
Van Daele, Van de Walle en Van de Gejuchte samen 253,96 frank.
Enkele kleine uitgaven werden genoteerd voor onkosten van kledij, de brandspuit,
de wachthuisjes en onderhoud aan de straatlantaarns. De veiligheid van de burger
verlichtte de stadskas met 24,27%.
2. STEUN AAN DIVERSE INSTELLINGEN.
a. Armwezen: De steun aan noodlijdenden is voor de magistraat altijd al
een tere plek geweest.
Hoewel reeds een minimum aan bijstand verleend werd, schrikte onze Wet er niet
voor terug, indien de begrotingsgrens bereikt was de hulp aan de paupers nog
aanzienlijk te besnoeien.
Een maatregel die veel kwaad bloed zette bij de armmeesters en veelal uitliep op
eindeloos gekibbel.
Aan subsidies voor het Bureel van Weldadigheid, de werkhuizen, onderhoud van
behoeftige krankzinnigen, blinden en doofstommen en aan de jaarwedde van
heelmeester Johannes Alexander Taminiau (529,11 fr.) en vroedvrouw Isabella
Cabooter (116,40 fr.) spendeerde de stad 6425,10 fr. of 24,47%.
b. Openbaar onderwijs. De belangstelling voor het openbaar onderwijs was
gewoonweg beschamend. Hoe kon het ook anders ! De kinderen uit
de gegoede klasse gingen naar betalende private scholen en wat in het openbaar
onderwijs terechtkwam behoorde a priori tot de minder begoeden. De onderste
lagen van de bevolking kwam niet eens aan onderwijs toe. Het ligt voor de
hand dat de belangstelling van de magistraat op een zeer laag pitje brandde voor
een instelling waarmee de hunnen niet gekonfronteerd werden. De zeer geringe
kostenlast, amper 1,54% is dienaangaande een overduidelijk bewijs.
3. ONVOORZIENE UITGAVEN.
Voorzag de begrotingsstaat van 1838 slecht een geringe 200 frank voor deze post, dan nog werd het effektief gebruik ervan tot de helft teruggebracht. Een toeslag op de jaarwedde van de stadsontvanger en de opnamekosten van twee krankzinnigen waren deze uitgaven.
4. BUITENGEWONE UITGAVEN.
a. Plaatselijk gevestigde schuld. De stad diende aan een dertigtal
vooraanstaanden - hetzij Eeklonaars of grootgrondbezitters alhier jaarlijks
circa 900 frank aan intresten uit leningen terug te betalen. Bekende families
waren o.a. Della Faille; Euerard; Bouckaert; Bovyn; Aernaut; Vervier; Ryffranck;
Martens; Roegist; Stroo; Van Hoorebeke...
b. Openbare feesten. De karige 312 frank die voorzien werd voor
"alle" festiviteiten, mag ons laten veronderstellen dat Eeklo niet
te dikwijls met de feestneus opliep !
c. Buitengewone uitgaven toegestaan bij speciale machtiging.
Deze post heeft vooral betrekking op betalingen aan vreemde instellingen.
Het opnemen van Eeklose bedelaars te Brugge en te Merksplas en het oudershoudsgeld
van behoeftige stadsgenoten die buiten de stad steun nodig hadden slorpten een
aanzienlijk deel van deze post op.
Onvoorziene herstellingswerken, zoals na de kerktorenbrand van 1837, vielen
eveneens onder deze rubriek.
Het was de vergaarbak van alle niet-voorziene uitgaven, met dien verstande dat
de begrotingslimiet niet mocht overschreden worden ! In 1838, uit
financieel oogpunt een gunstig jaar voor de stad, diende men slechts 2.361,05
fr. of 8,99% van de totale uitgaven te besteden aan dit toch veelomvattende fonds.
Het dienstjaar kon door de ontvanger, na goedkeuring van de "communale raad",
met een batig saldo van 15.758,58 frank worden afgesloten. De ontvangsten
bedroegen 42.012,07 fr., de uitgaven 26.253,49 frank.
03.01.1838: De klacht van Bernard Robert dat de verpachting van het stoelgeld in
de kerk op onrechtmatige wijze plaatsvond, werd door de kerkmeesters als een
"beschuldiging die berust op publieke geruchten" van de hand gewezen.
De eis van Robert om de verpachting openbaar te laten gebeuren vond in het
schepencollege al evenmin gehoor ! De koehandel kon doorgaan !
06.01.1838: Bij K.B. van 20 december 1837 waren ingevolge de interventies bij de
kerktorenbrand beloningen toegekend aan:
— | Felix Reychler, timmerman, een gouden penning ter waarde van 100 frank. |
— | Charles Vrombaut, timmerman, een zilveren vergulden eremetaal ter waarde van 50 frank. |
— | Jan de Schrijver een zilveren penning ter waarde van 25 frank. |
Dan diende het drietal te beslissen of ze de erepenning wilden, de waarde in
speciën of een goedkopere uitvoering en het verschil in kontanten.
Op 19 mei 1838 ontving Reychler de gouden medaille voor zijn heldhaftig optreden
van 30 augustus 1837. De twee overigen hadden voor de klinkende munt gekozen,
wat hen op 9 juni 1839 werd ter hand gesteld.
17.01.1838: Dokter Charles Waldack ontving 34 frank uit de stadskas na het beëindigen
van een nogal eigenaardig "kontrakt" tussen de geneesheer en de stad.
Dokter Waldack was namelijk op 15 juli 1837 "autorisatie verleend om de
geneeskundige behandeling gedurende vier maenden ten koste dezer stad te
beproeven" op het verzweerde linker been van de behoeftige Pieter Standaert.
We vragen ons enigszins beangstigend af wat er gebeurde met de pauper indien na het
verstrijken van de overeenkomst de genezing niet volledig was !
20.01.1838: Van overheidswege werd aangedrongen om tijdens de wintermaanden een
nachtwacht te organiseren. Het schepencollege was evenwel van oordeel dat de
gunstige toestand alhier de oprichting niet noodzakelijk maakte.
27.01.1838: Dat het tussen de Maatschappij van Rhetorica en burgemeester Stroo om
ideologische verschillen niet boterde hebben we reeds meermaals aangehaald. Wat nu
evenwel voorviel, was zo hypocriet dat we Stroo, helaas van zijn voetstuk moeten halen als
de "mecenas van de behoeftigen". Eens te meer blijkt dat persoonlijke vetes
primeerden op de belangen van de paupers.
Wat was er nu voorgevallen ? De Maatschappij van Rhetorica verzocht om op zondag
4 en maandag 5 februari e.k. een toneelvoorstelling te mogen geven in de grote
zaal van het stadhuis. De opbrengst zou integraal ten goede komen van de armen.
Het duo Stroo-Temmerman boycotte het initiatief door het verzoek onbeantwoord te
laten.
Op 21 februari kwam Rhetorica-secretaris Honoré Willems om een schriftelijke weigering
verzoeken. Stroo die waarschijnlijk wel aanvoelde dat hij te ver gegaan was, weigerde
het gevraagde stuk. Dit zette bij Honoré zulk kwaad bloed dat hij in gramschap
schreeuwde "nu weten wij op wien wij het moeten hebben" ! De grote
verliezers waren in elk geval de behoeftigen, die eens te meer een brokje bijstand aan zich
zagen voorbijgaan.
31.01.1838: Op 20 november 1837 was soldaat Seraphin van Zele, zoon van Georges en van Anne
Rosalie De Cassies, geboren te Eeklo op 18 september 1814, uit zijn eenheid verdwenen.
Vermoedelijk was de jongeman gedeserteerd en naar Frankrijk gevlucht. Voor de genealogen
vormt het opsporingsbevel dat een persoonsbeschrijving bevat, steeds een welkome curiositeit !
Lengte: 1,725 m. | Neus: groot | |
Gezicht: ovaal | Mond: groot | |
Voorhoofd: hoog | Kin: rond | |
Ogen: grijs | Haar: bruin |
14.02.1838: Omstreeks 11 uur was agent Ferdinand Dehulster op ronde langs
de weg van Eeklo naar Adegem waar hij een onbekende jongeman waarnam.
Bij navraag bleek het om de gedeserteerde Wachtebekenaar Seraphin Selie te
gaan. De man had op zondag 10 februari zijn eenheid te Menen verlaten
en was op weg naar huis.
Agent Dehulster die een neus had voor deserteurs liet de man naar Gent
overbrengen. Een premie kwam per kerende !
21.02.1838: Malkontente broodbakkers hadden een gezamelijk rekwest opgesteld
om de misbruiken van de broodleveranties aan het Armbestuur uit handen van
een viertal bevoorrechten te halen. Het gros der bakkers stemde in met
een beurtrol, waarvolgens elkeen aan bod zou komen voor levering.
Hoewel de stedelijke raad dit voorstel steunde kwam hevig verzet van het
Armbestuur. Op 21 april kwamen ze aantonen dat de laatste 3 à 4 jaar
zeker 18 bakkers voor de distributie hadden ingestaan. Desondanks drong
een strikt leveringsschema zich op. Bij resolutie van 10 mei zou door
loting de beurtrol samengesteld worden. Overeenkomstig de bepalingen
gebeurde de brooddistributie van een week, op woensdag
en zaterdag, door één bakker. In beginsel bleef de lijst voor twee
beurten geldig, naar gelang van de noodzakelijkheid konden dan wijzigingen
aangebracht worden.
Lijst van broodbakkers die minimaal voor 46 weken gehandhaafd bleef:
1. | Antone Wulffaert | 12. | Francies van de Genachte | |
2. | Bernard Matthys | 13. | Onseline Steyaert | |
3. | Dierickx-Maes | 14. | Hyppolite Gillis | |
4. | Francies Verstraete | 15. | Karel Spittael | |
5. | Pieter Jacobus Sandijck | 16. | Benoit Lagaet | |
6. | Jan van de Genachte, weduwe |
17. 18. |
Charles Meire Seraphin Bekaert | |
7. | Antone Diericx | 19. | Frans Antone Lievens | |
8. | Constantin Wyffels | 20. | Auguste Temmerman | |
9. | Antone de Maere | 21. | Jean van Boven | |
10. | Joannes Pladet | 22. | Pieter de Taeye | |
11. | Joan de Vilder | 23. | Jean de Graeve |
21.02.1838: Joannes van Hecke die volgens rapport van Dr. Waldack was "aengedaen
van een stille krankzinnigheid" (waarschijnlijk wordt hier bedoeld dat de
krankzinnige geen gevaar vormde voor de maatschappij) werd tegen een jaarlijkse
vergoeding van 50 frank uitbesteed aan Domien van Acker. Deze som lag eerder aan
de lage kant omdat geacht werd dat Van Hecke nog werkbekwaam was.
07.03.1838: Overlijden van raadslid en oud-schepen Antone Vermast. Gevraagd werd
dat de voltallige magistraat op vrijdag om half negen de "lijkstatie en den
dienst" zou bijwonen.
Vermast was ingevolge zijn slepende ziekte reeds bij K.B. van 9 december 1837 als schepen
vervangen door Charles Bernard Temmerman. Op 27 december werd deze laatste officieel
in funktie gesteld.
17.03.1838: De bewoners en in het bijzonder de handelaars van de wijk Blommekens
uitten hun ongenoegen over de erbarmelijke toestand waarin hun straat verkeerde !
De sloten stroomden over en de weg stond deels onder water. Een subsidie van 77
frank werd uitgetrokken om 300 meter aardewerken uit te voeren en de sloten met
keistenen af te boorden.
De vraag om een straatlantaarn te plaatsen werd ingevolge een financieel tekort
naar latere datum verschoven.
Op 1 december kwam de "stadslantaarn" nogmaals op de agenda "overwegend dat
de wijk 375 inwoners telt, waarvan de meeste neringdoenders zijn en de steenweg van
Eecloo naar Watervliet over die wijk loopt" besloot de Raad in januari '39 de
straatlantaarn op stadskosten te plaatsen. Geraamde kosten 51 frank.
17.03.1838: Op aandringen van de gouverneur dienden de politiereglementen nagezien en
waar nodig aangepast te worden aan de noden van de tijd. De stad richtte een
driemanscommissie op die een grondige studie dienaangaande zou maken. Leden waren:
Bruno Martens,
Jan Baptist Bovyn en Jozef Dhuyvetter. Op 31 maart werden de eerste bevindingen
kenbaar gemaakt.
De commissie had de nog steeds geldende politieke ordonnanties van 14 maart 1769
en de daaropvolgende van 8 juli 1789 onderzocht. Daarin waren nog bepalingen
opgenomen die dringend dienden geweerd.
Zo o.a.:
Zo o.a.: | ||
- | het innen van de tienden op de oogst, | |
- | het onderhouden van de zondagsplicht, | |
- | het pachtrecht op het ijken van maten en gewichten, | |
- | de overschrijving van eigendomsverandering, | |
- | het onderhouden van de doop-, overlijdens- en huwelijksregisters (die toen reeds totaal gewijzigd waren), | |
- | diverse plaatselijke strafbepalingen die toen door een wet veranderd waren. |
De ordonnanties met betrekking op het onderhoud van de wegen, waterlopen, het
plantrecht van bomen, dienden in hun totaliteit gehandhaafd. Andere, konden
mits een kleine correktie van toepassing blijven, terwijl ook nieuwe moesten
gecreëerd worden.
De commissie was evenwel van oordeel, dat slechts na rijp overleg en voorlopig
wijzigingen mochten doorgevoerd worden.
Dienaangaande formuleerde de commissie op 1 april '38 haar provisioneel rapport
als volgt: De maximum boete vastleggen op 15 frank. Overtredingen op
plaatselijke verordeningen waar geen strafbepaling voor voorzien is, zullen
beboet worden van 1 tot 5 frank met eventueel een gevangenisstraf van 1 tot 3
dagen. De oude boeten, uitgedrukt in ponden parisis zullen voortaan berekend
worden naar rata van 1 frank voor elke pond parisis, met een maximum van 15
frank. De plaatselijke belastingen blijven behouden.
Afschrift hiervan werd overgemaakt aan de Provinciale Raad, de griffie van de
rechtbank van 1ste aanleg te Gent en aan het vredegerecht van het kanton te
Eeklo.
Volgens schepen Charles Bernard Temmerman diende Eeklo alle middelen aan te
wenden om volksvertegenwoordiger Lejeune tot de nodige stappen te bewegen, zodat
onze stad weer een rechtbank van 1ste aanleg zou bekomen !
Het geviseerde doel is evenwel nooit meer bereikt !
16.04.1838: Met het oog op de komende verkiezingen waren de lijsten bijgewerkt
en nu afgesloten. Eeklo telde:
- | Voor de kamer van volksvertegenwoordigers en senaat | 128 kiezers | |
- | Voor de samenstelling van de Provincieraad | 137 kiezers | |
- | Voor de gemeenteraadsverkiezing | 305 kiezers |
18.04.1838: Wat aan dit besluit voorafgegaan is weten we niet ! Vanwege
de commissaris van het "bureel" voor vondelingen en verlaten kinderen kwam
het bevel dat onze stadsgenoot Karel Francies de Vos die de vondelinge Maria Termaete
opvoedde, het kind binnen de acht dagen voorzien van al zijn kleren en gele kaart te
Gent moest afleveren.
Had De Vos de opvoeding van het kind verwaarloosd, het mishandeld...? Een
motivering voor deze daad werd helaas niet verstrekt.
21.04.1838: Een brokje "Minne" familiegeschiedenis !
Nicodemus Minne, een bekend uurwerkmaker alhier vroeg de stad te bemiddelen bij
de opsporing van Ludovica Minne, ook "Fica" genoemd, geboren te Eeklo op 23
maart 1781 als dochter van wijlen Pieter Jacobus en van Elisabeth van Vyfve.
Ludovica was 30 jaar voordien als dienster met de heer De Keersmaker, dan
gedeputeerde bij het wetgevende Korps, naar Parijs vertrokken. Sindsdien was men
elk spoor van "Fica" verloren.
Nicodemus die tot de Eeklose notabelen behoorde, kon zijn vrienden van de Wet
warm maken voor de speuraktie !
Via de gouverneur en het ministerie van Buitenlandse Zaken bereikten toch enkele
gegevens Eeklo. Weliswaar kreeg de zaak vooralsnog geen oplossing maar hielp men
de weg effenen zodat Nicodemus zijn zoekaktie kon verderzetten.
Uit het onderzoek bleek, dat Ludovica na haar vertrek gehuwd was met een metser
bij wie ze een zoon kreeg. Het paar verbleef te Parijs in het kwartier "du
jardin des plantes".
In 1833 was ze door een dame uit Brugge, die haar kende, nog opgemerkt te
Parijs. Op dat ogenblik was Fica reeds weduwe en woonde dichtbij de "place
Maubert, rue Calandre no 39". Ze dreef een handel in "d'oignons brulés"
(gebakken uien) die gebruikt werden in een "pot au feu" (een soort hutsepot).
Fica en haar zoon waren met hun handel veelal aanwezig op de markt "St. Honoré".
Het was vermoedelijk daar dat ook de ontmoeting met de Brugse dame plaatsvond.
Of Nicodemus vrede nam met deze berichtgeving of op eigen initiatief zijn
zoekaktie verderzette kwamen we niet te weten !
21.04.1838: In 1834 waren diverse renten aan het Bureel van Weldadigheid
afgelost. De vrijgekomen fondsen waren toen gebruikt bij de oprichting van het
"Werkhuis van Liefdadigheid".
Nu het bureel weer met financiele moeilijkheden te kampen had wou men nogmaals
naar deze maatregel teruggrijpen. Dienaangaande zouden 13 personen de kans
krijgen hun renten af te lossen, te weten:
Bernard van Hoorebeke; Karel Bauwens; de weduwe van Karel van Doosselaere;
Pieter de Bourdere; de weduwe en erfgenamen van Pieter Goethals; Karel van den
Bossche; Pieter Judocus van der Weenen; Pieter Verbeke; de erfgenamen van Guido
van Crombrugge; Charles Stroo; Karel Missegers; Luc van Loo en Karel Vervier.
21.04.1838: Smeekbede van de behoeftige Joanne de Smet, echtgenote van Francies
van de Walle, om enige financiële bijstand uit de stadskas teneinde haar
oogziekte te laten behandelen bij Dr. Fierens te Gent. Op 19 mei werd de vrouw
30 frank toegewezen. Deze toewijzing die zeker, pas na consult van een Eekloos
geneesheer was gebeurd laat ons toe te veronderstellen dat onze dokters hier nog
onkundig stonden tegenover complexe kwalen.
25.04.1838: Het bestuur van de Maatschappij van Rhetorica liet, zoals verplicht
bij wet van 21 oktober 1831, weten dat ze het voornemen hadden in hun
nieuwgebouwde zaal, gelegen op de hoek van de huidige Kon. Albertstraat en
Cocquytstraat een "schouwburg" te openen ten einde aldaar openbare
voorstellingen te geven.
05.05.1838: Pas was de zaal van Rhetorica klaar of de heer Verplancken,
direkteur van een reizend Vlaams toneelgezelschap, kwam voor het schepencollege
de toestemming vragen om er enkele vertoningen te geven. Stroo en Temmerman
weigerden rigoreus.
Verplancken nam dit niet en wendde zich rechtstreeks tot de gouverneur. Reeds op
8 mei diende het tweetal zich te verantwoorden. Schepen Temmerman wist te
vertellen dat Verplancken in augustus 1836 met zijn barak hier op de Markt had
gestaan. Bij deze gelegenheid had het gezelschap nogal hard van leer getrokken
tegen het toen pas benoemde stadsbestuur. Ze hadden "diverse scherpe zinspelende
woorden uitgebragt, welke aenleiding hebben gegeven tot geroepen die van aerd
waren om de openbare rust te bedreigen en dat zulks bij de vertooningen die men
thans verlangt te geven weder zou kunnen plaets hebben" !
Burgemeester Stroo trad deze verklaring volmondig bij. Martens, de tweede
schepen, verwierp deze aanklacht, omdat ze naar zijn zeggen, zelfs nooit zou
zijn voorgevallen zoals het tweetal wil laten uitschijnen. Voor de zoveelste
maal waren politieke drogredenen de onderdrukkers van culturele manifestaties !
In een schrijven van 15 mei, noemde de gouverneur Eeklo's handelswijze een
regelrechte broodroof. Het schepencollege was ten andere zijn bevoegdheid te
buiten gegaan, daar dit een zaak was voor de gemeenteraad.
Op 16 mei stond Verplancken al weer op het stadhuis met eenzelfde verzoek. Zeer
zeker tegen de zin van Stroo en Temmerman kreeg het gezelschap dan toch de
zegen.
12.05.1838: Door het K.B. van 2 mei '38 stond het licht op groen om met de
werkzaamheden van de nieuwe weg Eeklo-Tielt van wal te steken.
Op 12 mei was ingenieur Wolters reeds te Eeklo voor het uitzetten van het
trajekt. Vertrouwelijk liet de hoofdingenieur van waters en wegen zich ontvallen
dat de stad er bij het provinciebestuur moest op aandringen om dit jaar nog de
brug over het kanaal te krijgen, zodoende zou de wegaanleg op het Eeklo's
grondgebied in eens kunnen plaatsvinden.
Met de aanleg van het bed wenste het college evenmin nog te wachten. Wagens en
paarden zouden door het gebruik de aardewerken goed vastrijden, om dan pas
volgend jaar de bekalsijding te voleindigen.
De grondoverdracht verliep evenwel niet naar wens ! De machtiging aan het college
om maximaal 1200 frank voor 300 roeden (toen gerekend aan 44 a 57 ca) te betalen
bleek aanvankelijk geen haalbare kaart.
Pieter Van Quekelberghe die eerder 1088,43 frank vroeg voor 300 roeden, eiste nu
1500 frank. Hij kreeg in zijn vraag navolging van Joannes Piessens; Pieter de
Baets; Marie van Doosselaere; Livin Goethals; Thérèse Coppens en Constant Kervyn
de Kerchove. Karel de Vlieger vroeg zelfs 2000 frank het gemet.
Op 23 juni togen de notarissen Dauwe en Aernaut aan het werk om een voorlopige
prijzij te maken. Hun hoogste prijs bedroeg 1000 frank, de laagste 800 frank en
een bos 600 frank het gemet.
Op 4 juli kwam vanuit St.-Laureins notaris Eduard van Damme de belangen van de
eigenaars verdedigen.
Op 1 december werd dan eindelijk, uitgezonderd met de Besturende Commissie van
de Burgerhospitalen te Brugge, een overeenkomst afgesloten.
Ondertussen waren nu moeilijkheden gerezen met de financieringsmaatschappij.
Op 16 november werd de stad bericht dat de bankinstelling "zich met operatien
van dien aerd niet gelasten". Men besloot pogingen te doen bij de
Fonciere bank te Brussel.
19.05.1838: Voorstel van burgemeester Stroo om de oude lijnwaadmarkt in eer te
herstellen. De stad zou alles in het werk moeten stellen om de markt nieuw
leven in te blazen. Veel sporen van een eventuele heropbloei hebben we niet
aangetroffen !
06.06.1838: Bij ministerieel besluit van 23 mei was aan F. van der Veken uit Gent
concessie verleend om een postwagendienst tussen Gent en Eeklo op te zetten.
De transporten voor de aanleg van de "ijzeren weg" waren oorzaak van de
uitbreiding van het postwagenverkeer.
19.06.1838: De verbeten strijd die de stad jaren had moeten voeren om twee tolhekkens
te mogen plaatsen op de weg Eeklo-Watervliet leek beslecht. Bij K.B. van 17 mei
'38 was de langverwachte machtiging verleend ! Het recht, de tol dat mocht
geheven worden was 2/3 van deze geïnd op de rijkswegen.
Met spoed werd alles in gereedheid gebracht om de resterende zes maanden nog te
kunnen verpachten. Het maken van de tolhekkens kostte de stad 90 frank.
Elkeen binnen de magistraat verheugde zich reeds op de ontvangsten, en terecht...
De Peperstraat was een drukbereden weg. De euforie moet zelfs bij de pachters
aanwezig geweest zijn. De geboden bedragen liegen er niet om !
Op 21 juni werd de tol in de Peperstraat voor 2700 frank toegewezen aan August
de Vos, "partikulier" uit Eeklo. Deze aan de Goochelaar bleef aan
winkelier Charles de Craene uit Kaprijke voor 1620 frank.
De kortzichtigheid van onze magistraat ondervonden de pachters weldra aan den
lijve. De drukke Peperstraat werd een dode Peperstraat. Het was voornamelijk De
Craene die getroffen werd. Na twintig dagen had hij slechts 46 frank 41 centimen
ontvangen. Charles moest bekennen dat hij "door eene onbedachte berekening op
eene verregaende wijze zich heeft vergist" ! De sluwe poldermensen hadden
snel de landwegen ontdekt om de tolposten te mijden. Deze van "het Eiland"
gemeente Waterland-Oudeman; Watervliet en een deel van de Grave Jansdijk kwamen
over "de aelstgoederen, den busch, het meulestraetjen oudtijds genaemd het
meulewegelken" (= Kruiskensstraat, verbinding tussen de Bus en de
Vrombautstraat) naar de Kerkstraat. Anderzijds nam men vanuit St.-Margriete de
Kruiskens- en Eerstestraat om het tolhek te ontwijken.
Om de pachters te helpen en de stadsinkomsten te vrijwaren moest het stadsbestuur dringend
optreden. Vooreerst kregen de pachters een fikse korting op hun pachtsom, De Vos 1000
fr. en De Craene 810 frank. Anderzijds werd door middel van een hek het
"meulestraeten" voor alle rijtuigen, uitgezonderd voor de bewoners, afgesloten.
Vanuit Kaprijke regende het klachten over deze zonderlinge maatregel. Eerst op 24
oktober verbood de gouverneur het afsluiten van deze openbare weg. Omdat de stad
niet onmiddellijk gevolg gaf aan deze beslissing, volgde reeds op 31 oktober een K.B.
dienaangaande. Het duurde dan nog tot december '38 vooraleer de stad het hek zou
verwijderen.
23.06.1838: Verzoek van de besturende commissie van het Werkhuis van Liefdadigheid om een
legaat van 10.000 frank aan het "gesticht" geschonken te mogen aanvaarden.
De mecenas was de alhier op 22 mei 1838 overleden Karel Louis Missegers. De schenking
was belast met twee jaargetijden en 2 hektoliter brood voor de armen bij elk jaargetijde.
(vervolgt) E. De Smet. |
Chronologie van Eeklose gebeurtenissen
1 -
2 -
3 -
4 -
5 -
6 -
7 -
8 -
9 -
10 -
11 -
12 -
13 -
14 -
15 -
16
Vorig artikel: Werkgroep geschiedenis van Eeklo |
Inhoud van 1983, jaargang 16 |
Volgend artikel: Nota over het tijdschrift |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024